Leesfragment: De koopman van Kanton

03 oktober 2022 , door Roelof van Gelder
|

4 oktober verschijnt het nieuwe boek van Libris Geschiedenisprijswinnaar Roelof van Gelder: De koopman van Kanton. Jan Bekker Teerlink (1759-1832). Lees bij ons een fragment!

De ondernemende Zeeuwse koopman Jan Bekker Teerlink (1759-1832) verbleef vier jaar lang in Kanton, de grootste havenstad van China. Op de terugreis namen de Engelsen zijn schip vol thee, porselein en zijde in beslag.
Nog tweemaal voer Teerlink naar China en ook op die beide terugreizen werd hij gekaapt en verloor hij schip en lading. Vijandelijke schepen bleken dus keer op keer bijna onoverwinnelijke hindernissen om China te bereiken en om heelhuids terug te varen. Roelof van Gelder vond in Londen Teerlinks eveneens in beslag genomen privéarchief terug, op grond waarvan hij diens avontuurlijke leven kon reconstrueren.
Ondanks zijn tegenslagen (en veel kiespijn) behield Teerlink een opgeruimd humeur, zoals te lezen valt in zijn honderden brieven, die handelen over thee, liefde, commercie en wijn. Hij eindigde zijn veelbewogen leven als wijnboer in Frankrijk.

De koopman van Kanton geeft een in zijn gedetailleerdheid uniek inzicht in het leven van één man: een klein, maar onmisbaar radertje in de gecompliceerde Nederlands-Chinese handel. Van Gelder schrijft beeldend over de fascinerende wereld van Chinese en Europese kooplieden, van reders, zeeofficieren en hun achterblijvende vrouwen in de turbulente tijd van de napoleontische oorlogen.

Roelof van Gelder is historicus en oud-redacteur van NRC. Hij publiceerde veelgeprezen boeken en artikelen over de Nederlandse cultuurgeschiedenis en de maritieme historie. Zijn laatste boek, Dichter in de jungle, over de achttiende-eeuwse Nederlands-Schotse militair John Gabriel Stedman in Suriname, werd bekroond met de Libris Geschiedenis Prijs 2019.

N.B. Lees op onze site ook een fragment uit Dichter in de jungle.

 

6 Dagelijks leven

Spanningen

De factorijen vormden een benauwde, geïsoleerde, claustrofobe samenleving. Kanton is dan ook wel het gouden getto genoemd, omdat men er weliswaar afgezonderd leefde, maar tegelijk rijk kon worden. Een Zwitser, die hier acht jaar had gewerkt, noemde het ‘un prison’. Wie de jaarlijkse rapporten leest, enkele jaren opgesteld en eigenhandig uitgeschreven door Jan Teerlink, kan daar tussen de regels iets van opvangen. Ze handelen over in- en verkoop, de prijzen der producten, maar ook over personeelswisselingen en de redenen daarvan. Ruzies en onderlinge scheldpartijen bleven in deze mannengemeenschap niet uit. Op 8 oktober 1789, nog geen drie weken voor Teerlinks aankomst in Kanton, stelde directeur Hemmingson een elf artikelen tellend reglement op waarin bepaald werd waaraan de voc-dienaren in de factorij en in Macao zich moesten houden. Ze moeten zich ‘stil, rustig en vreedsaam’ gedragen en zich alleen ophouden in ‘betaamlijke’ gezelschappen. Ze mochten niet omgaan met hofmeesters en hun knechten en ook niet met dekofficieren en matrozen van de schepen. In alle gevallen moeten ze zich onthouden van ‘Godslasterende en schimpende uitdrukkingen en discoursen’, maar zich daarentegen ‘bescheijden, welvoeglijk en ordentelijk’ gedragen. Zo zouden zij in plaats van ‘een schande der natie’ een ‘voorbeeld van geschiktheid’ zijn. Opvallend is artikel 4 dat bepaalt dat het de dienaren verboden is op ramen en deuren ‘ontugtige en aanstootelijke bewoordingen’ te schrijven. Ook is het verboden in het openbaar rond te lopen met een brandende pijp in de mond. Tijdens de maaltijden moet men behoorlijk gekleed zijn en bij het dessert dient men niet te roken. Vooral de directeur en de supercarga’s moesten goed letten op hun présence. Met hun kleding gaven ze blijk van hun positie, en Teerlink, een man die toch al zo gesteld was op een net voorkomen, zal zich daar zeker aan hebben gehouden. De was kon hij laten doen bij een van de vele wasvrouwen die op de sampans op de Parelrivier woonden.
Uiteraard werd dronkenschap verboden, net als baldadigheden zoals het spelen op de waldhoorn of klarinet, het trommelen, het handenklappen en het afsteken van vuurwerk. Dat veroorzaakt maar onrust en is schadelijk voor de zieken. De voc-dienaren zullen zich tegenover elkaar ‘met de vereijschte beschijdenheid en burgerlijke welleevendheid’ gedragen en met ‘schuldpligtige decentie’ tegenover de directeur. De regels stuurden dus aan op ordelijkheid en het respecteren van de rangverschillen.
Na gedane zaken sloeg de verveling toe. Veel brieven getuigen van het verlangen om te repatriëren. Zoiets blijkt uit de brief die de 32-jarige Louis Serrurier in 1780 uit Kanton naar zijn nichtje stuurde. Hij dient dan al drie jaar als koopman en klaagt over het slechte eten ‘in dit nare Kanton’ en over zijn ‘eenzaam verblijf ’. Als hij het niet zo druk had zou hij ‘al te chagrijnig’ worden. ‘Zag ik kans om dit onaangenaam gewest adieu te zeggen, ik zou geen moment aarzelen.’ Maar, besluit hij, zijn fortuin was hem nog niet welgezind geweest. Dat is het vijf jaar later ook nog niet. Toen stuurde hij, inmiddels supercarga, een brief aan de China Commissie van de voc waarin hij klaagde over korting op zijn salaris.
Ook Hemmingson had al in 1784, toen hij benoemd was als eerste supercarga op Kanton, te kennen gegeven dat hij weg wilde omdat hij aan jicht leed. Toch bleef hij nog zes jaar. Hij had grote moeite met zijn directe ondergeschikte, de supercarga Van Braam Houckgeest. De twee kregen slaande ruzie. Uit de documenten komt Hemmingson naar voren als een beheerste persoon en Van Braam Houckgeest als een ijdele, opgeblazen kwast. Ook een andere persoon die hem van zeer nabij had meegemaakt noemde zijn ‘trotsheid en arrogantie’. Dat verhinderde niet dat hij Hemmingson, die eind 1790 repatrieerde, opvolgde.
De mannen van de factorij waren tot elkaar veroordeeld en dat gaf spanningen, soms ook gewoon omdat men elkaar niet mocht. De kwalificaties over en weer liegen er dan ook niet om. Benoemingskwesties konden hoog oplopen. Men wachtte bijvoorbeeld lang vergeefs op promotie of werd bij benoemingen eenvoudigweg gepasseerd. C.C. Bagman kreeg bij aankomst tot woede van Teerlink in 1792 direct de rang van supercarga. Hij was dan ook de neef van een Amsterdamse bewindhebber. Teerlink zelf arriveerde in Kanton echter als assistent en passeerde daarbij twee boekhouders, Johan Hendrik Bletterman en Bernard Zeeman, die daar al twee jaar dienden.

Beoordelingen

Op 15 december 1791, wanneer Jan Teerlink iets meer dan een jaar in China verblijft, schrijft de nieuwe directeur Van Braam Houckgeest een geheim rapport aan de directie van de China Commissie in Amsterdam. Hij hield het gescheiden van de overige overgezonden papieren omdat die niet ‘met voeglijkheid’ samen konden gaan. Het rapport bevat namelijk zijn oordeel over de verschillende carga’s die samen de Commercieraad uitmaken. Voor de eerste drie genoemden valt het oordeel negatief uit. Fredrik Benthem, Willem Tros en Jan Arend de Melander zijn in Macao in het huwelijk getreden en hebben daardoor voor het oog van alle vreemdelingen ‘oneer en infamie’ over de Nederlandse factorij en natie uitgeroepen. De vrouwen van De Melander en Tros waren namelijk ‘bekende publique hoeren’ en die van Benthem stond ook als zodanig te boek en was een bastaard van een der ‘infaamsten’ van Macao. Alle drie zijn ze bovendien katholiek geworden. Hij hoopt dat de China Commissie maatregelen wil nemen opdat ‘onberadene jonge lieden’ zich niet voor altijd in een poel van ellende storten ‘waartoe dierlijke driften hen dwaaslijk vervoeren’.
Over de supercarga Benthem, die er al vijf jaar Kanton op heeft zitten, schrijft Van Braam Houckgeest verder dat hij zeer bekwaam is in de porseleinhandel en ook wel in de zijdehandel. Aangezien hij naar Europa wil terugkeren is zijn ijver verminderd. Hij is ‘zeer achterhoudend en somtijds capricieus’. De assistent De Melander is een excellente boekhouder, maar zijn collega Tros is een ‘nutteloos lid, die nergens toe bequaam is’ en zich gaarne aan de drank overgeeft. De assistent Steijn daarentegen is weer een ijverige en accurate man. Helaas heeft hij een zwak gestel zodat hij niet lang meer zal leven.

Uit: Roelof van Gelder, De koopman van Kanton. Andreas Everardus van Braam Houckgeest (1739-1801), anonieme Chinese schilder, ca. 1795. Van Braam heeft zich hier omringd door enkele van zijn geschriften: Beschrijving van Macao, Memorie over Malacca, Memoriaal over de Palembangschen Sluikhandel, De ambassadereis naar Peking, Bedenking omtrend Caab de Goede Hoop en door de Volmaakte Portugeesche Spraakkonst. Stichting van Braam Houckgeest, Den Haag.
Andreas Everardus van Braam Houckgeest (1739-1801), anonieme Chinese schilder, ca. 1795. Van Braam heeft zich hier omringd door enkele van zijn geschriften: Beschrijving van Macao, Memorie over Malacca, Memoriaal over de Palembangschen Sluikhandel, De ambassadereis naar Peking, Bedenking omtrend Caab de Goede Hoop en door de Volmaakte Portugeesche Spraakkonst. Stichting van Braam Houckgeest, Den Haag.

Dan gaat Van Braam Houckgeest over op de boekhouder Zeeman, die hij een ijverige en kundige jongeman noemt en die een goede theeproever De is, een geschikt karakter heeft en een meesterlijke hand van schrijven heeft. Ook de drie boekhouders Bletterman, Van Schoor en Certon zijn bekwame, welopgevoede jongelui. Ze zijn ijverig en attent en Van Braam Houckgeest probeert hen in alle verschillende taken op te leiden, in het bijzonder in het theeproeven. Twee andere boekhouders, Van der Heijden en Bosma, zijn ook goede jongelingen, maar zouden beter op hun plaats zijn in een andere functie. De eerste bijvoorbeeld als equipagemeester. Bosma schijnt nogal lui te zijn en moet telkens als een uurwerk worden opgewonden. Hun collega Johan Paulus Krauth heeft zich het afgelopen jaar goed gedragen en schijnt van de drank af te zijn, maar is alleen van nut bij ondergeschikte taken. Hij is ook al oud en ze zouden hem best kunnen missen. Over zijn eigen neef, de boekhouder Jacob Andries van Braam, kan hij als bloedverwant moeilijk een oordeel geven, maar omdat hij zal repatriëren wil hij wel kwijt dat hij zeer bekwaam is, zodat hij hem toch aanbeveelt om geprotegeerd te worden. Over zichzelf schrijft hij dat hij trouw en ijverig zijn taken zal uitvoeren.
En de assistent Teerlink? Over hem is Van Braam Houckgeest zeer te spreken. Teerlink had in Nederland al lang ervaring opgedaan in de handel, schrijft hij. Hij is zeer kundig en ijverig en voert zijn taken in de beste orde en precisie uit. Zijn karakter doet ons eer aan en zijn bekwaamheden ‘maken hem waarlijk de attentie’ van de directie waard. Dat laatste wil zeggen dat hij beslist voor promotie in aanmerking komt.
Van Braam Houckgeest wijst erop dat het aanbeveling verdient in de zogeheten ‘stille tijd’, wanneer er niet gehandeld werd, toch een aantal dienaren in Kanton te houden en niet naar Macao te laten gaan. Ze kunnen dan wel heen en weer varen en met meegebrachte goederen wat bijverdienen. Maar ze zouden dan in ieder geval niet in Macao hun gezondheid en hun beurs ondermijnen. Ten slotte meldt hij in ditzelfde memorandum dat hij met eigen geld voor de eetzaal op de factorij een partij zilverwerk, lantaarns en meubilair ter waarde van ruim 200 Spaanse matten (640 gulden) heeft aangekocht. Graag zou hij toestemming krijgen om dat op rekening van de Compagnie te zetten.
Een jaar later, op 26 november 1792, blijkt het een en ander te zijn veranderd. Benthem had zijn huwelijk met Anna Vicensia Siabra op 21 mei 1791 laten inzegenen door een priester, maar wilde dat nu wettigen volgens Nederlandse regels. Dat gebeurde plechtig, waarbij Jan Teerlink als secretaris van de Commercieraad hun het trouwformulier voorlas. Niet lang daarna verzocht Benthem wegens zijn ziekte om verlof en om een ‘springreisje’ te mogen maken naar Batavia of naar de Kaap. Dat werd toegestaan en hij vertrok op een Engels schip met achterlating van zijn vrouw. Hij zou nooit meer terugkeren.
Ziekten kwamen geregeld voor, vooral jicht, dysenterie of ‘nerveuze’ aandoeningen. Incapabiliteit, ziekte en veelvuldige dronkenschap konden reden zijn iemand naar huis te sturen. In 1791 overkwam dat laatste Teerlinks naaste collega Willem Tros, omdat het gedrag van deze assistent ‘steeds allerlaagst en schandelijk is geweest, daar die persoon zig ten sterksten aan den drank heeft overgegeven’, en dus ‘zeer dikwils beschonken is’. De man had zich in Macao onbezonnen gedragen ‘door een publique straathoer solemneel te trouwen en daarom Rooms te worden’. Hij werd uit de Commercieraad gezet, niemand wilde meer met hem omgaan en ten slotte werd hij op de Alblasserdam terug naar Nederland gestuurd omdat hij ‘een onnut meubel’ voor de factorij was.
De boekhouder Krauth leed aan bloedspuwingen en mocht op zijn verzoek repatriëren. Ook de boekhouder De Melander, die spijt had van zijn onbezonnen huwelijk, wilde terugkeren. Dat werd hem pas het volgende jaar toegestaan. Van Braam Houckgeest zelf vraagt eind 1792 ook of hij mag repatriëren en wel op een Engels schip dat sneller in Europa kan zijn dan de Nederlandse schepen. Er is dus verloop in de bezetting van de factorij. Nieuwe krachten zijn gewenst en er vinden vanuit Nederland geregelde promoties plaats, die weer tot scheve gezichten konden leiden. Zo werd de boekhouder Johan Hendrik Bletterman bevorderd tot koopman, waarbij Bernard Zeeman werd gepasseerd, hoewel die volgens Van Braam Houckgeest een zeer capabel en aangenaam mens was.
Opvallend negatief valt nu plotseling het oordeel over Teerlink uit. Zijn karakter is veranderd en er openbaarden zich verscheidene gevallen van ‘valsheid en laster waardoor hij zig ook bij het geheele huis [de factorij] in een algemeene verdenking en veragting gebragt heeft’, zo schrijft Van Braam Houckgeest aan de China Commissie. Hij heeft nog niet veel verdiend, zijn vermogen is gering, maar als hij in een hogere rang benoemd zou worden zou hij hier een ‘pernicieus subject’ kunnen worden. Hij zou hier nooit de tweede of derde man kunnen worden, zijn capaciteiten daargelaten.
Dat loog er niet om, wat was er aan de hand? Mogelijk speelde hierbij een rol dat Van Braam Houckgeest spoedig zou vertrekken en dat er een nieuwe directeur moest komen. De supercarga’s Jan Arend de Melander, die het langst van allen op de factorij werkte, en Jean Henry Rabinel kwamen daarvoor in aanmerking. Beiden waren vrienden van Teerlink. Van Braam Houckgeest daarentegen had een voorkeur voor Roelof Dozy, die nog maar kort in Kanton werkte en dus weinig ervaring had. Misschien dat Teerlink en de zijnen hem zwart hebben gemaakt om zijn promotie te verhinderen.
In ieder geval aasde Teerlink zelf op promotie. Met een Engels schip zond hij een brief, geschreven op 31 januari 1793, aan de directie van de China Commissie waarin hij twee verzoeken naar voren bracht. Hij had van zijn gemachtigden in Nederland, Udemans en Vollenhoven, vernomen dat zij nog steeds niet Teerlinks premies op het retour van de vijf schepen die in 1790 waren vertrokken uit Kanton hadden ontvangen. Het ging om 2200 gulden. Het tweede verzoek ging over zijn promotie. Nu het opperhoofd zou vertrekken diende hij zich nederig aan om voor een hogere rang in aanmerking te mogen komen. Met de negatieve kwalificaties van Van Braam Houckgeest zat dat er niet in.

[…]

 

© 2022 Roelof van Gelder

pro-mbooks1 : athenaeum