Leesfragment: Verborgen levens, publieke figuren

10 oktober 2021 , door Emily Hemelrijk
|

12 oktober verschijnt van Emily Hemelrijk, hoogleraar Oude Geschiedenis (UvA) Verborgen levens, publieke figuren. Romeinse vrouwen buiten Rome. Wij publiceren voor!

Wie aan Romeinse vrouwen denkt, denkt aan Vestaalse maagden, trouwe echtgenotes, gevierde minnaressen of machtsbeluste keizerinnen: de vrouwen van Rome zoals we die kennen uit de antieke literatuur. Gezien door de ogen van mannen uit de elite. Maar hoe zat het met de talloze inwoonsters van andere Romeinse steden? Welke rol speelden zij in het stedelijk leven van Italië en de provincies van het uitgestrekte Romeinse rijk?

Specialiste Emily Hemelrijk neemt de lezer mee in een zoektocht naar de openbare functies die Romeinse vrouwen bekleedden. Zo ontstaat een heel ander beeld van Romeinse vrouwen. Gezien door hun eigen ogen. Als weldoensters, priesteressen en patronessen van steden en verenigingen gaven ze vorm aan het stedelijk leven en verwierven ze aanzien en respect. Hun privéleven blijft voor ons verborgen, maar als publieke figuren drukten ze hun stempel op de Romeinse samenleving.

Beluister ook de Historisch Café-podcast met Hemelrijk:

 

1
Romeinse vrouwen buiten Rome

Daar zag ik een vrouw lopen met een hele zwerm personeel om zich heen. Ik versnelde mijn pas en haalde haar in. Het goud in haar juwelen en kleren (respectievelijk ingelegd en ingeweven) sprak duidelijke taal: dit was een belangrijke dame. Aan haar zijde had zij een oude man, die gebukt ging onder de last der jaren. ‘Wel verdomd!’ riep hij uit zodra hij mij zag. ‘Het is Lucius!’ Hij gaf me een zoen en murmelde de vrouw dadelijk iets onverstaanbaars in het oor. ‘Kom!’ zei hij tegen mij, ‘zou je niet eens naar je tante gaan en haar begroeten?’ ‘Ik durf niet,’ antwoordde ik, ‘want ik ken mevrouw niet.’ Meteen bloosde ik en stond daar maar, met het hoofd gebogen. (Apuleius Metamorphoses (De gouden ezel) 2.4; vertaling Vincent Hunink)

Als Lucius, de hoofdpersoon uit de De gouden ezel van Apuleius, op de markt van Hypata de voorname Byrrhena tegenkomt, begrijpt hij onmiddellijk dat ze een aanzienlijke vrouw is. Haar kostbare kleding en sieraden en het grote aantal slaven en cliënten dat haar op de voet volgt, maken duidelijk dat het hier gaat om een vrouw van stand. Als jongere man, en bovendien een nieuwkomer in haar stad, is Lucius zich bewust van zijn ondergeschikte positie. Hij etaleert zijn goede opvoeding door het hoofd te buigen en bloost uit schroom haar aan te spreken. Zelfs als blijkt dat zij bloedverwanten zijn, laat hij zijn bescheiden opstelling niet varen en erkent haar daarmee als zijn meerdere.
Byrrhena van haar kant neemt haar jongere familielid onder haar hoede. Ze stelt haar schitterende huis voor hem open en laat hem tijdens haar weelderige diners kennismaken met haar grote schare vrienden en bekenden uit de ‘bloem der stad’. Als vooraanstaande vrouw – Apuleius noemt haar de first lady (primas femina) van de stad – bestaat haar leven vooral uit sociale activiteiten en verplichtingen: diners, visites afleggen en ontvangen, en het bezoeken van (religieuze) festivals. Overal waar ze gaat, wordt ze vergezeld door een groot gevolg als teken van haar waardigheid en hoge positie.
Byrrhena is een personage uit een roman, maar voor het publiek van Apuleius moeten vrouwen als zij een bekend verschijnsel zijn geweest. Apuleius’ eigen vrouw, Aemilia Pudentilla, was een van de rijkste weduwes van Oea (nu Tripoli) in de Romeinse provincie Africa Tripolitana. Vrouwen als zij stonden voortdurend in de schijnwerpers, zoals Apuleius aan den lijve heeft ondervonden. Zijn huwelijk met deze rijke weduwe, die ruim tien jaar ouder was dan hij en moeder van twee zonen, leverde hem een proces op vanwege tovenarij. Het kon niet anders, zo luidde de aanklacht, of Apuleius had magie gebruikt om Pudentilla te veroveren. Waarom zou ze anders toestemmen in een huwelijk met een jongere en onbemiddelde vreemdeling die ongetwijfeld op haar geld uit was? Apuleius’ verdediging bij dit proces, die hij naderhand – met een knipoog naar Socrates’ Apologie – publiceerde onder de titel Apologia, is helaas onze enige bron over Aemilia Pudentilla. Deze toont echter duidelijk de schaduwkanten van het leven van een vrouw uit de elite.
Rijke en vooraanstaande vrouwen als het romanpersonage Byrrhena en de historische Pudentilla leidden een leven dat materieel bevoorrecht was, maar niet zonder complicaties. De voortdurende publieke aandacht, de strakke gedragsnormen van de Romeinse matrona (de getrouwde vrouw van stand) en de vrijgevigheid die verwacht werd van mannen én vrouwen uit de stedelijke elite vormden een dwingend keurslijf waaruit niet gemakkelijk te ontsnappen viel. In zijn verdedigingsrede vertelt Apuleius dat hij zijn huwelijk met Pudentilla op het platteland vierde, en niet in de stad, om de druk van het stadsvolk te ontlopen. Dat verwachtte een hoofdelijke uitdeling van geld om het huwelijk luister bij te zetten, zoals Pudentilla ook gedaan had toen haar oudste zoon volwassen werd.
Prestige, macht, eer en rijkdom waren de voorrechten van de elite, maar tegen een prijs. De elite van een klein stadje leefde in een glazen huis, waarin hun leefwijze en gedrag voor iedereen zichtbaar waren en zo nodig werden uitvergroot. De belangrijkste rites de passage in hun leven – geboorte, volwassenwording, huwelijk en begrafenis – werden door het volk meebeleefd en gevierd. Datzelfde volk verwachtte daar echter vrijgevigheid en vaderlijke of moederlijke zorg en toewijding voor terug.
Dit boek gaat over het openbare leven van Romeinse vrouwen als Aemilia Pudentilla en de fictieve Byrrhena in de talloze steden en stadjes van het Romeinse rijk, zowel in Italië als in de Romeinse provincies. Centraal staan vrouwen uit de elite van Romeinse steden buiten Rome in de eerste eeuwen van de keizertijd, grofweg vanaf het eind van de eerste eeuw voor onze jaartelling tot halverwege de derde eeuw erna. Uiteraard waren de levens van rijke vrouwen niet in het hele Romeinse rijk gelijk, en datzelfde gold voor hun openbare rol in de stad. Er was met name een verschil tussen het Latijn sprekende westen en het Griekse oosten. In het westelijke deel van het Romeinse rijk werd het Latijn als taal van recht en bestuur de voertaal in de talloze nieuwe, op Romeinse leest geschoeide steden. De inheemse bevolking van de westelijke provincies bleef, vooral op het platteland, naast het Latijn de lokale talen spreken – zoals Punisch in Noord-Afrika en de Iberische talen in de Spaanse provincies – maar deze talen verdwenen grotendeels uit het officiële leven om pas in de late oudheid in een nieuwe vorm terug te keren. In dit deel van het rijk bleven de lokale culturen dus wel bestaan, maar waren de veelal nieuwe steden ingericht op basis van Romeins recht, bestuur, taal en cultuur.

In het oostelijke deel van het Romeinse rijk bleef het Grieks als voertaal dominant. De lokale talen, zoals het Aramees, bleven bestaan, maar werden vanaf de hellenistische periode in de steden verdrongen door het Grieks. Behalve als bestuurstaal heeft het Latijn hier zelfs in de keizertijd nauwelijks voet aan de grond gekregen. De Griekse stedelijke cultuur was stevig geworteld in het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied, al waren er na de verovering door de Romeinen wel enige aanpassingen aan het leven onder Romeins bestuur. Het meest in het oog springend zijn de nieuwe Romeinse badhuizen en amfitheaters die in vele Griekse steden gebouwd werden. De taal en cultuur van het oostelijke deel van het Romeinse rijk bleven echter in de eerste plaats Grieks. Vanwege de verschillen in taal en cultuur tussen oost en west, die hun weerslag hadden op de levens van vrouwen, zal dit boek zich beperken tot de steden in het Latijn sprekende westelijke deel van het Romeinse rijk, inclusief Italië.
Waarom een boek over Romeinse vrouwen buiten Rome? Waarom niet liever schrijven over de fraaie portretten van vrouwen in de liefdespoëzie van Catullus en Tibullus, de snijdende kritiek van Tacitus op Romeinse keizerinnen of de bijtende satire van Juvenalis over de excessen waaraan vrouwen in Rome zich te buiten gingen? Romeinse keizerinnen en vrouwen in de Romeinse literatuur staan al heel lang in de belangstelling. Hun levens en literaire portretten blijven boeien, maar ze bieden slechts een beperkte – en mogelijk misleidende – kijk op Romeinse vrouwen. De bijzondere positie van keizerinnen en de nadruk op het sensationele en uitzonderlijke in de beschrijvingen van vrouwen in de antieke literatuur maken deze minder representatief voor Romeinse vrouwen in bredere zin.
Bovendien is de Romeinse literatuur sterk Rome-centrisch. Ook al stamden vele antieke auteurs, zoals Catullus, Ovidius en Tacitus, oorspronkelijk uit andere steden, voor hun literaire werk trokken ze naar Rome, waar ze schreven over Rome en zich richtten op een publiek in Rome. In navolging van onze literaire bronnen is het Romeinse rijk eeuwenlang bekeken vanuit de hoofdstad en werden Romeinse vrouwen impliciet gelijkgesteld aan vrouwen in Rome. Voor de vroege Republiek, toen ‘Rome’ bestond uit de stad zelf en een steeds groter deel van Italië, was dit misschien te verdedigen. Met de groei van het Romeinse rijk rijst echter de vraag wie we ‘Romeinse vrouwen’ kunnen noemen. Waren dat alleen de vrouwen in Rome over wie de antieke auteurs schreven of ook de talloze inwoonsters van Romeinse steden in Italië en de provincies? Kortom, wie was Romeins? Welke criteria leggen we aan om iemand een Romeinse vrouw te noemen?
Die vraag raakt aan het veelbesproken thema van ‘romanisering’, de culturele uitwisseling tussen ‘Rome’ (en Italië) en de provincies van het Romeinse rijk. Romanisering is een controversieel begrip dat verderop uitvoeriger ter sprake zal komen. Voor de vraag wie we een Romeinse vrouw kunnen noemen is in dit boek gekozen voor een juridisch-culturele benadering: een Romeinse vrouw is iemand die het Romeinse burgerrecht bezat, zich in het openbare leven voegde naar Romeinse normen en tradities en zich bediende van het Latijn of, in het oosten, het Grieks. ‘Romeins’ zijn was dus onafhankelijk van afkomst, etniciteit, woonplaats en sociale stand, al waren de vrouwen die zich manifesteerden in het openbare leven van hun stad vooral vrouwen uit gegoede families en de stedelijke elites.
In de westelijke provincies van het Romeinse rijk waren veel vrouwen in het openbare leven afkomstig uit welgestelde families die recent het Romeinse burgerrecht hadden verkregen. Hun dubbele binding als Romeinse burgeressen én leden van de inheemse (Punische, Iberische, Gallische of Germaanse) bevolking is voor ons vaak nog zichtbaar in hun namen en soms ook in hun taal, kleding en gewoonten. Codeswitching, het wisselen tussen de Romeinse en lokale talen en gedragingen, was voor hen waarschijnlijk gebruikelijk. Afhankelijk van plaats en omstandigheden veranderden ze van taal of kledij. Zo zien we op hun grafmonumenten vaak lokale kleding of een mengsel van Romeinse en inheemse kledingstijlen, maar op openbare monumenten presenteerden zij zich in Romeinse stijl. Andere vrouwen bezaten als inwoners van Italië of als Romeinse immigranten in provinciale steden al generaties lang het Romeinse burgerrecht.
Al deze vrouwen hebben gemeen dat zij zich in het openbare leven bedienden van het Latijn en zich richtten naar de Romeinse cultuur. De standbeelden die ter ere van hen werden opgericht op publieke plaatsen in de stad tonen hen als Romeinse vrouwen, gehuld in de lange tunica en palla (mantel), soms met de traditionele stola daartussen, die de kenmerkende dracht was van Romeinse vrouwen in het openbaar. Ook al zullen sommigen van hen zich thuis of binnen hun familie gehouden hebben aan inheemse gebruiken of zich bediend hebben van de lokale taal, vanuit juridisch oogpunt waren zij evenzeer Romeinse burgeressen als de vrouwen in de hoofdstad van het rijk, Rome.
Om een genuanceerd en vollediger beeld te krijgen van Romeinse vrouwen moeten we ons dus niet beperken tot de literaire bronnen over vrouwen in de hoofdstad, maar ook de vrouwen in de steden buiten Rome onder de loep nemen. Door de veelal Rome-centrische literaire bronnen hebben deze vrouwen in moderne studies veel minder aandacht gekregen. Met zijn beschrijving van Aemilia Pudentilla in het Noord-Afrikaanse Oea is Apuleius één van de weinige uitzonderingen. Willen we echt iets te weten komen over Romeinse burgeressen in de talloze steden van Italië en de Romeinse provincies, dan zullen we ons tot een ander type bronnen moeten wenden: inscripties.
In dit boek zullen we de sensationele, emotionele maar vaak ook sterk moraliserende verhalen van de antieke schrijvers en dichters over historische en imaginaire vrouwen dus grotendeels moeten missen. Daarvoor in de plaats krijgen we inscripties in steen of brons, die ons een blik gunnen op historische vrouwen in de steden buiten Rome en op hun plaats in het openbare leven van hun stad. Deze veelal korte en soms wat droge teksten spreken stuk voor stuk misschien minder aan, maar in samenhang en binnen hun context bestudeerd geven ze een nieuwe kijk op de levens van Romeinse vrouwen, die het traditionele beeld kan aanvullen én corrigeren.
Inscripties bieden ook een ander gezichtspunt dan de literaire bronnen. Zagen we Romeinse vrouwen tot nog toe vooral vanuit de blik van mannelijke auteurs die behoorden tot de elite in Rome, in dit boek kijken we door de ogen van welgestelde mannen én vrouwen in de lokale steden die de monumenten oprichtten. Daarbij vallen interessante verschillen op tussen Rome en de andere steden van het Romeinse rijk. Anders dan verwacht, vinden we in de steden buiten Rome veel meer openbare bouwwerken en standbeelden van vrouwen, terwijl deze in Rome zelf alleen door en voor de keizerlijke familie werden opgericht. Dit roept de vraag op hoe deze grotere openbare rol voor vrouwen in Romeinse steden buiten Rome te rijmen valt met de strikte normen ten aanzien van de Romeinse matrona die we kennen uit de antieke literatuur.

 

© 2021 Emily Hemelrijk / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum