Leesfragment: Matrix

20 december 2021 , door Lauren Groff
|

In de eindejaarslijstjes van Barack Obama, De Tijd, Humo en The Guardian: Lauren Groffs nieuwe roman Matrix, vertaald door Lucie Schaap. Tijd voor een fragment!

De zeventienjarige Marie de France wordt weggestuurd van het hof van Eleonora van Aquitanië omdat ze te ruw en te grof is voor het huwelijk of het hoofse leven. Tegen haar zin in reist ze af naar Engeland, waar ze aangesteld wordt als priores van een vervallen abdij. Bij aankomst is Marie geschokt door de toestand van de nonnen, die honger lijden en een zwakke gezondheid hebben, maar gaandeweg vindt ze haar plaats in het dagelijks leven van het collectief. Haar verlangen naar haar familie, haar vaderland en haar jeugdige passies maken plaats voor iets nieuws: een onvoorwaardelijke toewijding aan de zusters en een stellige overtuiging van haar goddelijke visioenen. Marie, geboren in een familie van vrouwelijke strijders en kruisvaarders, is vastberaden om een nieuwe koers in te slaan met de vrouwen die ze nu leidt en beschermt. Maar is haar nieuw gevonden geloof sterk genoeg in een wereld die zo snel op beangstigende wijze verandert, een wereld die geen plaats lijkt te hebben voor mensen als Marie?

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Furie en fortuin.

 

Een

1.

Alleen komt ze het bos uit, te paard, in kil maarts gemiezer. Marie, zeventien jaar, afkomstig uit Frankrijk.
Het is 1158, de wereld vertoont de vermoeide sporen van de aflopende vastentijd. Eerdaags is het Pasen, dat vroeg valt dit jaar. Op de akkers ontrollen de zaadjes in de donkere koude aarde, klaar om door te stoten naar de vrijere lucht. Voor het eerst ziet ze de abdij, die bleek en trots op een heuveltop uitkijkt over het vochtige dal, waar regen uit de wolken opgezogen uit zee gestaag neerslaat tegen de bergen. Het grootste deel van het jaar is dit een oord van smaragd en saffier, berstensvol nattigheid, overal schapen, vinken, salamanders, tere paddenstoelen die uit de vette aarde tevoorschijn piepen, maar nu in het staartje van de winter is alles grijs en beschaduwd.
Haar oude strijdros sjokt chagrijnig voort, in de tenen mand op de kist die achter haar staat vastgesjord rilt een smelleken.
De wind luwt. De bomen suizelen niet meer.
Marie voelt het hele landschap toekijken hoe zij zich erdoor verplaatst.
Ze is groot, een reuzin van een maagd, haar ellebogen en knieën steken onbevallig uit. De motregen vloeit samen in stroompjes die langs haar mantel van zeehondenbont lopen en kleurt haar groene hoofddoek donker. Haar scherp gesneden Angevijnse gelaat bezit geen schoonheid, enkel schranderheid en nog onbeteugelde hartstocht. Het is nat van de regen, niet van tranen. Nog heeft ze niet gehuild dat ze de schop heeft gekregen.
Twee dagen eerder was koningin Eleonora in Maries deuropening verschenen, een en al boezem, gouden lokken, sabelbont in de blauwe mantel, sieraden bungelend aan oren en polsen, glanzende chapelet en parfum sterk genoeg om iemand te laten bezwijmen. Altijd was haar doel ontwapening door overrompeling. Haar dames stonden achter haar, verborgen hun lach. Tussen deze verraadsters bevond zich Maries eigen halfzuster, net als Marie een koninklijke bastaarddochter, een gevolg van plichtvergeten vaderlijke lusten, maar wel wetende hoe populariteit aan het hof werkt was dit onnozele wicht wit weggetrokken en fluks op de vlucht geslagen voor Maries pogingen vriendschap met haar te sluiten. Op een dag zou ze een Welshe prinses zijn.
Marie maakte een onhandige buiging en Eleonora schreed de kamer binnen; haar neusvleugels trilden.
Ze had nieuws, zei de koningin, zulk verrukkelijk nieuws, wat een opluchting, zo-even had ze de pauselijke dispensatie ontvangen, het arme paard was zo vliegensvlug gegaloppeerd om die deze ochtend bij haar te bezorgen dat het zijn hart te barsten had gepompt. Dankzij de inspanningen van haar, de koningin, was de arme onwettig geboren Marie uit ergens nergens in Le Maine eindelijk aangewezen als de priorin van een koninklijke abdij. Was dat niet geweldig. Eindelijk wisten ze nu wat te doen met deze eigenaardige koninklijke halfzuster. Eindelijk hadden ze een nuttige bestemming voor Marie.
De zwaar met zwart omrande ogen van de koningin bleven even op Marie rusten, gleden toen naar het hoge raam dat uitkeek over de tuinen en waarvan de luiken opengeklapt waren zodat Marie als ze op haar tenen stond buiten langswandelende mensen kon gadeslaan.
Toen Maries mond weer wilde bewegen, stamelde ze dat ze de koningin dankbaar was voor de straling van haar aandacht, maar nee, o nee, een non kon ze niet zijn, ze was onwaardig, ze had trouwens ook geen enkele goddelijke roeping, niets, geen greintje.
En zo was het ook, de godsdienst waarmee ze was opgegroeid zat weliswaar vol mysterie en rituelen, maar was haar toch altijd ietwat dwaas voorgekomen, want waarom moesten kinderen in zonde geboren worden, waarom moest ze bidden tot onzichtbare krachten, waarom was god een drie-eenheid en waarom moest zij, die haar grootsheid gloeiend door haar aderen voelde vloeien, als minder worden beschouwd alleen omdat de eerste vrouw uit een rib geschapen was en een vrucht at en daarmee het heerlijke hof van Eden verspeelde? Het was onzinnig. Haar geloof had al zeer vroeg in haar jeugd zijn draai gekregen, zou gaandeweg steeds verder buigen naar zijn geometrie om uiteindelijk zijn eigen hoekige majestueuze zijnsvorm te bereiken.
Maar als zeventienjarige in deze kale kamer aan het hof in Westminster was ze niet opgewassen tegen de elegante, vindingrijke koningin, die, al was ze klein van stuk, al het licht opzoog, alle gedachten uit Maries hoofd, alle adem uit haar longen.
Eleonora keek zwijgend naar Marie en Marie had zich voor het laatst zo klein gevoeld toen ze uit Le Maine vertrok, haar zes strijdvaardige tantes weg door dood, huwelijk of klooster, en haar moeder die Maries hand had gepakt en op het ei had gelegd dat tussen haar borsten groeide en met een brede lach, maar betraande ogen zei: o, lieverd, vergeef me, ik ga dood; en haar grote sterke lichaam zo rap ingeteerd, vel over been, galbittere adem, dan helemaal geen adem meer, en Marie duwde al haar levenskracht in de borstkas, al haar gebeden, maar het hart bleef stil. Het schrijnende verdriet van de twaalfjarige Marie op de hooggelegen winderige begraafplaats, gevolgd door twee jaren van eenzaamheid omdat haar moeder erop had gestaan dat haar dood geheim zou blijven, want zodra de aasgieren in de familie er lucht van kregen zouden ze het landgoed afpakken van Marie, die tenslotte maar een bastaardbloedje was, vrucht van een verkrachting, zonder enige aanspraak op iets; twee eenzame jaren waarin Marie wat ze maar kon van het goed te gelde maakte. Later het hoefgetrappel op de verre brug en de vlucht noordwaarts naar Rouen, daarna het kanaal over naar het koninklijk hof van haar wettelijke halfzus te Westminster, waar Marie iedereen ontzette met haar gulzigheid, haar grofheid, haar lompe potige lijf, waar ze vrijwel alle voorrechten die ze had dankzij haar koninklijke bloed kwijtraakte door de gebreken van wie ze was.
Eleonora lachte om Maries afwijzing van haar gunst, bespotte haar. Maar maar maar. Dacht Marie werkelijk dat ze op een dag uitgehuwd zou worden? Zo’n boerse galgenmeid? Drie koppen te groot, met al haar plompe gestuntel, haar griezelig lage stem, haar enorme handen en gehakketak en zwaardvechterij? Welke man zou Marie tot vrouw nemen, een wezen gespeend van schoonheid of zelfs maar een vleugje vrouwelijke bevalligheid? Nee, nee, dit was beter, het besluit lag reeds lange tijd vast, al sinds de herfst, en iedereen in de familie was het erover eens. Marie wist hoe je een groot landgoed bestiert, kon lezen en schrijven in vier talen en kasboeken bijhouden, allemaal zaken die ze na de dood van haar moeder bewonderenswaardig goed had gedaan, al was ze nog een teer jong ding, zo goed zelfs dat ze de hele wereld ruim twee jaar lang had wijsgemaakt haar eigen overleden moeder te zijn. Wat ze natuurlijk bedoelde was dat de abdij waarvan Marie de priorin zou worden zo noodlijdend was dat de arme bewoners op datzelfde ogenblik dreigden te verhongeren. Ze waren een paar jaar geleden uit Eleonora’s gratie geraakt en leden sindsdien bittere armoede. Daar kwam bij dat er een ziekte huishield. En de koningin kon het niet laten gebeuren dat de nonnen van een koninklijke abdij niet alleen de hongerdood stierven maar ook aan een afgrijselijke hoestziekte overleden! Het zou een slecht licht op haar werpen.
Haar kille zwart omrande ogen keken Marie priemend aan. Marie had de moed niet om terug te kijken. De koningin zei dat Marie vertrouwen moest hebben, dat ze mettertijd vast een behoorlijk goede non zou worden. Iedereen met ogen in zijn hoofd kon zien dat ze altijd al bestemd was voor de heilige maagdelijkheid.
Hierop proestten de dames het uit. Marie wilde liefst hun schaterende snaveltjes dichtknijpen. Eleonora strekte haar met ringen overladen hand uit. Marie moest van haar nieuwe leven leren houden, zei ze zacht, ze moest leren er het beste van te maken, want dit was wat zowel god als de koningin wilde. Ze zou de volgende dag vertrekken met een koninklijk geleide en de zegen van Eleonora zelf.

[...]

 

Copyright © 2021 Lauren Groff
Copyright Nederlandse vertaling © 2021 Lucie Schaap

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum