Leesfragment: Puntgaaf

26 oktober 2022 , door Kees Stip
| |

28 oktober verschijnt een nieuw deel in de Gedundruktreeks van Uitgeverij Van Oorschot: Kees Stips Puntgaaf, onder redactie van Ivo de Wijs en Jaap Bakker. Lees bij ons twee ‘Foppen’ uit de bloemlezing en het gedicht ‘Odysseus en de zweefgrieten’.

Kees Stip (1913–2001) studeerde klassieke letteren en debuteerde als student in 1941 met ‘Dieuwertje Diekema’, een persiflage op ‘Maria Lécina’ van J.W.F. Werumeus Buning, die anoniem en illegaal verspreid werd. Het was het begin van een grote carrière als puntdichter, met duizenden virtuoze korte gedichten, waarin vaak dieren en plaatsnamen figureerden.

Na de oorlog was hij werkzaam voor onder meer de Volkskrant en NRC Handelsblad, en was hij redacteur van het Polygoonbioscoopjournaal. Bovendien was Stip actief als scenarioschrijver van voorlichtingsfilms voor de Rijksvoorlichtingsdienst en schreef hij teksten voor de radio en de reclame. In 1951 begon hij voor de Volkskrant nonsensicale dierenverzen te schrijven onder het aan Multatuli ontleende pseudoniem Trijntje Fop. Deze gedichten werden samengebracht in De dierkundige dichtoefeningen van Trijntje Fop (1955), Beestachtigheden (1956), Ezelsoor (1957) en De peperbek (1966). Hij schreef daarnaast nogal wat maatschappijkritische sonnetten, onder andere gebundeld in Een kind met kikkerpoten (1987).

Uit zijn immense oeuvre maakte groot liefhebber en kenner Ivo de Wijs, bijgestaan door Jaap Bakker, een ruime selectie voor de reeks Gedundrukt, onder de titel Puntgaaf.

N.B. Eerder besprak Maarten Dessing de gedundrukte Gerrit Komrij, en publiceerden we voor uit de gedundrukte Godfried Bomans.

 

Op een alligator

Een bek als die van een dictator
ging open bij een alligator
die minzaam sprak tot zijn publiek:
‘Zo open sta ik voor kritiek
van allen die mij niet beminnen.
Dus heb je klachten, kom maar binnen.’

 

Op een vlieg

‘Het leven,’ zegt een vlieg kordaat,
‘is zoet voor wie de kunst verstaat
zichzelf tot werkwoord te verheffen.
Maar het is zuur om te beseffen
dat eigenlijk een iegelijk
is voorbestemd tot vliegelijk.’

 

Odysseus en de zweefgrieten

Ik zing u de roem en de lof van Odysseus.
Die gozer was uit en de zaak die gong mis thuis.

Zijn griet was de beeldschone Penelopeie,
daar wouwen een hele schuif vrijers mee vrijen.

De vrijers die zaten bij bossies benejen.
Maar geen heb er effectief met d’r gevrejen.

Ze zat voor haar weefgetouw op d’r gemakkie
en woof voor d’r va een begrafenisjakkie.

Dat jakkie most af zijn voordat ze zou huwen,
maar elleke nacht werd dat jakkie een kluwen.

De vrijers die hadden dat gauw in de smiezen
en zeien: ‘Zeg zus, je mot delen of kiezen.

Wijs eindelijk nou uit ons midden een vent aan.
De zaak gaat al mooi op een faljissement aan.’

De griet dacht: o kwam mijn gemaal maar genaken!
Maar die zat te bitteren bij de Phaiaken.

Hij paaide die gozers met moordavonturen.
Naar mijn mening lei-die ze knap in de luren.

Van een zo’n verhaal wil ik u doen genieten,
dat is het verhaal van de zwevende grieten.

Die waren gedomiliceerd op een eiland
en in het bezit van een klein stukkie weiland.

En daar op dat weiland daar lag een hoop botten
van sukkels die zich hadden laten bedotten.

Want door der Sirenen verlokkende zangen
had menig persoon zich alreeds laten vangen.

Gelukkig had Circe Odysseus gewaarschouwd.
‘Pas op,’ zei ze, ‘dat je de vijf bij mekaar houdt.’

Odysseus zei: ‘Ik ben genoeg bij de pinken.
Polutropos is in het Hollands de linke.’

Hij richtte het woord tot zijn scheepskamerajen
en zei: ‘Let nou op of we gaan naar de haaien.

Wat zeg ik: de haaien, een haai is het woord niet.
Een haai is een schaap bij zo’n vliegende moordgriet

Mij moet je hier aan de fokkemast rijgen
want anders, dat voel ik, vergeet ik m’n eigen.’

Toen heeft hij hun oren verduisterd met wrijfwas
en stond aan de mast voor de wrijfwas nog stijf was.

Hij had met die wrijfwas hun oren verduisterd
want anders dan hadden ze stiekem geluisterd.

Eer de stuur aan z’n wieltje naar boven kon wijzen
verschenen de grieten, gelijkend op sijzen.

Een machtig gezang klonk verlokkend naar boven
alsof daar een stuk of wat Loreleis zwoven.

Odysseus die stevig nog vast aan de mast stond
had graag iets gedaan waar de uitslag van vaststond.

Hij schaafde zijn rug en schavielde zijn knokkels,
zo graag wou hij weg naar die zingende mokkels.

‘Ik sta hier,’ zo riep hij, ‘ik sta hier en martel
me dood aan een braamschoot van zes en een kwart el’

Odysseus riep uit: ‘Ik stel alles in ’t werrek,
de geest is wel zwak maar dat touw is zo sterrek!’

Het zingen der grieten ging over in grienen.
Ze moesten terug bij gebrek aan benzine.

Het schip roeide weg met een vaart van zes knopen.
Zo is Odysséús de Sirenen ontlopen.

Moraal:
Ga altijd dus eerlijk en recht door het leven
en hoed u voor grieten die zingen en zweven.

 

© Copyright 2022 Teksten: Erven Kees Stip
© Copyright 2022 Keuze: Ivo de Wijs en Jaap Bakker

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum