Leesfragment: Harlem Shuffle

20 september 2021 , door Colson Whitehead
|

Vorige week verscheen Harlem Shuffle, de nieuwe roman van Colson Whitehead (vertaald door Harm Damsma). Lees bij ons een fragment.

Harlem Shuffle gaat over Ray Carney, een beschaafde meubelverkoper die voor zijn klanten en buren in 125th Street een fatsoenlijk leven probeert te leiden. Zijn vrouw is in verwachting van hun tweede kind, en ook al wonen ze in een krap appartement te dicht bij het metrospoor: hij heeft veel bereikt, hij is tevreden.

Wat weinig mensen weten, is dat Ray afkomstig is uit een geslacht van bendeleden en boeven, en dat zijn brave burgermansbestaan barsten begint te vertonen. Barsten die steeds groter worden dankzij zijn louche, onfortuinlijke neef Freddie, die dankbaar gebruikmaakt van Rays keurige façade – en hem ondertussen steeds dieper de Harlemse onderwereld in sleurt. Terwijl Ray worstelt met zijn dubbelleven begint hij steeds duidelijker in te zien wie de touwtjes in handen heeft in Harlem. Lukt het Ray om hier zonder kleerscheuren uit te komen – om zijn neef te redden, zijn deel van de winst te pakken en tegelijkertijd zijn reputatie hoog te houden?

N.B. Lees ook fragmenten uit Whiteheads De ondergrondse spoorweg en De jongens van Nickel.

 

Een

Zijn neef Freddie had hem op een zwoele avond in het begin van juni bij de kraak betrokken. Ray Carney had zo’n dag gehad waarop hij steeds van hot naar haar reed, van noord naar zuid, de hele stad door. Voortdurend onderweg. Eerst naar Radio Row, om de laatste drie radiomeubels, twee van rca en eentje van Magnavox, af te leveren en de tv op te pikken die hij daar voor reparatie had achtergelaten. Die radiomeubels was hij liever kwijt dan rijk, want hij had er in anderhalf jaar tijd niet één meer verkocht, hoe ver hij ze ook had afgeprijsd of hoe hard hij ook soebatte. Nu namen ze alleen maar de ruimte in de kelder in beslag die hij nodig had voor de nieuwe fauteuils van Argent die volgende week werden afgeleverd en voor wat hij die middag zou meenemen uit de flat van die overleden mevrouw. Drie jaar geleden vlogen die radiomeubels de deur uit, nu waren de gladde, mahoniehouten kasten ingepakt in gewatteerde dekens en zaten ze met leren riemen vastgesnoerd in de laadbak. De open bestelwagen hotste over de vreselijke, smalle rijstrook van de West Side Highway.
Net die ochtend had er in de Tribune weer een artikel gestaan waarin werd gepleit voor de afbraak van de verhoogde snelweg. De smalle en slordig bestrate weg was vanaf het begin één grote ellende geweest. Op mooie dagen stonden de auto’s bumper aan bumper en was het één kakofonie van getoeter en gevloek, en op regenachtige dagen vormden de gaten in het wegdek verraderlijke bassins met een akelige modderbrij. De vorige week was er een klant de winkel binnengekomen wiens hoofd als een mummie was omwikkeld met verband. Hij had een brok steen dat van de balustrade was afgebrokkeld op zijn knar gekregen toen hij onder dat vervloekte ding door was gelopen. Hij zei dat hij er een zaak van ging maken. Carney had gezegd dat hij in zijn recht stond. In de buurt van Twenty-Third Street verdwenen de wielen van de bestelwagen ineens in zo’n krater en was hij bang dat een van de rca’s uit de laadbak zou vliegen, zo de Hudson in. Hij was dan ook blij toen hij eindelijk zonder ongelukken bij Duane Street de Highway af kon.
De man die Carney op Radio Row moest hebben had een zaak halverwege Cortlandt Street, net voorbij Greenwich Village, in het drukste gedeelte. Hij vond een parkeerplek voor Samuel’s Amazing Radio − wij repareren alle merken − en ging kijken of Aronowitz er was. Vorig jaar had hij hier twee keer midden op de dag na de hele rit voor een dichte deur gestaan.
Als je hier een paar jaar geleden langs de afgeladen etalages liep was het net alsof je aan de afstemknop van de radio draaide: bij de ene winkel blèrde jazz uit de hoornluidsprekers, bij de andere Duitse symfonische muziek, bij de volgende ragtime, enzovoort. S & S Electronics, Landy’s Top Notch, Steinway the Radio King. Tegenwoordig hoorde je voornamelijk rock-’n-roll in een wanhopige poging tieners te lokken en stonden de etalages propvol met televisietoestellen, de laatste wonderen van DuMont, Motorola en de rest. Radiomeubels van licht hardhout, de gestroomlijnde nieuwe draagbare radio’s en de drie-in-één hifi-combinaties, met − heel slim − een televisietoestel, een radio-ontvanger en draaitafel in één kast. Wat niet was veranderd was Carneys slingerende parcours over de stoep om de reusachtige bakken en emmers met elektronenbuizen, transformatoren en condensatoren heen, die thuisknutselaars uit heel New York en omgeving aantrokken. Alle denkbare onderdelen, alle merken, alle modellen, en tegen betaalbare prijzen.
Op de plek waar vroeger de verhoogde spoorlijn van Ninth Avenue liep zat een gat in de lucht. Daar ontbrak het spoor. Zijn vader had hem, toen hij klein was, op een van diens geheimzinnige boodschappenrondes hier een paar keer mee naartoe genomen. En nog altijd meende Carney soms dat hij de trein voorbij hoorde ratelen, boven de muziek en het gesjacher op straat uit. Aronowitz stond met een loep in zijn oogkas geklemd over de glazen dekplaat van de toonbank gebogen aan een van zijn speeltjes te morrelen. ‘Meneer Carney.’ Hij hoestte.
Er waren niet veel witte mensen die meneer tegen hem zeiden. Niet in dit deel van de stad in elk geval. De eerste keer dat Carney voor zaken naar de Row was gekomen, hadden de roomblanke winkelbedienden gedaan alsof ze hem niet zagen en waren ze hobbyisten gaan helpen die na hem waren binnengekomen. Hoe hij ook zijn keel schraapte of gebaarde, hij bleef een zwarte schim, in elke volgende winkel had hij dezelfde vernedering te slikken gekregen, totdat hij de zwarte ijzeren treetjes naar Aronowitz & Sons had bestegen en de winkeleigenaar had gezegd: ‘Waar kan ik u mee helpen, meneer?’ Waar kan ik u mee helpen in de zin van Waar kan ik u mee helpen? En niet in die van Wat moet je hier? Ray Carney had in de loop van de jaren alle verschillende vormen leren onderscheiden.
Die eerste dag had Carney hem verteld dat hij een radio had die gerepareerd moest worden; hij was net met zijn nevenhandel in in goede staat verkerende tweedehands gebruiksgoederen begonnen. Toen hij probeerde uit te leggen wat eraan schortte had Aronowitz hem het zwijgen opgelegd en meteen de kast opengemaakt. Bij zijn volgende bezoekjes had Carney geen moeite meer gedaan en stilzwijgend de radio’s voor de maestro neergepoot, zodat die er zijn lusten op kon botvieren. Dat ging volgens het vaste patroon van zwaar gezucht en gesteun terwijl hij onderzocht wat eraan schortte, gevolgd door gepor met en geflikker van zilverkleurig gereedschap. Met zijn multimeter testte hij zekeringen en weerstanden, hij mat voltages en rommelde vervolgens door de bakken zonder label in de stalen archiefkasten die langs de muren van zijn in schemerduister gehulde winkel stonden. Als het om iets groots ging, maakte Aronowitz een slag met zijn draaistoel en sjokte onder nog meer gesteun naar de werkplaats achter in de zaak. Hij deed Carney denken aan een eekhoorn in het park, die holderdebolder achter verloren noten aan ging. Misschien dat de andere eekhoorns van Radio Row deze handelwijze konden duiden, maar voor deze gewone burger was het onvoorspelbaar dierlijk gedrag.
Vaak ging Carney verderop in de straat een ham-kaassandwich eten, zodat de man ongestoord zijn gang kon gaan.
En altijd slaagde Aronowitz erin het euvel te verhelpen, het juiste onderdeel te vinden. Moderne technologie bracht de man echter in verlegenheid, en meestal moest Carney de volgende dag terugkomen om het tv-toestel op te halen, of pas de volgende week, als de nieuwe beeld- of gloeikathodebuis binnen was. Omdat hij het vertikte een straat verderop bij een concurrent te gaan vragen of die hem aan eentje kon helpen. Daarom kwam Carney daar die ochtend terecht. Omdat hij daar de vorige week de 21 inch Philco had afgegeven. En als het meezat zou de oude baas de radiomeubels van hem willen overnemen.

[...]

 

© 2021 Colson Whitehead
© 2021 Nederlandse vertaling Harm Damsma

pro-mbooks1 : athenaeum