Leesfragment: Het levende hoofd

29 mei 2022 , door Els Pelgrom
| |

31 mei verschijnt de nieuwe jeugdroman van Els Pelgrom: Het levende hoofd. Met illustraties van Sylvia Weve. Lees bij ons een fragment!

Na vijftien jaar stilte verschijnt er een nieuw jeugdboek van Els Pelgrom: Het levende hoofd. Gouden Penseel-winnaar Sylvia Weve maakte er schitterende illustraties bij. Els Pelgrom genoot in de vorige eeuw veel bekendheid door prijswinnende jeugdromans als Kleine Sofie en Lange Wapper, De kinderen van het achtste woud en De eikelvreters.

Gekko woont al een tijdje in het huis van een oude vrouw wanneer hij in de slaapkamer een kaal hoofd ontdekt. Het hoofd ligt in bed en leest boek na boek terwijl het de bladzijden met een stokje in zijn mond omslaat. Op een dag, als de gekko naar het bed kijkt, schrikt het hoofd wakker uit een droom die hem verdrietig maakt. Voor het eerst voelt de gekko iets van medelijden en hij gunt het hoofd één wens. Dat is het begin van een reeks avonturen waarin het hoofd kennismaakt met Het Leven en de gekko zijn nieuwe vriend moet zien te behoeden voor allerlei kleine en grote gevaren…

In 2022 is het zestig jaar geleden dat Els Pelgrom debuteerde. Haar werk is bekroond met veel belangrijke prijzen, waaronder de Gouden Griffel, de Zilveren Griffel, de Deutscher Jugendliteraturpreis en de Theo Thijssen-prijs. Illustrator Sylvia Weve (bekend van onder andere Doodgewoon en Uit elkaar) won eveneens veel prijzen, waaronder een Gouden Penseel, de Woutertje Pieterse Prijs en de Max Velthuijs-prijs voor haar oeuvre.

 

Het hoofd

Hij woonde al een tijdje in het huis, de gekko, voornamelijk in de keuken, waar hij zo veel muggen en spinnen kon vinden als hij wilde. Hij zou er niet omkomen van de honger. Zo had hij de oude vrouw die er woonde tamelijk goed leren kennen. Hij wist bijvoorbeeld dat zij in die keuken niet alleen werkte en kookte, maar er ook sliep, op een oude bank bij het raam. Nu was hij in de slaapkamer. Hij kwam daar bijna elke dag, al was er voor hem nauwelijks iets te eten te vinden, want hier waren nergens in hoeken en langs richels stof en spinnenwebben te vinden.
De gekko zat tegen de muur niet ver van het bed. Hij liet zijn ogen alle kanten op kijken en kwam een stukje naar beneden. Op het kussen op het bed lag een hoofd. Een hoofd zonder haar, het was zo kaal als een kikker. Het hoofd sliep. Een mooie sprei van blauwgrijs damast met zilveren figuren bedekte het bed tot aan het kussen.
De gekko wist dat de vrouw elke dag een aantal keren naar de slaapkamer kwam. Ze ging dan bij het bed zitten en praatte met het hoofd. Ook las ze hem weleens voor uit boeken en kranten, en zij was het die het hoofd had leren lezen. Aan de leeshonger van het hoofd leek geen eind te komen, en zodra het het lezen redelijk beheerste, had zij hem een soort lessenaar bezorgd die ze naast het bed op het lage kastje plaatste. Toen had zij hem een Chinese rugkrabber gegeven, een vrij lange dunne stok met aan het eind een geklauwd houten handje. Ze had een boek opengeslagen op de lessenaar gezet, het uiteinde van de stok in zijn mond gestopt, waarna zij het hoofd zo had gedraaid dat het op een oor lag en het houten klauwtje tegen de bladzijde van het boek rustte. Na lang en ingespannen oefenen was het hoofd ten slotte in staat met het stokje in zijn mond de bladzijden om te slaan.
Bij deze ingrijpende gebeurtenis was de gekko niet aanwezig geweest. Dit vond een aantal jaren geleden plaats, lang voordat hij zijn intrek in de keuken had genomen. Wel wist hij dat het hoofd op het kussen vaak uren achtereen als een bezetene lag te lezen, het ene boek na het andere verslindend.

Toen die dag de nieuwe ochtend aanbrak, had het hoofd beseft dat het weleens een saaie dag kon worden. Het boek dat hij aan het lezen was boeide hem niet, en zijn oma – de vrouw in de keuken was zijn oma – had gezegd dat ze niet zo ineens aan iets nieuws voor hem kon komen. Bij het vooruitzicht van een dag van verveling was het hoofd opnieuw in slaap gevallen.
Het droomde. Het hoofd droomde dat het over heuvels en over dalen zweefde, en in de verte zag het een gebergte waarvan de toppen bedekt waren met sneeuw. Het zag in zijn droom wat het kende van illustraties en foto’s. En daar was een bosrand, waar opeens een man op een paard verscheen. Misschien was het een jongen, dat kon het hoofd niet goed zien. In één hand hield hij de teugels vast, in de andere een speer.
Rechtop zat hij op zijn paard en zijn lange zwarte haren golfden tot op zijn naakte schouders. In zijn haar waren een paar witte veren gestoken. Hij boog plotseling voorover en gaf zijn paard de sporen. Voorwaarts vlogen ze, sneller dan de wind. De man hield zijn speer vooruitgestoken, de hoeven van het paard roffelden over de harde grond en wierpen wolkjes zand omhoog. In de verte liep een kudde buffels te grazen. Het hoofd werd wakker voordat de man de buffels bereikt had.

Uit: Els Pelgrom, Het levende hoofd. Illustratie Sylvia Weve

Het lag stil op het kussen, met de ogen dicht. Een traan rolde langs zijn neus naar de hoek van zijn mond. Het likte de traan op met zijn tong en proefde het zout, en op datzelfde ogenblik hoorde het een vreemd geluid: tjèk tjèk tjèk… Het hoofd deed zijn ogen open en meteen zag het de gekko, die vanaf de muur naar hem zat te kijken. Zijn tongetje kwam naar buiten glippen en hij bleef maar naar het hoofd op het kussen gluren, tot hij opeens naar beneden kwam en op de boeken ging zitten die naast de lessenaar op het kastje bij het bed lagen.
‘Waarom lig je zo te snotteren?’ vroeg de gekko.
De neusvleugels van het hoofd trilden en er stroomden nu twee tranen over zijn wangen. ‘Ik droomde. Ik droomde van een man,’ zei het. ‘Ik droomde van een man op een paard. Met lang zwart haar. En witte veren erin.’
‘Leuke droom,’ zei de gekko, ‘maar waarom moet je daarom huilen?’ Even was hij stil, toen zei hij: ‘Je bent zelf wel, eh, nou ja, jij bent zelf wel een beetje…’
‘Kaal,’ zei het hoofd. ‘Ja, ik ben kaal. Ik heb helemaal niets.’
Het was weer een tijd stil in de kamer, tot de gekko zei: ‘Ik heb zelf ook geen sprietje haar, maar ja… ik ben een gekko. Ik maak daar geen punt van, maar als het voor jou zo belangrijk is… een beetje haar op je hoofd?’
‘Ik heb echt helemaal niets,’ zei het hoofd weer.
‘Ach ja,’ zei de gekko. ‘Ach ja. Sommigen van ons moeten met weinig tevreden zijn, maar op dat soort troost zit jij waarschijnlijk niet te wachten. Misschien zou ik je… Heel misschien zou ik je een beetje kunnen helpen. Ik moet erover nadenken.’ Hij was weer stil, en zei toen: ‘Maar nadenken heeft meestal geen zin, heb ik gemerkt. Nou vooruit, bij wijze van proef dan, om te kijken of het lukt, want dit wordt de eerste keer… En geen vragen, hè? Of klachten achteraf. Jij een bos haar op je kale kop, als je zeker weet dat je niet verder kunt leven zonder. Zo zeggen ze dat toch? Ik weet niet, ik ken dat gevoel niet, al heb ik zelf geen haar. Voor mij… voor mij is het leven, nou ja, je snapt wel – het leven. Maar vooruit, als je zweert dat je het aan niemand verder vertelt en hierna nooit meer…’ Weer was het een tijd stil, toen zei hij: ‘Je mag dus één wens doen.’
‘Een wens? Hoezo mag ik een wens doen?’
‘Ja, je moet weten dat ik…’ Even leek het of de gekko bloosde, maar dat doen gekko’s niet. Wel draaide hij zich om, zodat hij met zijn staart naar het hoofd toe zat terwijl hij verder praatte. ‘Het zit zo,’ zei hij, ‘ik zal het je dan maar vertellen – één keer in mijn leven mag ik een wens doen. En die wens zal worden vervuld. Hoe dat komt ga ik je niet uitleggen, dat is een heel verhaal, als ik daarover begin zijn we morgen nog niet klaar. En voor jou is het onbelangrijk. In elk geval: ik mag de wens ook weggeven.’
‘Is dat echt waar?’ riep het hoofd. ‘Bedoel je… Net als in die oude verhalen, de mythen van de Grieken en de sprookjes uit het Oosten? En mag je die wens aan mij geven? Krijg ik dan wat ik wil? Als ik zou wensen, bijvoorbeeld, dat ik net zulk haar had als die man in mijn droom… Lang zwart haar?’
‘Ja, daar komt het wel op neer, min of meer. Waarschijnlijk.’

Uit: Els Pelgrom, Het levende hoofd. Illustratie Sylvia Weve

‘Hoezo, waarschijnlijk? Ja of nee?’
‘Ho, zeg! Kalm aan een beetje. Jij hebt veel te veel gelezen, dat hoor ik al. Ik heb het nog nooit geprobeerd, moet je weten. Ik heb altijd geaarzeld en getwijfeld, als het over mijzelf ging nog het meest. Dus dit wordt de eerste keer. En het is niet niks, hè, wat ik aan jou geef. Snap je het? Ik zou ook mezelf iets cadeau kunnen doen. Dus rustig aan, hè! Maar vooruit, ik ga het doen. Eerlijk gezegd wist ik toch al niet goed wat ik ermee moest. Met die malle wensen. En of het lukt is niet zeker.’
Ze waren allebei stil. Er leek een wolk van dreiging en opwinding in de kamer te hangen, een wolk zwaar van verwachting, hoop en wanhoop, van verdriet en twijfel.
‘Hé, weet je zeker dat je niet iets anders wilt?’ vroeg de gekko nog. ‘Als je maar geen spijt krijgt later, want in jouw geval, dacht ik… Maar lang zwart haar…?’ Hij voelde zich een beetje schuldig, de gekko, nu hij zijn experiment weggaf, te bang om er iets mee voor zichzelf te proberen.
‘Dat wil ik het liefst,’ zei het hoofd.
Weer was het stil en nog steeds gebeurde er niets. Tot het hoofd de stilte niet langer kon verdragen en vroeg: ‘Wat moet ik doen? Moet ik iets doen?’
‘Jij doet niks,’ zei de gekko, ‘laat alles maar aan mij over.’ Hij zat nog steeds met zijn staart naar het hoofd toe en trilde als een grasspriet in de wind. Hij ging het belangrijkste dat hij bezat wegschenken en nog wel aan iemand die hij niet eens zo heel goed kende. En weer twijfelde hij en hij vroeg zich af of hij niet op het punt stond een stommiteit te begaan.
Het hoofd gluurde even opzij naar de gekko, die woorden in een vreemde taal sprak. De gekko praatte zachtjes, zo’n beetje half mompelend klonk het, of zingend. Toen stak het diertje zijn staart in de lucht en bewoog hem drie keer in de rondte, waarna het zich omdraaide en met zijn bolle oogjes strak naar het hoofd ging zitten kijken. Het hoofd zag hoe het keeltje van de gekko heftig klopte: pa-boem, pa-boem…gggjjie-ie-ie!!!’ klonk het plotseling hard snerpend door de stille kamer, en op hetzelfde ogenblik voelde het hoofd dat er iets met hem gebeurde. De huid bovenop trok strak en overal voelde het prikken en steken, ook rondom, alsof er duizend naalden van binnen naar buiten werden gestoken… En dat kwam doordat er overal tegelijk haren door zijn huid naar buiten kwamen die razendsnel langer werden, langer en langer. En opeens hield het weer op.
Een hele tijd zeiden ze geen van beiden een woord.
De gekko was de eerste die sprak. ‘Asjemenou!’ zei hij. ‘Wat zie je?’ vroeg het hoofd.
‘Prachtig lang zwart haar. Dat het zo goed zou lukken, had ik niet verwacht.’ En de gekko dacht: als je er nu nog een verentooi bij had, zou ik zweren dat...
Maar wacht, wacht, wacht! O, hemeltje! Nee, nee, nee! Dit was niet de bedoeling!
Voor de tweede keer klonk het snerpende geluid door de kamer: ‘gggjjie-ie-ie!!!’
En weer ging er een siddering door het hoofd. ‘Wat gebeurt er?’ riep het. ‘Is er wat gebeurd? Hoe zie ik er nu uit?’
De gekko hield zijn kaken op elkaar. Woedend zat hij naar het hoofd te kijken en zei sissend: ‘Drie witte veren! Drie witte veren op die kop van jou.’ Hij beefde over heel zijn lijf, en zonder nog een woord te zeggen, klom hij langs de muur omhoog en verdween naar de verste hoek van de zoldering.

 

© Els Pelgrom
Illustraties © Sylvia Weve

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum