Leesfragment: Veranderen: methode

24 maart 2022 , door Édouard Louis
|

Vandaag verschijnt het nieuwe boek van Édouard Louis, Veranderen: methode (Changer: méthode), vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre. Update 2 mei 2023: dit boek staat nu op de longlist van de Europese Literatuurprijs 2023. Lees bij ons Ghizlan El Hachimi’s aanbeveling en een fragment!

‘Eén vraag kwam centraal te staan in mijn leven, vormde het middelpunt van al mijn gedachten, nam alle momenten in beslag waarop ik alleen was met mezelf: hóe kon ik revanche nemen, met welke middelen?’

Jarenlang heeft Édouard Louis slechts één alomvattende wens: hij wil ontsnappen aan zijn verstikkende en achtergestelde jeugd in Noord-Frankrijk. Hij droomt ervan om rijk te zijn en op straat herkend te worden, en om dat te bereiken zal hij tot tweemaal toe zijn leven totaal veranderen; hij laat zijn kansarme geboortedorp achter voor een nieuw leven op de middelbare school in Amiens, om daar vervolgens zijn beste vriendin in de steek te laten om toegang te krijgen tot de elite van Parijs.
Maar nu, op het moment dat hij wereldwijd succesvol is, wil hij eigenlijk alleen maar in een hoekje blijven liggen, weg van alles. Een gat graven en erin verdwijnen om nooit meer te hoeven spreken en bewegen.

In Veranderen: methode vertelt Édouard Louis zijn eigen verhaal, zijn odyssee, op nietsontziende wijze. Hij bewijst hiermee eens te meer waarom hij een van de belangrijkste en meest toonaangevende schrijvers van zijn generatie is.

N.B. Lees ook fragmenten uit Strijd en metamorfose van een vrouw, Ze hebben mijn vader vermoord en Geschiedenis van geweld. Lees ook Emiel Bottenhefts bespreking van onder andere Ze hebben mijn vader vermoord.

 

Twee prologen

Het is drie over halfeen en ik begin in deze donkere, stille kamer met schrijven. Buiten, door het open raam, hoor ik stemmen in het duister en verre politiesirenes.
Ik ben zesentwintig jaar en een paar maanden, de meeste mensen zouden zeggen dat mijn leven voor me ligt, dat het nog beginnen moet, en toch leef ik al een hele tijd met het idee dat ik te veel heb geleefd; ik denk dat daar de reden ligt waarom de schrijfbehoefte zo diep is, als een manier om het verleden op schrift te stellen en het daardoor vermoedelijk kwijt te raken; hoewel het verleden misschien nu zo in me verankerd ligt dat ik me gedwongen zie er constant en bij elke gelegenheid over te praten, dat het van me gewonnen heeft en dat ik door te geloven ervan af te kunnen komen, het bestaan ervan en de greep die het op mijn leven heeft, alleen maar sterker maak, misschien zit ik in de val – ik weet het niet.

Ik was eenentwintig en het was al te laat, ik had al te veel geleefd – ik had in mijn kindertijd ellende, armoede gekend, het gebeurde herhaaldelijk dat mijn moeder me vroeg aan te kloppen bij de buren of bij mijn tante en te smeken om een pak pasta en een pot tomatensaus, want ze had geen geld meer en wist dat een kind makkelijker medelijden zou opwekken dan een volwassene.
Ik had geweld gekend, een neef die op dertigjarige leeftijd in de gevangenis omkwam, een oudere broer die nog voor zijn twintigste alcoholist was, ’s ochtends nog voordat hij had gedronken aangeschoten wakker werd, zo diep was de alcohol in zijn lichaam doorgedrongen, mijn moeder die dat met klem ontkende uit een behoefte haar zoon te beschermen, die ons telkens als hij dronk bezwoer dat het de laatste keer was, dat hij daarna nooit meer zou drinken. De knokpartijen in het dorpscafé, het dwangmatige racisme van geïsoleerde plattelandsgemeenschappen, dat doorklonk in bijna elk woord, elke zin, We zitten hier niet meer in Frankrijk we zitten in Afrika, overal een en al buitenlanders wat je ziet; de constante angst om het niet te redden tot het eind van de maand, om geen hout te kunnen kopen voor de kachel en om de kapotte schoenen van de kinderen niet te kunnen vervangen, de uitspraken van mijn moeder, mijn kinderen ik wil niet dat die zich rot schamen op school, en mijn vader; mijn vader die ziek was van een leven van werken in de fabriek, aan de lopende band, en daarna op straat, waar hij andermans afval moest opvegen, mijn grootvader die ziek was van hetzelfde leven, omdat zijn leven bijna een exacte kopie was van het leven van zijn overgrootvader, zijn grootvader, zijn vader en zijn zoon: geldgebrek, onzekerheid, stoppen met school op veertien- of vijftienjarige leeftijd, het leven in de fabriek, ziekte. Toen ik een jaar of zeven was, keek ik naar die mannen om me heen en dacht dat ik net zo’n leven zou krijgen, dat ik op een dag net als zij naar de fabriek zou gaan en dat de fabriek ook mij op de knieën zou dwingen.

Ik was voor dat lot gevlucht en was verkoper geweest bij een bakker, conciërge, boekhandelaar, kelner, kaartjesscheurder in verschillende schouwburgen, secretaris, privéleraar, prostitué, spelleider op zomerkampen en proefpersoon bij medische experimenten. Ik had wonder boven wonder gestudeerd aan een instituut dat gold als een van de meest prestigieuze van Europa, waar ik ben afgestudeerd in filosofie en sociologie terwijl niemand in mijn familie ooit had gestudeerd. Ik las Plato, Kant, Derrida, Beauvoir. Ik had na de armste bevolkingsgroepen van Noord-Frankrijk de kleine burgerij in de provincie leren kennen, de bitterheid die daar heerst, en korte tijd later de intellectuele wereld van Parijs, evenals de Franse en internationale hogere burgerij. Ik was omgegaan met de rijksten der aarde. Ik had de liefde bedreven met mannen die in hun woonkamer werken van Picasso, Monet en Soulages hadden hangen, die alleen per privévliegtuig reisden en hun tijd doorbrachten in hotels waar één nacht, één enkele nacht, evenveel kostte als in mijn kindertijd het jaarinkomen van ons hele gezin bedroeg, voor zeven personen.
Ik was – fysiek althans – vertrouwd geweest met de aristocratie, had gedineerd met hertogen en prinsessen, kaviaar gegeten en ettelijke malen per week exclusieve champagnes met hen gedronken, mijn vakanties doorgebracht in grote huizen in Zwitserland bij de burgemeester van Genève, met wie ik bevriend was geraakt. Ik had het leven van drugsdealers leren kennen, gehouden van een man die spoorrails repareerde en van een andere man die op amper dertigjarige leeftijd een derde van zijn leven in de gevangenis had gezeten, geslapen in de armen van weer een andere man in een van de gevaarlijkste steden van Frankrijk.
Kort na mijn twintigste had ik bij een rechtbank mijn naam veranderd, mijn voornaam veranderd, mijn gezicht aangepast, mijn haarinplant gecorrigeerd, verschillende operaties ondergaan, een nieuwe manier van bewegen, lopen en spreken bedacht en het Noord-Franse accent van mijn kinderjaren afgeleerd. Ik was naar Barcelona gevlucht om daar een nieuw leven te beginnen met een gevallen aristocraat, ik had geprobeerd naar India te gaan en alles achter te laten, ik had gewoond in een piepkleine studio in Parijs, was de eigenaar geweest van een groot appartement in een van de rijkste buurten van New York, had wekenlang alleen door de Verenigde Staten gelopen, in onbekende, spookachtige doorsnee steden, in een poging los te komen van wat mijn leven was geworden. Als ik mijn vader of mijn moeder ging opzoeken, hadden we elkaar niets meer te zeggen, we spraken niet meer dezelfde taal en werden gescheiden door alles wat ik in zo’n korte tijd had meegemaakt, door alles wat ik had ondervonden, door alles.
Ik had boeken geschreven en gepubliceerd voordat ik mijn vijfentwintigste verjaardag vierde, had de hele wereld rondgereisd om ze te presenteren, in Japan, Chili, Kosovo, Maleisië en Singapore. Ik gaf lezingen aan Harvard, Berkeley, de Sorbonne, eerst was ik gefascineerd door dat leven, daarna had ik er genoeg van en hoefde het niet meer.
Ik was ternauwernood aan de dood ontsnapt, ik had de dood voor ogen gezien, de werkelijkheid ervan ervaren en wekenlang mijn lichaam niet kunnen gebruiken.
Bovenal had ik willen vluchten voor mijn kindertijd, ontsnappen aan de grijze lucht van het noorden en aan het leven waartoe mijn jeugdvrienden veroordeeld waren, die door de samenleving in de steek werden gelaten en als enige vooruitzicht op geluk een paar keer per week een avondje in het bushokje van het dorp hadden, waar ze bier en pastis konden drinken uit plastic bekertjes om te vergeten, de werkelijkheid te vergeten. Ik had gedroomd dat ik op straat werd herkend, dat ik onzichtbaar was, dat ik verdween, dat ik op een ochtend wakker werd als meisje, dat ik rijk was, dat ik helemaal opnieuw begon.

Soms wilde ik in een hoekje gaan liggen, weg van alles, een gat graven, daarin wegkruipen en nooit meer praten, nooit meer bewegen, naar het voorbeeld van wat Nietzsche het Russisch fatalisme noemt, dat wil zeggen van die soldaten die uitgeput door al het vechten, gevloerd door de vermoeienissen van de strijd en door hun pijnlijke, zware lichamen, ergens ver van de anderen in de sneeuw gaan liggen en hun dood afwachten.

Dat verhaal, die odyssee, wil ik hier proberen te vertellen.

 

Copyright © 2021 Édouard Louis
Copyright Nederlandse vertaling © 2022 Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre

pro-mbooks1 : athenaeum