Leesfragment: De klank van de heilstaat

18 september 2021 , door Michel Krielaars
| | |

23 september verschijnt het nieuwe boek van Michel Krielaars, De klank van de heilstaat. Musici in de tijd van Stalin. Wij publiceren voor!

Al vanaf de beginjaren van de Sovjet-Unie veranderde het Russische muziekleven. Componisten moesten ineens muziek maken die dienstbaar was aan de nieuwe socialistische staat en die arbeiders en boeren tot grootse prestaties aan zou zetten. In composities overheersten voortaan eenvoudige melodieën, elementen uit de volksmuziek, het geluid van fabrieksmachines en tractoren en vooral de namen Lenin en Stalin. Uitvoerende musici zoals solerende pianisten en violisten speelden de klassieke werken van Beethoven, Mozart en Tsjaikovski, maar moesten wat betreft de composities van tijdgenoten voorzichtig zijn. Verkeerde vriendschappen, familiebanden of Duits-klinkende achternamen konden hen in gevaar brengen. Een enkeling kreeg de kogel voor zijn werk, anderen werden gearresteerd en belandden soms jarenlang in de Goelag. Maar ook daar werkten ze door. Vsevolod Zaderatski schreef zijn belangrijkste composities in een strafkamp op wc-papier en jazz-zanger Vadim Kozin had het in de kampen in het verre Oosten zo naar zijn ‘zin’, dat hij nooit meer naar Moskou terugkeerde.

Aan de hand van tien levens, zoals van de pianist Svjatoslav Richter, de componisten Sergej Prokofjev en Moisej Vainberg, de pianiste Maria Joedina en de zangeres Klavdia Sjoelzjenko, probeert Michel Krielaars de muzikale Sovjetwereld tot leven te brengen. Uit alles wat hij op het spoor kwam, blijkt dat de werkelijkheid nog absurder is dan je zou verwachten.

N.B. Eerder besprak Lisa Weeda Alles voor het vaderland en Korneel de Ruiter Het brilletje van Tsjechov (Bob den Uylprijs).

 

Proloog

Op een druilerige doordeweekse decemberavond loop ik langs het Tsjaikovski Conservatorium in de Grote-Nikitastraat. Er is die maand nog geen sneeuw gevallen, wat de lage achttiende. en negentiende-eeuwse huizen een verveeld aanzien geeft, alsof er in de doorgaans bruisende Russische hoofdstad niets te beleven valt. Zelfs in Coffeemania, de in een zijvleugel van het conservatorium gevestigde peperdure koffieshop, waar de nieuwe rijken hun maitresses op Wiener Sachertorte met champagne trakteren en de Bentleys vaak in een lange rij langs de stoep staan, is vrijwel niemand te bekennen.
Dan valt mijn oog op een concertaffiche in een van de vitrines bij de ingang van het conservatorium. Er wordt die avond een herdenkingsconcert gegeven ter ere van de vijfenzeventigste geboortedag van componist Alfred Schnittke (1934-1998). Ik besluit een kaartje te kopen, maar krijg aan het loket te horen dat het concert uitverkocht is. Terug op straat wenkt een oud vrouwtje in een geblokte winterjas me, terwijl het bronzen standbeeld van Tsjaikovski op haar neerkijkt. Ze biedt me een kaartje aan voor omgerekend nog geen twee euro, weliswaar vier keer de oorspronkelijke prijs, maar een fooi vergeleken bij het Amsterdamse Concertgebouw.
Ik ken Schnittkes muziek een beetje. Ze klinkt spannend, afstandelijk en vreemd tegelijk. In 1992 woonde ik in de Amsterdamse Stopera de premiere bij van zijn opera Life with an idiot, gedirigeerd door zijn landgenoot Mstislav Rostropovitsj, die voor de gelegenheid zijn cello verruild had voor de baton. De componist was daar zelf ook bij aanwezig. Toen hij tijdens het slotapplaus dwars door de zaal naar het podium liep om zich door de uitgelaten Rostropovitsj te laten omhelzen, veranderde Amsterdam even in een klein Moskou en klonk het Russische ‘bravo’ en ‘hoera’ uit veler kelen.
Die première moet voor Schnittke hebben gevoeld als een overwinning op het totalitaire systeem dat hem in zijn geboorteland het componeren onmogelijk had gemaakt. In de nog geen jaar eerder uiteengevallen Sovjet-Unie was zijn muziek door de autoriteiten als avant-gardistisch bestempeld en mocht die niet worden uitgevoerd. De gekwelde componist, die voornamelijk leefde van wat hij met filmmuziek verdiende, emigreerde daarom in 1990 naar Duitsland, waar zijn voor Hitler naar de Sovjet-Unie gevluchte Joodse vader vandaan kwam. In Hamburg zou Alfred Schnittke acht jaar na zijn onthaal in de Stopera overlijden.
Maar op zijn vijfenzeventigste geboortedag is hij in Moskou bijna twee uur lang weer springlevend. Op het podium staat op een standaard zijn grote, met bloemen omhangen portret. Tijdens het concert loopt regelmatig iemand uit de zaal naar voren om met plechtige tranen in de ogen twee rode of witte anjers in het gezichtsveld van de dode componist te leggen en een minuut stilte in acht te nemen.
Een van de solisten is celliste Natalia Gutman, een van de beste musici ter wereld en een goede vriendin van Schnittke. Tijdens haar spel ademt de zaal de somberheid van zijn noten. Toch is het ook voor haar feest, omdat haar vriend tot leven is gewekt en velen daar samen met haar van genieten.
Vanaf mijn plaats op het schellinkje scheert mijn blik over de enorme, volgepakte zaal met zijn geweldige akoestiek, houten lambriseringen en plafonds. Ineens vallen me de ouderwetse gezichten op van de mannen en vrouwen, die vol aandacht naar de muziek luisteren alsof ze geen noot willen missen. Velen zijn nog helemaal niet zo oud. Wel dragen ze vaak grote plastic brillen en grijsbruine slobberpakken, zoals je die in de dagen van de Sovjet-Unie in warenhuis Goem op het Rode Plein kon kopen. Daardoor lijken ze te stammen uit een andere tijd, die sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1992 niet meer bestaat. Zij zijn de vertegenwoordigers van de oude Sovjetintelligentsia, de leraren, de professoren, de artsen, de natuurkundigen die niet geprofiteerd hebben van het wilde kapitalisme waaruit de Nieuwe Russen met hun Coffeemania, Bentleys en exorbitante zucht naar luxe consumptiegoederen voortkomen. Het is alsof ik in een enorme ark van Noach zit, samen met nog geen tweeduizend overlevenden van een weggespoelde beschaving.
Naast me zitten een paar ernstig kijkende conservatoriumstudenten driftig aantekeningen te maken. Als ze in de pauze ontdekken dat ik een buitenlander ben en uit Nederland kom, verdringen ze zich om een praatje. ‘Ach Holland, land van tulpen, Rembrandt en Diepenbrock,’ mijmert een van hen, een beeldschoon, zwartogig meisje dat viool studeert. ‘Daar zou ik nou graag eens naartoe willen. En dan ga ik er lekker nooit meer weg.’
Haar studiegenoten beginnen over emigratie naar het Westen, omdat er met componeren in Rusland geen droog brood te verdienen valt. Ik zeg dat ze bij mij aan het verkeerde adres zijn, omdat ik dromers altijd aanraad in hun eigen land te blijven, dat mensen zoals zij nodig heeft om een moderne samenleving op te kunnen bouwen. ‘En waar vind je zulke mooie muziek en voortreffelijke musici als in Rusland?’ voeg ik eraan toe.
Na de pauze kruip ik een paar rijen naar voren. Ik beland naast een vader met zijn drie jonge zoons. Zelf doceert hij orgel aan het conservatorium, zijn jongens studeren respectievelijk viool, cello en piano. Alle vier houden ze zielsveel van Schnittke, zeggen ze, zoals ze van alle grote Russische componisten houden. De vader bekent dat Schnittke ook in de Sovjet-Unie al een van zijn helden was en hij toen geen kans voorbij liet gaan om zijn illegale concerten bij te wonen.

De bewondering van veel Russen voor de wereld van de klassieke muziek heeft me altijd gefascineerd. Vooral omdat in de Sovjet- Unie musici en componisten als goden werden beschouwd. Tot op zekere hoogte waren ze onaantastbaar, omdat ze uniek waren in hun scheppingsdrang en niemand hen daarin kon evenaren. Toch zijn tientallen van hen door het communistische regime vervolgd, in een strafkamp opgesloten of geëxecuteerd. Hun composities en plaatopnames werden vernietigd of verboden, hun optredens geannuleerd.
Natuurlijk haalt dat aantal het niet bij de vijftienhonderd schrijvers die onder Stalin zijn geëxecuteerd, maar toch wil ik weten waaraan ze hun vervolging te danken hadden. Was het vanwege hun muziek of kwam het door iets anders?
En dan waren er nog de componisten en musici die zich aanpasten. Niet zelden kregen ook zij straf. Want wat er behalve blinde volgzaamheid nog meer van hen verwacht werd, was allerminst duidelijk.
Wat ze in ieder geval gemeenschappelijk hadden in de eerste drie decennia van de Sovjet-Unie, was de pech dat Iosif Stalin van muziek hield. Hij bemoeide zich zelfs actief met het muziekleven en beluisterde alle nieuwe klassieke plaatopnames, om op de hoezen zijn commentaar te schrijven: ‘goed’, ‘matig’ of ‘rotzooi’. Dat laatste kon je in het slechtste geval de kogel opleveren.
In 1932 had Stalin besloten om de muziek, net als de andere kunsten, aan een artistieke doctrine te onderwerpen, die van het socialistisch realisme. Troost, schoonheid en vermaak deden er in het vervolg niet meer toe, al probeerde menig componist die eis te omzeilen. Kunst diende alleen nog maar om het volk te helpen bij de verwezenlijking van het socialisme. De positieve energie die uit deze nieuwe Sovjetmuziek moest voortkomen, zou tot betere mensen leiden, zo was de gedachte.
Over zulke componisten en musici in zo’n ideologisch systeem gaat dit boek. Wat bracht hen ertoe om in hun werk wel of geen concessies te doen? Waarom zetten ze hun leven op het spel met hun eigenzinnige gedrag? Was het alleen hun scheppingsdrang die hun handelen bepaalde of speelde ook eerzucht een rol? En wat zegt dat over de collaboratie van iemand als Tichon Chrennikov, de machtige secretaris-generaal van de Componistenbond, die veel bevriende componisten het leven onmogelijk maakte en hen tegelijkertijd probeerde te helpen? Was hij minder getalenteerd dan zij en telde voor hem vooral zijn machtswellust? Of ligt het genuanceerder en kun je zijn grillige handelen alleen begrijpen als je zelf in de ingewikkelde Sovjetsamenleving hebt geleefd? Tenslotte was het muziekleven in dat verdwenen land van een ongekend hoog niveau met componisten als Sjostakovitsj en Prokofjev, en uitvoerend musici als Mstislav Rostropovitsj, Svjatoslav Richter, David Oistrach, Leonid Kogan en Maria Joedina.
In de jaren dat ik in Moskou woonde, waren velen van deze grote musici al overleden of naar het Westen geëmigreerd. Een enkeling, zoals de cellist Mstislav Rostropovitsj, heb ik daar zien optreden. Maar voor het overige leek het alsof er alleen wat troebele herinneringen aan die bijzondere tijden van weleer resteerden.
Soms had ik geluk en maakte ik een scheutje van dat grootse verleden mee, bijvoorbeeld in het kleine Moskouse operatheater dat de beroemde sopraan Galina Visjnevskaja, de weduwe van Rostropovitsj, voor haar getalenteerde leerlingen had laten bouwen. Visjnevskaja troonde bij iedere uitvoering in haar eigen ‘koninklijke’ loge en liet zich na afloop van de voorstelling toejuichen door zowel de zangers op het podium als door het publiek in de zaal dat haar bedankte voor alles wat ze ‘voor Rusland had gedaan’. Op zulke momenten werd niet alleen mijn liefde voor de Russische muziek bevestigd, maar ook mijn nieuwsgierigheid vergroot. Uiteindelijk besloot ik een duik te nemen in een onstuimige periode uit de geschiedenis van de Sovjet-Unie, waarin, om met de schrijver Konstantin Paustovski te spreken, voor ieder ook maar enigszins weldenkend en niet geheel ongevoelig mens het leven de vorm aannam van een dagelijkse martelgang. Dat tegelijkertijd in datzelfde land zulke geweldige muziek werd gecomponeerd en op menig podium ongeëvenaard grote musici optraden, mag nog altijd een wonder heten.

 

© Michel Krielaars

pro-mbooks1 : athenaeum