Leesfragment: Wij zijn de stad

11 oktober 2021 , door Floor Milikowski
| | |

Vandaag verschijnt het nieuwe boek van Floor Milikowski, Wij zijn de stad. De buitenwijk als kloppend hart. Beluister het gesprek dat Reny van der Kamp met haar had tijdens de jubileumweek en lees bij ons het Voorwoord!

Op steeds meer plekken in de stad nemen buurtbewoners het heft in handen. Zij kennen de buurt en haar bewoners beter én langer dan wie dan ook en ontwikkelen plannen om de hechtheid van de buurt te bevorderen of in stand te houden. De toekomst van superdiverse steden, betoogt Floor Milikowski, ligt juist hier, waar het barst van de jonge, ambitieuze kunstenaars, ondernemers en maatschappelijk werkers. Gesterkt door de gemeenschappen waaruit zij komen, bundelen ze de krachten – voor een gelijkwaardigere toekomst, waarin niemand wordt vergeten. Van de vrouwennetwerken in de Bijlmer tot de maatschappelijk ondernemers uit Nieuw-West: het is een wijdverbreid fenomeen dat een nieuwe sociale dynamiek blootlegt.

Wij zijn de stad is een inspirerend boek over de kracht van de gemeenschap en de voor beleidsmakers vaak onterecht onzichtbare rijkdom in de buitenwijken van Amsterdam.

N.B. Lees op Athenaeum.nl ook fragmenten uit Een klein land met verre uithoeken en Van wie is de stad, en beluister de podcast over Een klein land met verre uithoeken.

 

Voorwoord

In het laatste jaar van de vorige eeuw verscheen er een memorabele film over het leven in een altijd veranderende stad. Notting Hill is een modern sprookje over de liefde tussen een wereldberoemde filmster en de eigenaar van een kleine, groezelige tweedehands boekhandel in Londen. Hoewel Julia Roberts en Hugh Grant met hun spel de harten van honderden miljoenen kijkers stalen, zou je kunnen zeggen dat de wijk waarin de film zich afspeelt de echte hoofdpersoon is. Het in alle opzichten kleurrijke Notting Hill was aan het einde van de jaren negentig een icoon van de wederopstanding van de stad. Na tientallen jaren van verval en leegloop, kreeg de buurt enigszins onverwacht te maken met de komst van een nieuw soort bewoners. Kunstenaars, cultureel ondernemers, creatievelingen en vrijbuiters huurden of kochten verwaarloosde oude woningen en knapten die op. In de oude arbeidersbuurt ontstond een bijzondere mix van oude en nieuwe bewoners, van oude buurtkroegen en hippe koffietentjes. Hetzelfde gebeurde in Greenwich Village in New York, de Marais in Parijs en in de Amsterdamse Jordaan en Pijp. De film was niet alleen een ode aan de liefde maar ook aan de buurt die liet zien hoe veelzijdig, divers, bruisend en verrassend een stedelijke samenleving kan zijn.
Deze trek naar de stad van kapitaalkrachtige nieuwe inwoners was tijdens mijn studie planologie aan de Universiteit van Amsterdam een bron van enthousiasme en hoop bij de docenten en onderzoekers die zich al decennia bezighielden met het welzijn van en de ontwikkelingen in de stad in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder. Ze hadden zelf gestudeerd in de jaren zestig, toen fabrieken sloten, werkgelegenheid verdween en mensen massaal vanuit de oude buurten vertrokken naar frisse nieuwbouwwijken binnen de gemeente of in kleinere steden verderop. Nu, aan het einde van de jaren negentig, was er eindelijk nieuw elan, nieuwe dynamiek en barstte de stad weer van de ambitie en de mogelijkheden.
Oude havengebieden en fabrieksterreinen kwamen tot leven als nieuwe stadswijken of culturele vrijplaatsen, vervallen panden werden opgeknapt. De stad werd weer aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven uit binnen. en buitenland. Scholen werden verrast door de aanwas van nieuwe leerlingen, sportverenigingen kregen meer leden, winkels ontvingen nieuwe klanten en er waren bezoekers van theaters en cafes. Voor het gemeentebestuur betekende het een enorme stijging van de inkomsten. De uitgifte van de gewilde grond voor woningbouw en kantoren en de stijgende inkomsten uit lokale belastingen, leverden geld op voor de bouw van iconische publieke gebouwen zoals het Muziektheater aan het ij, filmmuseum Eye en de bibliotheek op het Oosterdokseiland. Parken, pleinen en straten werden opgeknapt, grote musea gerenoveerd en er was geld voor de aanleg van de Noord/Zuid-metrolijn.
Dat de ontwikkeling van de stad en het daarmee gepaard gaande proces van gentrificatie ook een keerzijde hadden, drong pas later door. Hoewel de Britse sociologe Ruth Glass al in 1964 schreef over het pijnlijke proces van verdringing van bewoners met lage inkomens, in die tijd vooral (voormalige) arbeiders, duurde het nog vele decennia voordat dit probleem volledig werd erkend. Toen ik in 2012 een aantal artikelen schreef voor De Groene Amsterdammer over stijgende woningprijzen in gewilde buurten en het verdwijnen van sociale huurwoningen, was er nog een breedgedragen aanname dat sloop en nieuwbouw, de renovatie van verouderde woningen en de verkoop van sociale huurwoningen vanzelf zouden leiden tot betere leefomstandigheden en toekomstperspectieven voor alle bewoners. Meer kapitaal in de wijk zou vanzelf leiden tot meer welvaart en betere toekomstperspectieven voor iedereen. Vanuit die gedachte werd de gentrificatie van buurten door de gemeente ook bewust gestimuleerd.
Maar de verbetering van leefomstandigheden voor alle bewoners bleef uit. Dat kwam deels omdat het succes van de stad samenviel met een andere ontwikkeling: de terugtrekkende overheid en meer ruimte voor marktwerking. Sinds het einde van de jaren tachtig is er in de westerse wereld een sterk geloof ontstaan in het oplossend vermogen van de markt. In zowel de landelijke als de gemeentelijke politiek ontstond een consensus dat de overheid zich moest beperken tot het faciliteren van die marktwerking. Of het nu gaat om wonen, zorg, onderwijs, energie of communicatie, de overheid gaf zeer bewust de regie steeds meer uit handen en liet die over aan marktpartijen. Het is veelzeggend dat scheidend minister Stef Blok voor Wonen en Rijksdienst in 2017 zei dat er in een volgend kabinet geen minister voor Wonen meer nodig zou zijn. Door hem en zijn voorgangers waren volgens Blok alle kaders geschapen om de markt verder zijn werk te laten doen. Amper vijf jaar later kampt Nederland met de grootste woningnood in vijftig jaar en zijn de huizenprijzen hoger dan ooit.
Tegenover de euforische stemming van twintig jaar geleden, staat nu een gevoel van moedeloosheid over een systeem dat zijn gang blijft gaan terwijl steeds meer mensen het liever anders zien. Het geloof in het oplossend vermogen van de markt heeft plaatsgemaakt voor wanhoop over woningen die in Amsterdam en andere steden steeds kleiner worden en prijzen die desondanks blijven stijgen. Wie kan het nog betalen? Wie wíl het nog betalen? Wie blijft er en wie gaat er weg? Ondanks ambitieuze plannen van het gemeentebestuur om beleggers terug te dringen en meer betaalbare woningen te realiseren, zet het proces van gentrificatie en verdringing onverminderd door. Waren het vijftig jaar geleden vooral de lage inkomens die in de knel kwamen, inmiddels zijn ook de middeninkomens aan de beurt. Leraren, ambtenaren, ondernemers, wetenschappelijk medewerkers, managers bij middelgrote bedrijven, ook voor hen worden huizen onbetaalbaar.
Binnen de ring A10 is de gemiddelde prijs per vierkante meter gestegen tot bijna 7.000 euro, buiten de ring tot 4.400 euro. Het betekent dat een woning van honderd vierkante meter binnen de ring gemiddeld 700.000 euro kost en daarbuiten 440.000 euro. Om een hypotheek af te sluiten voor de gemiddelde woningprijs binnen de ring is vier keer een modaal jaarsalaris van 36.500 euro nodig, voor die buiten de ring 2,5 keer. Omdat het aantal sociale huurwoningen in de stad in de afgelopen decennia drastisch is afgenomen en ook de prijzen van huurwoningen in de vrije sector voor velen onbetaalbaar zijn, is er op veel plekken in de stad een acuut gevoel van urgentie. Is er verandering mogelijk? Wat is daarvoor nodig? En van wie moet die verandering komen?
Deze vragen dienen zich niet alleen aan in Amsterdam maar in alle succesvolle steden ter wereld, met Londen als een van de meest extreme gevallen. Het huis waar Hugh Grant in de film Notting Hill als tweedehands boekhandelaar woonde met zijn werkloze huisgenoot, werd in 2018 verkocht voor 31 miljoen euro. Twintig jaar geleden was de buurt beroemd door de bruisende mix van bewoners, nu staat het bekend als de buurt van bankiers en beleggers en is het een symbool van de extreme vorm van gentrificatie die steeds meer delen van de stad bedreigt.
In grote steden wereldwijd verzetten steeds meer lokale gemeenschappen zich tegen deze ontwikkeling. Er is steeds meer protest tegen de sloop van oude en de bouw van duurdere woningen, tegen verdringing van de oorspronkelijke bewoners en vooral ook tegen de verwoestende gevolgen die dit heeft voor de gemeenschappen. Bewonersgroepen zijn boos over het overheidsbeleid dat het proces van gentrificatie heeft versneld en willen een koerswijziging. Deze reactie is vooral sterk in de armere en cultureel zeer diverse buitenwijken. Het wordt ze onmogelijk gemaakt door te dringen tot de bolwerken en netwerken die dominant zijn in het complexe krachtenveld dat de koers van de stad bepaalt.
In deze kwetsbare Amsterdamse wijken zijn de stijgende huizenprijzen niet het enige probleem. In de afgelopen decennia zijn veel basale voorzieningen verdwenen of minder toegankelijk geworden. Terwijl die juist daar noodzakelijk zijn voor de vitaliteit van de gemeenschap en de toekomstperspectieven van het individu. Bibliotheken, buurthuizen, scholen, buurtwinkels, wijkagenten, zorgvoorzieningen, buurttheaters en andere kleinschalige culturele voorzieningen worden in de minder welvarende delen van de stad steeds schaarser. Het sociale vangnet raakt uitgehold. Bovendien blijft talent ongezien en onbenut en krijgen te veel mensen nooit de kans om hun dromen en ambities waar te maken. Het is pijnlijk om te bedenken hoeveel aandacht en geld er wordt besteed aan het aantrekken van internationaal talent, terwijl veel talent in de eigen stad niet de kans krijgt om tot bloei te komen.
Het contrast met de meer welgestelde buurten binnen de ring is groot. Veertig jaar geleden waren de grachtengordel, de Pijp en de IJ-oevers verwaarloosde maar bruisende stukken stad, waar een nieuwe generatie Amsterdammers zich vol passie en overgave ontworstelde aan de beklemmende burgerlijkheid waarin zij opgroeide. De culturele en maatschappelijke vernieuwing uit die tijd vormen nog altijd de basis van het succes van de stad van nu. Maar die succesvolle carrières, goede inkomens en stijgende vermogens hebben daar in de afgelopen decennia ook geleid tot verzadiging.
Een vergelijkbare drang tot vernieuwing en verandering is nu voelbaar in de lang verwaarloosde buitenwijken. Daar staat een nieuwe generatie op die zich probeert te ontworstelen aan de structuren en vooroordelen die hen tegenhouden. In dit boek richt ik me op een aantal van deze buurten en de pioniers die daar het verschil proberen te maken. Ik sprak strijdbare, ambitieuze en idealistische, veelal jonge Amsterdammers met zeer diverse achtergronden, allemaal met diepe wortels in de stad. Ze hebben ieder hun eigen dromen maar delen de ambitie om echte verandering teweeg te brengen en de stad terug te geven aan de mensen die er wonen en de gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken. Bij deze generatie leeft een sterke overtuiging dat zij de aanjagers moeten zijn van een fundamentele verandering in de ontwikkeling van de stad. Het is een trend die ook in andere steden duidelijk zichtbaar is.
De kracht van de gemeenschap speelt bij hun werk vaak een grote rol en ook daarmee sluiten zij aan bij een bredere trend. In de vakliteratuur en door vooruitstrevende bestuurders, beleidsmakers, ontwerpers en ontwikkelaars wordt de kracht van de gemeenschap erkend en omarmd als tegenkracht voor het mechanisme dat onze steden in zijn greep heeft. Op de meest uiteenlopende plekken maken individuen en groepen werk van alternatieve vormen van stedelijke ontwikkeling waarmee zij zich afkeren van het eenvormige beleid waarin internationale concurrentie, het aantrekken van hoofdkantoren en grondopbrengsten per vierkante meter leidend zijn. Zij stellen er andere waarden tegenover, die altijd van levensbelang zijn geweest maar waarvan we als samenleving zijn vergeten hoe belangrijk ze zijn: welzijn, gelijkwaardigheid, toekomstperspectief, hoop en gemeenschapszin.
Dit boek speelt zich af in de Amsterdamse buurten Jacob Geelbuurt, Venserpolder en amstel iii/Bijlmer- West. Maar de verhalen zijn universeel. Iedere stad heeft haar eigen buitenwijken. In al die wijken dwingen de dromen en ambities van een jonge generatie ons om oude zekerheden los te laten en de toekomst te bekijken vanuit een nieuw perspectief.

 

© Floor Milikowski

pro-mbooks1 : athenaeum