Leesfragment: Suikerbastaard

22 mei 2020 , door Jaap Scholten
|

28 mei verschijnt bij de uitgeverijen Pluim en AFdH Suikerbastaard, de nieuwe roman van Jaap Scholten. Wij publiceren voor!

Een wervelende roman over drie met elkaar vervlochten levens, het eeuwige verlangen en reizen naar het grote onbekende.

Frederik leeft teruggetrokken in een Roemeens dorp. Overdag knapt hij oude schuren op, ’s avonds zwerft hij weemoedig door de lege slaapkamers van zijn kinderen. Op een avond verschijnt een zwarte man in het televisieprogramma Spoorloos en beweert een zoon van zijn grootvader te zijn. De claim zorgt voor beroering bij de Duponts en dwingt Frederik naar de Hoorn van Afrika af te reizen om de man te zoeken. Een jeugdliefde staat erop hem te vergezellen.

In de jaren vijftig en zestig trokken tientallen jongens van Machinefabriek Dupont naar het Abessinië van Keizer Haile Selassie en stampten er suikerfabrieken uit de grond. De fabrieksjongens kwamen in een ruig, sprookjesachtig universum terecht; ze hadden ineens bediendes, paarden, vrouwen, motoren, auto’s. Ze waren koningen. Maar koningen voor korte duur. Zodra het driejarig contract afliep moesten ze terug naar de stempelklok, de draaibank en de boerenkool in Hengelo. Eén van de jongens kon dat niet.

Suikerbastaard is gebaseerd op de nauwelijks bekende geschiedenis van een immense Hollandse onderneming in de binnenlanden van Ethiopië en raakt aan de ingewikkelde verhouding tussen Europa en Afrika, tussen zwart en wit, de dominante positie die Nederland vijftig jaar geleden in Ethiopië innam en die nu door China is overgenomen, de teloorgang van Nederlands grootindustrie, de onmogelijkheid van behoud van onschuld.

Suikerbastaard is een hoogsteigen en hybride roman. Scholten speelt op geraffineerde wijze met de grenzen tussen feit en fictie. Zo wordt deze grote roman een ode aan Hollandse inventiviteit en industrieel avontuur, een zoektocht naar een vader en een romantische roadtrip door het woeste Ethiopië.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Horizon City en Ruth Kief besprak het boek. Maar we publiceerden ook voor uit Kameraad Baron, dat bekroond werd met de Geschiedenisprijs.

 

Balthasar

Nadat ons jongste kind is vertrokken – ze verlieten allemaal Roemenië om elders te studeren, heel verstandig – dwaal ik vaak rond in hun kamers op de bovenste verdieping, staar naar de foto’s en de diploma’s aan de muren en voel me verloren. De bedden zijn keurig opgemaakt, met schone opgevouwen handdoeken op de dekbedden, wachtend op de komst van de jongens. In de voorgaande twintig jaar hebben zij het ritme van mijn dagen bepaald. En ook voor een belangrijk deel mijn sociale leven. Zonder de kinderen dreig ik een zonderling te worden. Ik praat tegenwoordig vooral nog met de honden.
De schooljaren van de kinderen hebben we geleefd als kolonialen, dankzij Speranta, de goedhartige huishoudster annex kokkin en Géza, de soms wat gemakzuchtige maar lieve tuinman annex butler. Het huis is ouderwets en bewerkelijk. In de winter zijn drie manshoge tegelkachels nodig om de droge vrieskou uit de hoge kamers te drijven. Géza klieft partijen hout op een blok naast zijn werkhok. Het is onmogelijk voor mij een bijl te horen neerdalen zonder aan opa te denken. Het doffe dreunen op het hakblok gaf de grondtoon aan de winterochtenden in de Strada Jean Luis Calderon.
’s Morgens vroeg bracht ik de kinderen naar de internationale school over een weinig gebruikte weg, als er sneeuw lag met aan de trekhaak een touw waaraan een sliert sleeën. Na school ving ik ze op, meestal hadden ze maar beperkt behoefte aan conversatie met hun vader. Ik liet hen met rust. Zodra Gabriella thuiskwam en Speranta het avondeten op tafel zette, was het weer gedaan met de stilte. In het weekend namen we ze mee naar Saramás om hutten te bouwen, in hooibergen te klimmen, achterstevoren op paarden te zitten, wilde frambozen en bosbessen te zoeken en urenlange karrentochten te maken door de heuvels en beukenbossen. Toen ze groter werden riepen de weekendtrips naar het afgelegen dorp weerstand op, ze gingen liever met hun vrienden op stap in Boekarest.
Eens per week reed ik ’s morgens vroeg met mijn drie zonen in dikke sportkleren, de ijshockeysticks rechtopstaand tussen onze benen, naar een oude ijsbaan met Hongaarse, Amerikaanse en Canadese ijshockeyspelers. Roemenen deden niet aan hockey, het voltallige Roemeense ijshockeyteam bestond uit Hongaren van de minderheid in Transsylvanië. Wanneer Roemenië in Boedapest tegen Hongarije ijshockeyde, werd tweemaal de Hongaarse hymne gespeeld. Terwijl het buiten donker was en de wereld nog wakker moest worden ijshockeyde ik met de jongens. Zoeter zou het nooit worden. Drie keer bezorgde het vertrek van een van de kinderen me fantoompijn. Bij de eerste zoon het ergste, want ik was ongeoefend en onvoorbereid en hij was de topscorer wat mij met onredelijke vaderlijke trots vervulde. Het niet langer voltallig gezamenlijk ijshockeyen was het brandpunt van mijn gemis. Uiteindelijk bleven Gabriella en ik kinderloos achter in de Strada Jean Luis Calderon. We hebben besloten dat we weg moeten uit dat grote huis waar overdag alleen mijn voetstappen nog weergalmen.
Het is twee weken voordat de verhuizers zullen komen inladen. Gabriella roept vanaf de bovenste verdieping dat ik moet komen. Zij zit rechtop in de versleten bank, haar voeten op de brede poef. Om haar heen kartonnen dozen met spullen van de kinderen die we avond na avond bij elkaar gescharreld hebben. We proberen elke avond één kamer of kast te doen.
‘Wat is er?!’
Ze knikt, gehypnotiseerd, haar lippen strak op elkaar, naar het televisiescherm. Ik herken de stem van de presentator. Maandagavond, eigenlijk de enige dag in de week dat in ons huis de tocht naar de zolder werd ondernomen. Ik heb nooit van televisie gehouden, ik heb het toestel welbewust op zolder gezet, als kind hield ik er al niet van en nu al helemaal niet meer. Het geleuter, het joviale gedoe, het lachen om niets, de banaliteiten en stupiditeiten hebben me nooit kunnen bekoren. Ik heb het geduld niet voor die dagelijkse golf onoprechtheid. De kinderen hebben goddank die hebbelijkheid overgenomen. Dit alles neemt niet weg dat we via een illegale truc in Boekarest alle Nederlandse zenders kunnen ontvangen.
Toen ze nog thuis woonden, zaten de kinderen op maandagavond geregeld naast Gabriella te kijken hoe verloren familieleden elkaar in de armen vielen. Spoorloos had deze vaste plek in ons gezin veroverd. De paar keer dat ik op de bank neerstreek en uit gezelligheid en luiheid meekeek, zat ook ik tegen de tranen te vechten wanneer voor mij wildvreemden elkaar op een kale parkeerplaats of in een nederige hut ontmoetten. Ik vond dat gênant. Ik huil niet snel, ook niet bij groot onheil. Mijn hart is opgedroogd. Tussen mij en mijn gevoel staat normaliter een centimeters dikke glasplaat. Maar Spoorloos wist daar onderdoor te kruipen. Het was pathetisch, het was uitgekookte televisie en ik was weerloos. Het raakte me: de geadopteerde zoon die huiswaarts keerde naar een achterbuurt in Colombia, waar hij voor het eerst na dertig jaar zijn biologische moeder in de armen sloot. Moeders die afstand van hun kind hadden moeten doen, meestal vanwege armoede, soms omdat ze er een potje van hadden gemaakt.
Gabriella wijst naar het scherm, alsof het zo erg is dat ze niet meer spreken kan. Ze heeft de intense blik waarmee ze dronkenlappen, ministers, dobermannpinchers, tijgers en paarden kan bedwingen. Na enkele seconden herwint ze de controle over haar spraakvermogen. ‘Je familie, het gaat over jouw familie. Het gaat over jullie!’
In beeld een zwarte man in een groen shirt, met een woest rastakapsel. Dreadlocks tot aan zijn schouders. Haar als kabeltouw. Hij is een jaar of veertig, vijftig. De man zit rechtop en kijkt in de camera, bijna bevroren, ingespannen, als iemand die voor het eerst op de foto gaat in de tijd dat men de sluitertijd in acht moest nemen. Dat het geen foto betreft is alleen te zien aan de trillende neusvleugels.
De voice-over zegt: ‘De derde persoon voor wie wij een oproep doen is Dawit Balthasar. Dawit zoekt zijn vader: de heer Dupont. De heer Dupont kwam voor de gelijknamige firma van 1952 tot 1968 regelmatig naar Wonji en Shoa.’
Rechtsonder in beeld verschijnt ‘Balthasar Dupont’, de naam in een stevig corps, als van een voortvluchtige misdadiger. Dawits neusvleugels blijven trillen. Mijn hoofd begint te gloeien. Ik laat me in de kussens vallen, tussen de leuning en Gabriella. ‘Wat is dit? Waar is dit?’
‘Ethiopië,’ antwoordt Gabriella vlak.
Op het scherm verschijnt een volgende man.
‘De volgende voor wie wij een oproep doen, is Ermias Hans. Ermias is op zoek naar zijn vader Hans Brookhuis. De heer Brookhuis werkte in de jaren vijftig als planter voor de HVA in Ethiopië. We hebben een foto van Ermias met zijn vader.’
Een zwart-witfoto komt vol in beeld. Een jeugdfoto. Vader en zoon hebben de armen over elkaars schouders geslagen. De witte man en de donkere jongen. Ze kijken opgetogen in de camera. Het ziet er gelukkig uit. Je voelt dat ze blij zijn bij elkaar te zijn. En daar is alweer de volgende foto. Nu van een knappe vrouw, Beatrix, ze is heel licht gekleurd. Een krachtig Hollands hoofd, een vrouw die eindeloos haar stoepje schoonschrobt en de ramen lapt opdat de buurt niet aan haar goede reputatie zal kunnen tornen.
‘Gabriella, wat heb je allemaal gezien?’
‘Het was niet heel lang. Het ging vooral over een campinghouder in Zeeland die via het Rode Kruis zijn halfbroer in Ethiopië op het spoor kwam. Je zag hem het gras maaien en met de washokken in de weer. De halfbroer, Michael, bleek in een dodencel in een Ethiopische gevangenis te zitten, maar het was eind goed al goed: de halfbroer werd op vrije voeten gesteld. Die vrijgekomen man organiseert nu de zoektocht van kinderen in Ethiopië die een Nederlandse vader hebben. De man die beweert dat jouw grootvader zijn vader is, heeft een Bob Marleyachtige haardos.’
‘Dat zag ik, een rasta. Kwam hij verder nog aan het woord? Die man, die rastafari?’
‘Nee, hij keek alleen maar in de camera. Het grootste deel van de uitzending ging over Michael. Nogal zelfingenomen vent. Maar kijk nu maar gewoon.’
De beelden van mensen die hun vader zoeken worden afgewisseld met beelden van suikerrietplantages in Ethiopië. In vale tinten zie je grote groepen zwarte mannen met machetes het lichtbruine riet laag bij de grond afhakken en de lange stengels op karren laden. De karren worden in een lange rij door een geel rupsvoertuig naar een suikerfabriek gesleept. Ik herken het. Het hoge gebouw, de grijparmen die het riet op de lopende band mieteren. De jakobsladder die de rietstengels naar de crushers voert. De kolossale tandraderen bij de crushers. De Dupontstoomketels.
De voice-over schetst de historische context: ‘De Handelsvereeniging Amsterdam was in de vorige eeuw met 170.000 werknemers een van de allergrootste agrarische ondernemingen ter wereld. In Ethiopië stichtte zij drie suikerfabrieken. Honderden Nederlandse mannen werkten daar tussen 1952 en 1974.’
In mijn broekzak trilt mijn mobiel.
‘Zet tv aan! Ned 1.’
De sms komt van Engelbert. Gewoonlijk gebruikt hij het woord tv niet, net zomin als uitroeptekens. Een zichzelf respecterend mens zegt televisie en heeft geen uitroeptekens nodig. Met mijn blik op de televisie sms ik terug: ‘Kijk al.’
De negende persoon voor wie op televisie een oproep wordt gedaan is Essayas Yvo, op zoek naar zijn vader, Yvo Aan ’t Oever, die voor de firma Dupont als monteur gewerkt heeft in Shoa en Wonji. In totaal verschijnen in de aflevering van Spoorloos twaalf Ethiopiërs, acht mannen, vier vrouwen, op zoek naar hun Nederlandse vaders. Hun moeders zijn Ethiopisch, zij hebben de kinderen alleen opgevoed, de vaders vertrokken naar Nederland of elders. Doordat het zoveel zoekenden zijn is er per persoon weinig tijd voor detail. Over Dawit Balthasar horen we verder niets.
‘Voor deze twaalf verlaten Nederlanders doen wij een oproep. Kunt u een van deze mensen helpen, belt u dan met onze redactie.’
De voice-overstem klinkt beschuldigend. In beeld verschijnt een blauw vlak met daarin de foto’s van de twaalf Ethiopische halfbloeden die op zoek zijn naar hun Nederlandse vader. Met daarnaast de rij met namen van de gezochte vaders. Eronder staat in een kader: 0800-1582 Spoorloos.
Het programma is afgelopen, reclame volgt.
Gabriella kijkt me aan. ‘Wist jij hiervan?’
‘Nee.’
Het is alsof ikzelf betrapt ben op een affaire. Alsof ik me heb vergrepen aan een van de beeldschone Abessijnse vrouwen.
‘Maar jíj bent destijds met je grootvader mee geweest naar Ethiopië?’
‘Als jochie, ik was amper acht!’

© 2020 Jaap Scholten, Boedapest, afdh Uitgevers, Enschede/Doetinchem en Uitgeverij Pluim, Amsterdam/Antwerpen

pro-mbooks1 : athenaeum