Leesfragment: Colditz

11 november 2022 , door Ben Macintyre
| |

16 november verschijnt Ben Macintyres nieuwe boek Colditz. Het waargebeurde verhaal over het streng beveiligde nazifort en de vele spectaculaire ontsnappingen (Colditz: Prisoners of the Castle), in de vertaling van Marieke van Muijden. Lees bij ons Joop Hopsters aanbeveling en een fragment!

Een goed gedocumenteerde en meeslepende pageturner van een magistrale verteller.

Colditz gaat over een groep geallieerde officieren die als krijgsgevangenen in nazi-Duitsland plannen beraamden om te ontsnappen uit een grimmig, gotisch kasteel in het gelijknamige dorp. Slot Colditz gold destijds als een onneembare vesting, met dikke kasteelmuren en een gesloten binnenplaats, gelegen op een rots, met meer bewakers dan gevangenen. De autoriteiten en de bevolking uit de omliggende dorpen waren alert op vluchtpogingen. Kortom: ontsnappen was zo goed als onmogelijk en dé reden dat de meest vluchtgevaarlijke officieren van de geallieerden er gedetineerd waren. Toch deden honderden gevangenen een poging om te ontsnappen, meer dan uit enig ander Duits kamp.

De geschiedenis van Colditz is bij het publiek vooral bekend door de spannende televisieserie van de BBC, die ook in Nederland te zien was. Macintyre vertelt in zijn boek niet alleen de spannende ontsnappingsverhalen ­– er werd bijvoorbeeld in het geheim een zweefvliegtuig gebouwd op zolder – maar laat ook zien hoe het dagelijks leven zich voltrok. De gevangenispopulatie was divers, het was een mini-maatschappij met kleurrijke types, onder zowel de nazi’s als de geallieerden.

N.B. Lees op onze site ook Joop Hopster over The Spy and the Traitor.

 

3. Het kamp voor slechteriken

De eerste Britse gevangene die aan de andere kant van de kasteelmuren wist te komen slaagde daar niet in omdat hij een ontsnappingskunstenaar was, maar omdat hij bijzonder klein was. Op 10 mei werd een groep Franse gevangenen met een andere rang uit het dorp gehaald om oude matrassen van een zolder te slepen en die achter in een vrachtwagen op de binnenplaats te laden. Na haastige onderhandelingen waren die Franse arbeiders bereid om luitenant Peter Allan ook in te laden.
Allan was een van de ‘Zes van Laufen’ die in november 1940 met Pat Reid in Colditz waren aangekomen. Met zijn krap een meter zestig was deze vrolijke Schot, die je zelden zonder zijn kilt aan zag, een van de kleinste gevangenen in Colditz, en dus ook een van de draagbaarste. Hij werd in een matras met rottend stro gepropt, vastgenaaid en op de kar gelegd, met nog twee strozakken er bovenop. Zijn ontsnappingsuitrusting bestond uit een briefje van vijftig Reichsmark, een paar witte sokken en een korte broek, waardoor hij er een beetje uitzag als lid van de Hitlerjugend.
Terwijl de vrachtwagen met ronkende motor door de poort reed moest Allan zich in zijn stoffige verstopplek sterk inhouden om niet te niezen. De strozakken en de kleine Schot werden, niet al te zachtzinnig, uitgeladen in een schuur buiten het dorp. Allan kroop uit zijn matras, veegde zichzelf schoon en vertrok naar het station, waarbij hij eruit probeerde te zien als een opgewekte jonge nazi die een wandeling maakte. Het avondappel was pas over een uur. Allan, die een aardig mondje Duits sprak, kocht een enkele reis naar Wenen, waar naar hij wist een Amerikaans consulaat zat. ‘Ik had geen papieren en geen kaart, maar ik dacht dat de Amerikanen, die niet bij de oorlog betrokken waren, me wel wilden helpen. Terwijl Allan het zich die avond gemakkelijk maakte voor de nacht in het stationstoilet van Regensburg, zetten de Duitsers een complete zoektocht op touw. In de schuur vonden ze de lege strozakhoes en een openstaand raam.
Eggers gaf in zijn beste idiomatische Engels toe dat hij was verslagen. ‘De vogel was gevlogen.’
Naarmate de dagen verstreken zonder enig bericht dat Allan gevangen was genomen kreeg de opgetogenheid in de Britse vertrekken een randje nationale trots omdat ze nu gelijkstonden met de Fransen. Allans ‘geïmproviseerde ontsnappen’ was zonder enige voorbereiding geslaagd. Hoe veel meer kon je dan bereiken met een goede planning?
Twee weken later vierden de Britten nog steeds stiekem hun feestje toen zich een nieuwe bewoner bij hen aansloot die een van de beroemdste Colditz-gevangenen zou worden: een jonge officier met een schotwond in zijn zij en de woede van gedwarsboomde ambitie in zijn hart.
Airey Neave was enorm prestatiegericht en, zoals zo veel mensen, vrij onzeker. Uiteindelijk zou zijn ambitie hem tot de top van de Britse politiek brengen en naar een vroege dood door een terroristenbom. Neave was vijfentwintig jaar, maar zag er jonger uit, met doordringende blauwe ogen, een jongensachtige grijns en een aanstekelijke lach. Maar hij was ook kwader dan hij overkwam. Neaves oorlog verliep niet zoals hij had verwacht en daar was hij erg narrig over. Na Eton en Oxford was hij bij het leger gegaan in de verwachting van militaire eer, of in elk geval een heldhaftige vroege dood. In plaats daarvan kwam hij terecht in een weinig flitsend zoeklichtbataljon dat de nachtelijke Londense hemel bescheen, een effect dat de officieren in de strijdkrachten afdeden als ‘nogal kerstig’. In de slag om Calais een paar maanden later stuiterde een verdwaalde kogel, waarschijnlijk van de Britten, van de stoep en raakte hem in de borst. ‘Onder mijn kleding voelde ik het bloed stromen en mijn buik in druppelen.’ Hij was nu vooral geïrriteerd. De kogel had zijn hart op een haar na gemist. Hij kroop een paar meter en viel toen neer. Ongeveer een uur later ‘legde een enorme man in Duits uniform en met een Rode Kruisband me voorzichtig op een brancard’. Na slechts één schot op een verkenningsvliegtuig te hebben afgevuurd, dat miste, werd Neave gevangengenomen.
Na zijn poging uit het gevangenenkamp in Thorn in Polen te ontsnappen werd hij naar Colditz overgeplaatst. ‘Het uitgestrekte domein van kleine vorsten werd zwaar bewaakt,’ schreef hij. ‘Op de borstwering stonden prikkeldraad en machinegeweren recht overheid. Ik voelde de kantelen op me afkomen, me insluiten.’
Dit was een heel ander gevangenenkamp dan waar Neave voorheen had gezeten. Om te beginnen droeg de officier die hem begroette een oranje trui met col, een versleten kaki korte broek en een paar houten klompen. ‘Ik kreeg het gevoel dat ik een school voor brokstukken werd in gejaagd,’ schreef hij, bewoond door ‘excentrieke en ongewone mensen’. Terwijl hij in de lange messzaal ging zitten voor een ‘tudorfeest’ van roggebrood en stoofpot die uit tinnen kommen werd gegeten, draaiden de gesprekken om hem heen om ontsnappen. Hij voelde zich opklaren. Neave, opgestookt door ‘een gevoel van onrecht [dat] littekens op de geest achterlaat’ en opgejut door wat hij zijn ‘hysterische ongeduld’ noemde, werd heen en weer geslingerd tussen uitgelatenheid en chagrijn. Op gevoelige wijze beschreef hij de ellende die hem soms dreigde te overspoelen. ‘De krijgsgevangene vindt zichzelf erg zielig,’ schreef hij. ‘Hij heeft het gevoel vergeten te zijn, denkt na over waarom hij gevangen is genomen en voor zichzelf en zijn vrienden wordt hij al snel vervelend omdat hij eindeloos het verhaal van zijn laatste gevecht opdist.’ Hier zaten verwante, rusteloze geesten. Ontsnappingsplannen konden een medicijn zijn tegen de depressie die achter al zijn drukte op de loer lag, en dat wist hij.
Neave arriveerde op het moment dat de kantinetunnel dankzij een nieuw wapen in het gevangenenarsenaal nieuw leven werd ingeblazen: omkoperij. Een paar gevangenisbewakers was bereid eieren en koffie te ruilen tegen chocolade en sigaretten van de gevangenen, en één bewaker in het bijzonder had zich happig op ruilen getoond, bereid tot een in alle opzichten betere afspraak. Deze wachtpost stond van tijd tot tijd ’s nachts op het kleine gazon naast het kantineraam, waar de tunnel moest uitkomen. Er werd een overeenkomst gesloten: in ruil voor zevenhonderd Reichsmarken zou hij na het appel om exact tien voor tien ’s avonds tien minuten lang ‘de andere kant op kijken’.
Dit was in alle gevallen een aanzienlijk bedrag, maar in Colditz, waar echt geld schaars was, was het een klein fortuin. Als deze uitgave echter de ontsnapping van twaalf mannen in één keer betekende, was die de moeite waard. Dit moest echt een gemeenschappelijke poging zijn: een team vervalsers en kleermakers ging aan de slag om burgerkleding te maken, neppassen en kaarten voor de twaalf aangewezen ontsnappers (tien Britten en twee Polen, die beter Duits spraken). Het team zou onder aanvoering staan van kolonel Guy German zelf, maar Reid was de belangrijkste stimulans achter het plan en hoofdsponsor. Hij verzamelde waar het maar kon contant geld: meegenomen door nieuwe gevangenen, verstopt in pakjes van het thuisfront of door ruilen in handen gekregen. De corrupte bewaker zou de helft van de som van tevoren krijgen en dan zou de rest na de ontsnapping uit een raam worden gegooid.
Neave ging ermee akkoord te fungeren als luistervink en zou toekijken vanaf een bovenraam. Op 29 mei zat hij om half tien ’s avonds op zijn post naar de omgekochte bewaker te kijken terwijl die over het gazon ijsbeerde, dat baadde in de schijnwerpers. Vreemd genoeg kwam de bewaker ontspannen over, dacht Neave. Hij leek ‘onverschillig voor de spanning in die stille nacht’. Dat kon je van de ontsnappers niet zeggen; twaalf zwetende en nerveuze mannen propten zich in de tunnel en maakten zich klaar voor een massa-uitbraak.
Eggers en zijn kliek bewapende bewakers die zich uit het zicht achter een steunbeer schuilhielden stonden al even op scherp en waren ‘al even opgewonden als de gevangenen’. Nog eens tien bewakers stonden in het wachthuis paraat. De schijnbaar corrupte bewaker had alle reden tot kalmte. Hij had de Britse plannen direct na het ontstaan namelijk bij Eggers gemeld. Kommandant Schmidt had besloten dat ze, in plaats van de tunnel af te sluiten, de gevangenen in flagrante moesten betrappen. Dit was een hinderlaag.
‘De spanning was ondraaglijk,’ schreef Eggers, die bang was dat een schietgrage bewaker het vuur opende. Toch had hij het best naar zijn zin; wat er vervolgens gebeurde beschreef hij met het genoegen van een schoolmeester die zijn onhandelbare pupillen een stap voor is: ‘Alles stond klaar. We wachtten in de coulissen op de acteurs […]. Bij het minste geluid knipperden we met onze ogen. Door de spanning begonnen onze ogen te tranen. Plotseling was er beweging op het gras. Er verscheen een streep, een scheur. Een stukje gras kwam in beweging, omhoog. Een vierkant stuk turf schoot recht uit de grond […], toen volgden de handen en armen van een man, die het turf en het frame omhoog duwde. Daar kwam de Britse kapitein Reid tevoorschijn.’ Eggers scheen met zijn zaklamp in Reids ogen en brulde dat hij zijn handen in de lucht moest steken. Reid schreeuwde tegen de mannen achter hem dat ze terug moesten gaan, maar inmiddels was het contingent uit het wachtershuis de kantine al binnengestormd, wapens in de aanslag.
‘We kwamen naar buiten en brulden van het lachen,’ beweerde Reid later. Zo herinnerde Neave, die door het raam toekeek, zich de ontknoping niet: ‘De tunnelgravers werden triest afgevoerd naar eenzame opsluiting.’ De vier maanden zorgvuldige planning, moeizaam graven en stijgende hoop hadden niets opgeleverd, behalve dan het verlies van driehonderdvijftig Reichsmark. De dubbelhartige Duitse bewaker kreeg een onderscheiding als beloning, promotie en een week verlof. Ook mocht hij het reeds ontvangen geld houden. ‘Dit was ons eerste grote succes,’ kraaide Eggers. ‘Enkel en alleen te danken aan de loyaliteit van een van onze mannen.’ Eggers werd bevorderd tot Hauptmann, oftewel kapitein.
Twee dagen later hinkte Peter Allan, na drie weken op de vlucht, onder bewaking Colditz weer in, nog steeds in de korte broek waarin hij was ontsnapt, die nu grauwgrijs van kleur was. Hij kon amper praten van uitputting.
De kleine Schot had Wenen weten te bereiken en was, haveloos en halfverhongerd, op de stoep van het Amerikaanse consulaat verschenen. ‘Ik ben een ontsnapte Britse officier,’ had hij tegen een stomverbaasde consulaatsmedewerker gezegd. ‘Ik ben uit Colditz ontsnapt. Mijn voeten zijn stuk en ik heb honger. Ik wil geen paspoort. Alles wat ik wil is een briefje van twintig mark voor een maaltijd, wat bier en een treinkaartje naar de Hongaarse grens. Help me alstublieft.’
Amerika had zich nog niet in de oorlog gemengd. Toch steunden veel Amerikanen de geallieerden al en ondanks het risico waren sommige diplomaten bereid hulp te bieden. Zo iemand was deze consulaatsmedewerker niet.
‘Nee, je hebt je vergist. Wegwezen en vergeet dat je hier ooit bent geweest. Dit consulaat bestaat onder het diplomatieke privilege van de Duitse regering.’ Toen kwam er de vervelende opmerking achteraan: ‘Ze pakken je uiteindelijk toch wel. Dat gebeurt altijd.’ Allan verliet het consulaat, sliep een uur op een bankje in een park en wankelde toen een politiebureau binnen om zichzelf aan te geven.
Dat Allan 23 dagen op de vlucht had kunnen blijven en het tot Wenen had gered, was gezien het feit dat hij zonder papieren, gezelschap, uitrusting of een realistisch plan was vertrokken een hele prestatie.            Bij zijn eenzame opsluiting terug in Colditz, wegrottend, schaamde hij zich: ‘Ik heb de andere ontsnappers teleurgesteld, want het was me niet gelukt.’ Een gedeeld doel kon een extra last zijn, maar ook een troost. Peter Allan zou pas vier jaar later een voet buiten het kasteel zetten.
Dat jaar was er een onverwachte hittegolf. De Britten koesterden zich geheel volgens traditie direct in de zon en hadden daar bijna even zo snel spijt van. ‘Elke dag lag de binnenplaats bezaaid met glanzende, zweterige lijven in verschillende mate van roodheid, rauwheid en gebronsdheid.’ Verbranding verergerde het chagrijn. In de winter was opgesloten zitten al moeilijk, maar in de zomer nog veel meer, als de zon op de Mulde glinsterde en de hitte zorgde voor een waas in de lager gelegen groene vallei. Allans beschamende terugkeer werd gevolgd door de verdwijning van een tweede Franse officier, slechts twee dagen later, die zich tijdens de Parkwandeling had verborgen en over de muur was geglipt. Daarentegen hadden de Polen al even weinig geluk als de Britten: in dat eerste halfjaar deden twaalf Poolse officieren minstens zeven ontsnappingspogingen, waaronder eentje uit eenzame opsluiting. Alle inspanningen liepen op niets uit, al wist een officier het door de nazi’s bezette Polen te bereiken voor hij opnieuw gevangen werd genomen.
Op 25 juni passeerde een rij Britse officieren bij terugkomst uit het park een vrouw in een geruite blouse die in tegengestelde richting liep. Je zag maar zelden een vrouw in Colditz, al gebeurde het wel. Af en toe kwamen de vrouwen van Duitse officieren op bezoek vanuit de vertrekken voor gehuwden (een apart gebouw achter en buiten de Kommandantur), en in de wasserij en de keuken werkte een handjevol vrouwen uit de buurt. Deze vrouw was van middelbare leeftijd, gedrongen en droeg een hoed met brede rand en praktische schoenen; maar het was in elk geval een vrouw en dus werd ze met bewonderend gefluit begroet, wat ze dapper negeerde. Bij het passeren van het einde van de rij viel haar horloge van haar pols. Een raf-officier raapte het op: ‘Juffrouw, u verliest uw horloge.’ Ze leek hem niet te horen en liep door, de hoek om. De officier gaf het horloge aan een bewaker en wees: ‘Die jonge vrouw heeft haar horloge laten vallen.’ De bewaker rende achter haar aan, gaf haar het horloge en keek toen nog eens goed. Bij nadere inspectie bleek de Fräulein luitenant Émile Boulé te zijn, een kale, vijfenveertigjarige Franse officier verkleed in een rok en met een pruik op. In de ogen van de Britten was dit een voorbeeld van een fout gelopen huzarenstukje en ze vonden het gebeuren nogal grappig. De Fransen niet.

Colditz weerspiegelde, en overdreef soms, de kenmerken van de Britse maatschappij. Veel gevangenen erkenden nog steeds de ingebakken verschillen in status, rang en klasse die thuis golden. Sommige officieren, zoals de oud-Eton-student Airey Neave, hadden op belangrijke particuliere kostscholen gezeten en keken neer op anderen die afkomstig waren van minder prestigieuze scholen, terwijl weer anderen helemaal niet op een kostschool hadden gezeten en dus werden betutteld door de mannen die dat voorrecht wel hadden genoten. Meestal werd de nuancering van afkomst en opleiding bedekt door nationale solidariteit, maar met de komst van steeds meer Britse officieren werden de informele clubjes steeds exclusiever, het snobisme en de rancune steeds scherper. Francis Flinn, die onvermijdelijk de bijnaam ‘Errol’ kreeg, naar de Hollywood-filmacteur, was een raf-officier die zich op de militaire ladder had opgewerkt en deze klassenverschillen wrang gadesloeg: ‘Er was een bepaalde mate van kostschoolgeklets: “Hij is een Wykehamist […] Hij is een Rugby-man”.’ Padre Platt beweerde dat er in Colditz ‘niemand zit die vindt dat hij uit andere klei getrokken is dan de rest’, maar naarmate de gevangenis zich vulde, werden de Britse klassenverschillen steeds opvallender.
De breedste maatschappelijke kloof in de gevangenis, en de enige die werkelijk van belang was, was die tussen officieren en ordonnansen: de mannen van een hogere rang die door de regels van gevangenschap in oorlogstijd tot luiheid werden gedwongen en de mannen die voor hen werkten. Het korps officieren van Colditz bestond voornamelijk uit mannen uit de hogere klasse en middenklassen; de ordonnansen kwamen bijna allemaal uit de arbeidersklasse en hadden weinig echte opleiding genoten. Onder normale legeromstandigheden werd het contact tussen de soldaten en officieren strikt bepaald door traditie, rang en gehoorzaamheid. Officieren gaven bevelen die via onderofficieren aan de troepen werden doorgegeven en vervolgens werden opgevolgd. Een batman kon jaren voor een officier werken zonder dat de twee elkaar leerden kennen. In een gevangenenkamp was de afstand tussen officieren en andere rangen minder gestructureerd; nu leefden ze samen, dicht op elkaar, zij het in verschillende vertrekken, wat een onbekende en verontrustende ervaring was voor beide kanten. De informele sfeer in Colditz droeg nog eens bij aan het afbrokkelen van traditionele eerbied: salueren in je ochtendjas en op klompen was erg ongemakkelijk. Wat de zaak nog lastiger maakte, was dat de ordonnansen officieel in dienst waren van de Duitsers, en niet van de Britten, en aan beiden moesten gehoorzamen. Maar net als in de grotere maatschappij begon de oude gewoonte van gehoorzaamheid af te nemen: sommige ordonnansen haatten het om voor andere gevangenen te werken, ongeacht hun hogere status of rang. Binnen Colditz woedde de Britse klassenoorlog en in de zomer van 1941 kwam het tot een openlijk conflict.
Het gemopper begon met de Ier Doherty, ‘een rebel die onrust probeerde te stoken onder de andere ordonnansen, aldus een van hen, John Wilkins, een bemanningslid van een duikboot die weigerde bij de opschudding betrokken te raken. Onder leiding van Doherty begonnen ordonnansen te klagen over het feit dat ze de rommel van slordige en veeleisende officieren moesten opruimen. Op hun beurt hadden de officieren het gevoel dat ze niet met passend respect werden behandeld. Vooral padre Platt was woedend over deze bedreiging van de gevestigde maatschappelijke orde. Hij klaagde dat de ordonnansen de wastafels en toiletten bezet hielden. Reid vond de opruiing onder de andere rangen al even beledigend: ‘De kamers waren vuil, aanmatiging kwam vaak voor, twee van hen praatten regelmatig speciaal in onze aanwezigheid over “revolutie” en “parasieten”.’ De opstand bleef sudderen naarmate het weer warmer werd, tot het tot een kookpunt kwam. Half juni besloten de ordonnansen te staken, met uitzondering van Solly Goldman, die in de ziekenboeg lag en zich nooit bij een dergelijke opstand zou hebben aangesloten, Wilkins en nog twee anderen. Guy German zat na de mislukte ontsnapping via de kantinetunnel nog steeds in de isoleercel, dus viel het de op een na hoogste officier te beurt, een pompeuze luitenant-ter-zee, om te proberen de ‘muiterij’ de kop in te drukken. Onmiddellijk riep hij de wanordelijke ordonnansen bij elkaar en sprak hen toe ‘alsof hij vanaf de brug stond te praten met de autoriteit van de admiraal achter zich’. De ordonnansen verkondigden dat ‘ze enkel en alleen van de Duitsers bevelen zouden aannemen’ en liepen weg. Doherty werd de toegang tot de officiersvertrekken ontzegd, waar hij toch al weigerde te komen. Het was een bizarre impasse en tartte direct de traditionele relatie tussen meester en bediende, officier en een andere rang, waardoor de officieren om beurten misnoegd ‘de tafel dekten en afruimden, de vloer veegden enzovoort’. Rebellenleider Doherty zocht de confrontatie op met loyalist Wilkins. ‘Hij had er een paar die hem wilden steunen,’ herinnerde Wilkins zich later, ‘en vroeg waarom ze voor de officieren moesten werken, zij waren toch evengoed gevangenen net als zij? Het kwam bijna tot een handgemeen.’ Uiteindelijk doofde de muiterij: sommige ordonnansen gingen weer aan het werk, terwijl anderen, onder wie de leider, werden afgevoerd naar Stalags en vervangen werden. Toch bleef het wantrouwen hangen. Het incident bood Eggers een nieuw inzicht in het Britse klassensysteem en een kans dat uit te buiten.
De Fransen waren zich haast evenzeer bewust van de klassenverschillen. Daarbij kwam nog de verdeeldheid op het gebied van politiek en ras. Eind juni bestond het Joods-Franse contingent uit zo’n tachtig officieren, onder wie Robert Blum, een concertpianist en de zoon van de voormalige en toekomstige Franse premier Léon Blum, en Elie de Rothschild, een cavalerieofficier en telg uit de bankdynastie. Een aantal Franse Joden zat in Colditz vanwege hun goede afkomst, maar zoals Pat Reid opmerkte, ‘de meeste Joden zaten daar omdat ze Joden waren’ – en dat maakt wat volgde nog weerzinwekkender. Sommige hooggeplaatste Franse officieren eisten dat hun Joodse landgenoten gescheiden werden van de niet-Joden en in een apart deel van het kasteel werden opgesloten. De Duitsers voorzagen een mogelijke propagandameesterzet en gingen maar al te graag akkoord: de Franse Joden werden naar een zolder verbannen, naar krappe vertrekken die onmiddellijk de bijnaam ‘het Getto’ kregen. Veel Britten waren stomverbaasd en ontzet toen ze er achter kwamen dat sommige Fransen het antisemitisme van de Duitsers deelden. De Fransen waren al verdeed, net als Frankrijk zelf, tussen degenen die zich maar wat graag bij Charles de Gaulle aansloten om tegen de nazi’s te vechten en de officieren die het collaborateursregiem van Vichy steunden. In juli vertroebelde de Anglo-Franse relatie nog verder met het nieuws over de Britse aanval op de Franse Vichy-vloot bij Mers-el-Kébir aan de Algerijnse kust. De Vichy-aanhangers hingen een grote poster van Pétain in hun vertrekken.
Het verbannen van de Franse Joden wekte vooral de woede van Airey Neave. ‘Het gedrag van hun medeofficieren in een fascistisch gevangenenkamp leek me misdadig,’ schreef hij. ‘Een van de mannen die door de Franse officieren van Arische afkomst in het bijzonder werden vervolgd was de zoon van Léon Blum.’ Om hun solidariteit met de Joden te tonen nodigden de Britten hen openlijk uit om in hun mess te komen eten. Tegenover de verzamelde Joodse gevangenen in het Getto stak Neave zijn eerste politieke toespraak af, waarin hij de rassendiscriminatie aan de kaak stelde. De toespraak van de toekomstige politicus werd ‘met applaus ontvangen’. Vanaf dat moment genoot hij elke week van ‘uitstekende diners bereid door een professionele Joodse kok’. Het was een walgelijke kwestie geweest. Zelfs Eggers schaamde zich erover hoe de Joden behandeld waren, maar hield niet erg geloofwaardig vol dat ‘ze allemaal graag bij elkaar waren’.
De ‘Grote Joodse Rel’ smeulde nog na toen er een belangrijk ingrediënt werd toegevoegd aan de internationale mix met de komst van 68 Nederlanders, veelal officieren uit de koloniale strijdkrachten van Nederlands-Indië, die in perfecte regimentsorde Colditz binnenmarcheerden. Tijdens de Duitse invasie van Nederland werden zo’n vijftienduizend Nederlandse soldaten gevangengenomen, maar de meesten waren na het tekenen van een eed dat zij verder geen deel meer zouden nemen aan de oorlog vrijgelaten. Dat hadden de nieuwelingen geweigerd.
De Nederlanders waren Eggers’ lievelingsgevangenen. ‘Het waren modelgevangenen. Ze hadden geen eigen ordonnansen, maar hielden hun vertrekken zelf schoon. Ze beschikten over een vlekkeloze discipline en spreidden tijdens de parades voorbeeldig gedrag tentoon. Altijd waren ze keurig gekleed.’ De Nederlanders gedroegen zich kortom zoals de Britten zouden moeten doen. Toch zou Eggers weldra ontdekken dat de Nederlanders even deutschfeindlich waren als de rest en hardnekkige ontsnappers: bijzonder goed georganiseerd en vooral goed in het forceren van sloten. Velen spraken Duits. Hun uniform was in kleur en ontwerp haast identiek aan dat van de Wehrmacht, een overeenkomst die bijzonder nuttig zou blijken. De beleefdheid was een façade. ‘Bij de Nederlanders wisten de Duitsers nooit of er iets speelde,’ schreef Pat Reid bewonderend. ‘Ze gedroegen zich altijd hetzelfde.’ Binnen een paar dagen begonnen de Nederlanders hun eerste uitbraak te plannen, onder leiding van kapitein Machiel van den Heuvel, een onverstoorbaar ogende man met het bijzondere talent dat hij er verveeld en onschuldig uit kon zien terwijl hij extreme rotstreken aan het beramen was. Reid vond in ‘Vandy’ een verwante ziel.

 

© 2022 Ben Macintyre
© 2022 Nederlandse vertaling Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum