Leesfragment: Waar we niet zijn

08 november 2022 , door Lina Issa
| |

Romy Day Winkel tipt Lina Issa’s Waar we niet zijn. Tien dagen in het leven van een ander als boek van de maand. Lees bij ons een fragment!

Lina Issa vertrekt naar Nederland om een kunstopleiding te volgen. Als ze haar familie wil bezoeken in Libanon blijkt dat haar studentenvisum niet wordt verlengd. Mocht ze Nederland uitgaan, dan kan ze niet meer terugkeren om haar opleiding af te ronden. In afwachting van een herziening plaatst Issa een advertentie waarin ze vraagt of iemand in haar plaats haar dierbaren en haar thuis wil bezoeken. Ze vindt een stand-in, en het experiment dat volgt vormt het vertrekpunt voor haar rijke en ambitieuze boek.

Waar we niet zijn gaat over alle plaatsen, mensen en geschiedenissen die we met ons meedragen. Issa verkent hoe poreus identiteit is. Telkens herneemt ze haar reconstructie, bewegend tussen haar eigen lichaam en haar herinneringen, die van een ander en van haar familieleden. Een poëtisch, intiem en tegelijk universeel boek over wat ons definieert: de plek waar we niet zijn.

  • ‘Lina Issa schreef een wonderbaarlijke en kunstzinnige ode aan de verbeelding. Door ons mee te nemen in haar verlangen naar thuis creëert ze een landschap waarin we allemaal welkom zijn en de verbintenis tussen alles en iedereen kunnen voelen. En niet alleen in dat landschap, ook de taal van haar waarnemingen en herinneringen is zo gastvrij als een herberg waar je met open armen wordt ontvangen. Eigenlijk wil je na het lezen van dit boek alleen nog maar in de huid van een ander kruipen.’ Babs Gons

 

De cartografie van thuis

Op een oude deurmat stapelen zich elke week een paar dunne, zorgeloze, witte enveloppen op, de levenloze manifestatie van een systeem dat structuur geeft aan ons leven in dit land.
Dat je ze ontvangt betekent dat je erkend wordt door verschillende instanties die ons verbinden en ons tot een gemeenschap maken. Als je ze opent, lees je een taal die je leven vormgeeft via financiële verplichtingen en bureaucratische taken. Als je die netjes afvinkt ben je een goed geïntegreerde, verantwoordelijke, misschien zelfs ideale burger.
De enige brieven die ik ooit in mijn thuisland heb ontvangen waren die van een penvriend die me vertelde over een magische plek. Ik droomde ervan die te bezoeken. Een van die brieven beschreef een woonkamer met uitzicht en een slaapkamer met een bureau en een la waarin al mijn brieven slapend lagen te wachten op de spoedige omhelzing van een volgende. Maar mijn brieven hadden vaak vertraging. In mijn land van herkomst, Libanon, is ook het postsysteem door de oorlog beschadigd: alle brieven moesten verwoeste wegen afleggen vanuit het postkantoor waar mijn moeder brieven voor haar kantoor oppikte en de mijne gelijk afgaf.

Mijn eerste officiële brief stuurde ik in maart 2002. Het was een motivatiebrief voor een master kunstopleiding in Nederland. De inhoud van de aanmelding moest ik laten inspecteren door de veiligheidsdienst. Ik herinner me de kamer, een soort tussenruimte, waarin een vermoeide, onverschillige, licht geïrriteerde agent met een half oog mijn kunstvideo’s bekeek op een kleine, zwarte, kubusvormige monitor. Hij zag er niets ‘verdachts’ in, en niets wat de moeite van het censureren waard was. Ik vroeg me af wat hij wél in mijn video’s zag. Het enige wat ik hoorde was: ‘Oké.’
Ik sloot mijn grote A3-envelop en vroeg het veilig en tijdig op zijn bestemming aan te komen.

De eerste belangrijke brief waar ik reikhalzend naar uitkeek was die van mijn toelating tot de opleiding. Er begon een nieuwe relatie met de witte, scherpgerande plooien van een envelop die zowel het toegangsbewijs als het kompas was voor de plek waar ik naartoe wilde.
Vervolgens moest ik acht maanden wachten op de brief van de Nederlandse ambassade waarin stond dat ik mijn studentenvisum kon komen halen. De opleiding was allang begonnen, maar dat was geen argument in de visumprocedure.


Het eerste wat in me opkomt als ik terugdenk aan die periode van mijn vertrek uit Libanon, is het kantoor van de luchtvaartmaatschappij die mijn loodzware mac G3-scherm en computer met al mijn bestanden erin zou verschepen, en wat boeken. Ook zaten er drie kelims in mijn bagage, die ik in Aleppo had gekocht en die ik als vertrouwde grond wilde uitrollen in mijn nieuwe woonplek. Ik herinner me hoe mijn vader rondrende om alles voor me te regelen. Ik zie alle spullen opgestapeld op een lichtgroene vloerbedekking, mokait, in het stoffige, rommelige kantoor. Ik verbeeldde me hoe ze van de band in het vliegtuig zouden rollen en hoe ze er in een ander kantoor weer uit zouden rollen, een kantoor dat ik toen nog moest vinden, aan de andere kant, in Amsterdam.
Het tweede wat in me opkomt – of eigenlijk komen de herinneringen allemaal tegelijk – is het beeld van mijn moeder en mij zittend op de mosterdgele bank in de woonkamer voor de tv. Het licht is warm en ik heb een kleine kersenhouten tafel tegen mijn knieën waarop ik witte kaarten inkleur, met recepten van mijn moeders beste gerechten. Ik doe mijn best om de recepten te illustreren met kleine tekeningen en ik zie nu vooral die met witte reuzenbonen voor me – oranje en groene kleuren, en een illustratie van de bonen in zwarte inkt.
Ik heb die kaarten daarna vaak gebruikt om de stoofschotels van mijn moeder klaar te maken tijdens koude Nederlandse winters.

Ik herinner me het afscheid op het vliegveld niet meer. Ik herinner me het eerste telefoongesprek met het thuisfront nadat ik was geland niet meer. Ik herinner me mijn aankomst op het vliegveld ook niet meer, noch de weg van daar naar Amsterdam.
Ik keek er enorm naar uit er te zijn, om te beginnen, om het leven in Europa te verkennen. Ik heb toen nooit stilgestaan bij de vraag hoelang mijn verblijf in Nederland zou duren. Mijn nieuwsgierigheid was grenzeloos, mijn energie onuitputtelijk. Mijn ogen konden alleen naar voren en verder kijken.
Wat ik me goed kan herinneren van mijn eerste maand in Nederland is een vraag van een kunstcurator tijdens een ‘studiovisit’, een bezoek aan mijn atelier op de academie. Zie je jezelf als Libanese kunstenares? vroeg hij. Er vormde zich een zinkgat onder mijn voeten.
Dat was een van de eerste momenten waarop alleen naar voren kijken niet volstond, ik moest ook naar achteren en naar binnen kijken om uit te zoeken wat dan misschien Libanees was aan mijn werk en mijn kunstenaarschap. Ik wist nog niet eens zeker of ik wel een kunstenaar was, laat staan een Libanese.
Ik schraapte mijn moed bij elkaar en vroeg wat hij daarmee bedoelde. Ik was bang dat hij een ‘doodnormale’ vraag had gesteld, en dat ik omdat ik hier een nieuwkomer was, op een plek vol kennis en status, niet begreep wat hij bedoelde. En dat ik daarom door de mand viel als ongeschikt voor de plek waar ik rondliep.
Hij legde het uit: een Libanese kunstenares is iemand die in haar werk thema’s als oorlog, conflict, het Midden-Oosten en onderdrukking behandelt. En omdat ze vrouw is, meende hij, behandelt ze vast en zeker ook kwesties als vrouwenrechten en seksisme.
Mijn verwarring werd nog groter. Want wat als ik dat níét doe? Diskwalificeert mij dat als kunstenaar, of als Libanese?
Ik herinner me dat ik me terugtrok. En dat ik veel weerstand en onzekerheid voelde om die vragen te beantwoorden, om mezelf te verhouden tot de verschillende, labelende culturele landschappen van de stad en al haar kunstscenes.
Die terugtrekking werd de essentie van mijn zoektocht als kunstenaar. Naar binnen keren creëerde ruimte om bepaalde vanzelfsprekendheden uit te dagen, terwijl het essentiële, dat wat diep in het lichaam bewaard is, werd omarmd.
Het was ook heel eenzaam.

 

© Copyright 2022 Lina Issa

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum