Leesfragment: Landlijnen

18 oktober 2022 , door Raynor Winn
|

Nu in onze boekhandels: Raynor Winns nieuwe boek Landlijnen (Landlines), vertaald door Annemie de Vries, het Engelse boek van de maand oktober.  Bovendien komt ze 8 november naar Athenaeum Boekhandel aan het Spui. Meld je aan! En lees bij ons een fragment.

In haar unieke, beeldende, empathische stijl, doet bestsellerauteur Raynor Winn in het spectaculaire Landlijnen verslag van de zwaarste wandeltocht die zij en haar man Moth tot nu toe ondernamen. Te beginnen met de Cape Wrath Trail – een zware tocht van honderden kilometers door de Schotse Hooglanden, over afgelegen bergen, door gletsjerdalen en langs diepe lochs – maken zij uiteindelijk en maandenlange tocht van meer dan 1600 kilometer, van het uiterste noorden van Schotland naar de vertrouwde kust van het zuidwesten.

Hoe verhouden wij ons tot elkaar, en tot het land, vraagt zij zich af, nu de breuklijnen tussen de verschillende naties steeds groter lijken te worden? Hebben we nog genoeg gezamenlijks om het behoud van de aarde en de natuur voorrang te kunnen geven? Intussen gaat de gezondheid van Moth gestaag achteruit. Het lopen van het South West Coast Path heeft destijds aantoonbaar geholpen. Eén zijn met natuur redde hen in hun donkerste tijden, maar zal het nu opnieuw zijn magische uitwerking hebben?

In het meesterlijke Landlijnen beschrijft Winn de vaak zware tocht in haar schitterende, heldere taal: de vreemden en vrienden, de wilde natuur en de dieren die zij onderweg tegenkomen. Daarbij weet ze niet alleen het fysieke land, maar ook het onzekere toekomstpad van deze tijd onnavolgbaar in kaart te brengen. Landlijnen beschrijft een onvergetelijke reis die vol onzekerheid begint, en die alleen maar kan eindigen met hoop.

N.B. Lees op onze site ook Ingeborg Rosenbergs aanbeveling van Het zoutpad (plus Proloog) en een fragment uit De wilde stilte.

 

12

Er hangt een stilte boven Loch Carron, ondanks de grote weg die erlangs loopt; het water is glad, als een plasje stroop in een warme kom. We volgen het loch naar het westen tot we bij de tuinen van Attadale House komen. Volgens een bord op het hek gaan ze over een halfuur dicht, maar een vrouw in het kassahokje zegt dat we zolang mogen blijven als we willen. Ze is een wereldnomade, nu gekortwiekt door corona en ze vertelt dat ze maar in de Hooglanden blijft tot ze weer vrij is.
‘Ik vind het heerlijk hier, het is er zo gastvrij. Mensen hier kijken naar buiten, niet naar binnen.’
We eten een ijsje met de vrouw, slenteren door de tuinen tot de schemering valt en gaan dan op zoek naar een wildkampeerplek.

Om een uur ’s nachts kruip ik de tent uit, waarbij ik de lege bier flessen opzijschuif om door de opening te komen. In het halflicht van de Hooglandnacht zie ik een groep jonge hertenbokken bij de rivier grazen; ze kijken even op, voordat ze zich omdraaien en langzaam weglopen. Ik begin ze te benijden om hun vrijheid, het gemak waarmee ze gebruikmaken van het land waarop ze geboren zijn. Ze zwerven naar hartenlust door de bergen, alleen hier en daar belemmerd door een hertenhek, en hoeven de heuvels alleen naar met een handjevol wandelaars te delen, zelfs niet met schapen. De Hooglanden beginnen hun wildheid te verliezen aan grindwegen die toegang bieden tot de waterkrachtcentrales die op grote landgoederen worden gebouwd, wegen waar over ook jagers gemakkelijk toegang tot het gebied krijgen. Maar buiten deze wegen, hoog op de berghellingen, kunnen de herten vrij rondzwerven, vrij om hun natuurlijke leven te leiden. En toch is het alleen hier in de wilde Hooglanden dat wij Britten onszelf diezelfde vrijheid gunnen. Verder naar het zuiden toe zijn we ingesloten, wordt ons gebruik van het land ingeperkt door paden, wetten en eigenaarschap. Ik vraag me af of er geen andere manier is om te kijken naar het land waarop we leven. Een manier waarop mensen iets van de vrijheid krijgen die de herten genieten.

Na een steile klim over een heuvel die verwoest is door commerciële houtkap, zodat het pad voortdurend onder de door elkaar liggende takken van omgehakte bomen verdwijnt, gaan we op een stapel stenen zitten, verward en bijna verdwaald. Ik heb me altijd op Moths vaardigheid met kaart en kompas verlaten, maar nu kan hij de route over de bealach naar het volgende dal niet onderscheiden in het web van paadjes op de kaart dat niet overeenkomt met de wirwar aan boomstronken op de grond, en hij weigert het kompas uit zijn rugzak te halen. Hij hoeft het niet te zeggen, ik weet dat hij het verband tussen het ronddraaiende wijzerplaatje, de kaart en het landschap niet meer zo goed kan zien als vroeger. Het is alsof hij een hele taal is kwijtgeraakt, een methode om het land als één heel beeld te begrijpen en te beschrijven.
Verhit, zweterig en stoffig komen we op de top aan en blijven in de verkoelende wind uit het zuiden staan. Het uitzicht vanaf de heuvel beneemt ons de adem. In alle richtingen vouwen bergen zich naar de horizon, een blauwe rivier vangt de zon en vormt een lint van licht dat zich door het dal beneden ons slingert. Glen Ling, een verloren, verborgen paradijs, waar zwaluwen naar vliegen duiken over een brede ondiepe rivier met stenige oevers; het contrast met de hitte en verwoesting van vanmorgen kon niet groter zijn. We trekken onze stinkende, stoffige kleren uit en eten zittend in de rivier de laatste chocoladekoeken op die de in Schotse ruiten geklede hoteleigenaars ons hebben meegegeven. We hebben geen zin om weg te gaan, en de rest van de dag brengen we liggend in de rivier door, met onze kleren aan tot die schoongewassen zijn, en dan zittend op de oever tot ze droog zijn, voordat we de tent opzetten om ons te beschutten tegen de muggen die in de koele avondlucht opkomen.


Een vlakke asfaltweg slingert kilometers ver door weer een onberispelijk bijgehouden Hooglandenlandgoed. Door bossen vol bosazalea’s – Rhododendrum luteum – die de lucht vullen met hun rijke geur, door berkenbosjes met een tapijt van wilde knoflook, naar wat op de kaart een gemakkelijke wandeling heuvelopwaarts lijkt via een smal dal naar de Falls of Glomach. De waterval brengt de rivier vanaf de hoogte door een steile kloof omlaag en dan verder, op een kalme, stille koers richting zee. We gaan tussen de dichte struiken nieuw opgekomen heide zitten om water te drinken, maar als ik Moth de fles aangeef, zie ik hoe de vermoeidheid in lijnen rond zijn ogen geëtst staat.
‘We zouden hier kunnen kamperen vanavond, wat vind je? Er is vlakke grond, meer dan genoeg water en het uitzicht over het dal is fantastisch.’
‘Goed idee, maar het is nog maar een kilometer of twee door de kloof omhoog. Laten we dat nu doen, beter dan morgen de dag beginnen met een zware klim, je weet hoe erg jij het vindt om meteen ’s morgens al steil omhoog te moeten lopen. Dan kunnen we na de Falls ons kamp opzetten.’
‘Ben je dan niet moe?’
‘Jawel, maar we zijn binnen een uur of zo boven, met de tent op en het theewater aan de kook.’
We steken de glooiende hellingen naar de kloof over en blijven op een brug even staan. Hier valt de rivier steiler omlaag, het water spat op en schuimt over door water afgesleten rotsen, zodat druppeltjes nat licht de lucht vullen. Het pad volgt een scherpere hoek omhoog, door nog meer verwoest bos, maar daar komen we gemakkelijk overheen terwijl het pad van het dal wegdraait en in het smaller wordende ravijn omhooggaat. We blijven omhooglopen in het vertrouwen dat het niet al te moeilijk zal worden: per slot van rekening heeft een van de fietsers bij Loch Nid ons verteld dat hij met de fiets over het pad van de Falls omlaag was gereden en dat dat ‘een fluitje van een cent’ was geweest, dus te voet omhooggaan zal niet zo moeilijk zijn. Maar dan, als Moth begint te aarzelen, herinner ik me in een flits iets wat de collie-man in zijn blog zei. Hij liep naar het noorden, maar zei hij niet dat dit een behoorlijk verraderlijk pad was en eigenlijk nogal gevaarlijk? Hoe konden we dat vergeten?
Er zijn momenten in het leven waarop het misschien maar beter is niet te weten wat er gebeuren gaat. Bijvoorbeeld dat, als je voor het eerst met een vriendje op vakantie gaat, jullie tent in een storm wordt weggeblazen en je droomtripje verandert in een nacht samen in een plastic zak op een berghelling; of dat het, als je een bruiloft in juni plant, de hele dag zal sneeuwen; of dat je uit het huis wordt gezet waaraan je twintig jaar hebt gebouwd, een paar weken nadat het klaar is. Moth haalt ergens de wil en de kracht vandaan om verder te stijgen in de kloof die steeds steiler wordt, steeds nauwer, over een smal paadje dat zich vastklampt aan een vrijwel loodrechte wand. Het is maar goed dat je niet weet, terwijl je over keien kruipt, houvast zoekt in de begroeiing, dat de hoogtevrees van je partner plotseling zal terugkeren, zodat hij vrijwel verlamd is van angst. Maar soms zijn dat ook de momenten die de loop van je leven veranderen en naar een uitkomst leiden die je je nooit had kunnen voorstellen terwijl je in die plastic zak lag te huiveren of de paar exemplaren uit de trouwfoto’s koos waarop je niet onder een paraplu stond, of toen je dakloos werd en opeens buiten op winderige landtongen sliep. Dat zijn de momenten waarover we, als we erop terugkijken, zeggen: Dát is het, dat is het moment waarop alles veranderde. Het zijn de momenten die wanhopige, ergerlijke of troosteloze ervaringen veranderen in het besef dat de persoon met wie je die plastic zak deelt, de ware is, dat je het vermogen hebt om alles te lachen en dat je, zelfs als je het grootste deel van je materiële bezittingen bent kwijtgeraakt, kunt overleven op liefde, hoop en een pakje gedroogde noedels.
Maar het helpt niets om dat te weten, als ik op een piepklein rotsplateau sta, met mijn lichaam in de greep van een angst die binnenkomt als een elektrische schok, gevangen in een ravijn waaruit geen ontsnapping mogelijk lijkt, en waar we zeker zullen sterven. Maar dan komt het moment, dat moment waarop je emoties veranderen, van angst in hoop, van paniek in zekerheid, van denken dat alles verloren is in ontdekken dat je gevonden bent. Als Moths hand omlaagreikt en mij langs een rots omhoogtrekt, is het alsof er een hand van hoop vanuit de wolken komt. De hand grijpt de mijne met een zekerheid die ik niet meer heb gevoeld sinds de keer dat hij me uit het ijzige smeltwater van een IJslandse rivier hielp. Een greep die stevig genoeg is om op zijn minst een kans in zich te hebben, een zwak vlammetje van hoop, een mogelijkheid dat deze wandeltocht misschien meer zal zijn dan je vastklampen aan een strohalm tegenover een onontkoombaar voortwoekerende ziekte. Maar er is geen tijd om daarbij stil te staan. Op dit moment kunnen we alleen maar denken aan overleven, aan de weg hieruit zoeken, weg van het gevaar naar de veiligheid van de bergtop.

Ik kijk door de tentopening naar Moth en probeer in mijn hoofd op een rij te krijgen wat er daarnet is gebeurd, te snappen hoe een man die verlamd was van hoogtevrees, de man werd die mij uit de Falls hielp. Het lukt niet, ik begrijp er niets van. Maar als hij zijn bril opzet en de kaart pakt, zie ik het antwoord: dit moment zat er al dagen aan te komen, ik heb het gewoon niet gezien. Als ik niet zo bezig was geweest met de pijn in mijn voeten en het schuldgevoel in mijn hoofd, zou ik niet alleen maar een blik op hem hebben geworpen terwijl hij de dop op een waterfles deed, het zou me opgevallen zijn dat hij dat deed. In plaats van jaloers op hem te zijn omdat hij dezelfde laarzen aanhad als ik en zijn voeten er niet in kapot gingen, zou ik verrukt zijn geweest dat hij zijn veters wat sneller vaststrikte. En als ik met moeite de kaart stond te lezen, zou ik hebben geluisterd naar de stem van de man die over mijn schouder meekeek en aarzelende voorstellen deed over veranderingen in de route. Hij houdt de kaart nu met de goede kant naar boven, kijkt naar de juiste gedeeltes van het gevouwen papier, hij kan zien dat we het hoogste punt op het pad boven de Falls hebben gehaald en dat het morgen de hele weg heuvelafwaarts zal gaan naar Morvich. Hij vouwt de kaart op en stopt hem weg, zonder zich bewust te zijn van wat er gebeurt. Ik zeg er niets over, uit angst dat deze ijle verandering zal verdwijnen als je haar alleen al hardop uitspreekt.
De avondhemel wordt roze, terwijl de wind opsteekt en de muggen wegblaast. Maar dan komt er een ander insect uit het sponzige, natte moerasgras, een insect dat ik niet ken, een klein, doorschijnend beestje met lange poten als een kleine langpootmug, al is dit de verkeerde tijd van het jaar voor langpootmuggen. Duizenden van die geheimzinnige schepsels stijgen op, hun doorschijnende vleugeltjes nemen de kleur van de zonsondergang over en zo veranderen ze de hemel in een bewegende nevel van licht.

 

Copyright © 2022 Raynor Winn
Copyright Nederlandse vertaling © 2022 Annemie de Vries/Uitgeverij Balans, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum