Leesfragment: Een man met goede schoenen

03 oktober 2020 , door Rob van Essen
|

6 oktober verschijnt de nieuwe verhalenbundel van Rob van Essen, Een man met goede schoenen. Vandaag publiceren we voor uit het titelverhaal.

De verhalen van Rob van Essen leiden de lezer een wereld binnen die veel weg heeft van de realiteit maar waarin gaandeweg steeds vreemdere dingen gebeuren. Therapeuten hanteren eigenzinnige methodes, bezoeken aan het Koningshuis lopen uit op raadselachtige dwaaltochten, zwervers worden gewassen en geschoren. In deze nieuwe bundel keren een paar oude bekenden terug en maken we kennis met nieuwe personages die allemaal één ding gemeen hebben: net als de lezer hebben ze geen idee wat er op de volgende pagina gaat gebeuren.

Een man met goede schoenen is een nieuwe toevoeging aan het eigenzinnige universum van Rob van Essen, waarin onbekende dimensies van het dagelijks leven worden verkend op een manier die steeds meer lezers ontroert, vermaakt en verrast.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit De goede zoon, bespraken we de roman, lieten vertaler Ulrich Faure aan het woord, en namen we een podcast met Van Essen op - die met de Libris Literatuurprijs 2019 bekroond werd.

 

Een man met goede schoenen

Er kwam een man met goede schoenen onze straat in lopen. Ze waren van zwart leer en net gepoetst, het zonlicht weerspiegelde in de neuzen. De man liep langzaam, met bedachtzame passen, als iemand die zich op onbekend terrein bevindt. Nadat hij zijn blik over de huisnummers had laten glijden, stak hij over naar de schaduwkant, en belde aan bij nummer 17.
‘Zie je dat?’ vroeg mijn buurvrouw.
Ik knikte. Het was lang geleden dat ik goede schoenen had gezien.
‘Het zou me niet verbazen als het jouw maat was,’ zei de buurvrouw.
‘Dat zou best kunnen.’ Ik zat naast haar voor de deur in de zon (we hoopten dat we door het licht wat zouden aansterken) en we knikten vriendelijk toen de man onder het wachten zijn blik door de straat liet glijden.
Hij knikte terug en liet een hand omhooggaan alsof hij zijn hoed wilde afnemen maar hij droeg geen hoed en maakte het gebaar niet af.
De deur van nummer 17 werd van binnenuit opengetrokken en de man stapte het trappenhuis in. Nadat de deur was dichtgevallen hoorden we zijn zware voetstappen op de trap.
‘Goede zolen,’ zei mijn buurvrouw. ‘Stevig en hard.’
Een paar minuten later kwam hij terug, op zijn sokken, we hadden hem dan ook niet horen aankomen. Aan zijn rechterhand bungelde een doorzichtig plastic zakje met wat verwelkte groenten.
‘Prei,’ zei mijn buurvrouw. ‘Als ik het goed zie. Bleekselderij. Bloemkool. Toe maar.’
De man vermeed onze blik, onhoorbaar liep hij de straat uit. Toen hij om de hoek verdwenen was, begon mijn buurvrouw strak naar de deur van nummer 17 te kijken. ‘Moet je wachten,’ zei ze. ‘Komt-ie zo naar buiten hoor, met z’n nieuwe schoenen.’
‘Eigenlijk moesten we dan maar naar binnen,’ zei ik. ‘Waarom zouden we hem dat pleziertje gunnen.’
‘Ben je gek,’ zei de buurvrouw. ‘Ik ga voor niemand naar binnen.’ Ze wierp een blik op haar slippers, die met touwtjes en elastiek bij elkaar werden gehouden.
Ik zat met blote voeten naast haar. Ik had boven nog twee pantoffels, waar ik erg zuinig op was. Ze pasten niet bij elkaar, maar het waren in elk geval een linker en een rechter, in ongeveer dezelfde maat.
‘Nou, waar blijft-ie?’ We keken naar de deur, in afwachting van de overbuurman en zijn parade, tot de hoek en terug, heen en weer, steeds weer voor ons langs. We zagen het al helemaal voor ons, maar hij verscheen niet.
Toen we het al bijna opgegeven hadden, schoof hij zijn raam omhoog. Hij leunde tevreden glimlachend naar buiten, met zijn armen over elkaar. Met die glimlach op zijn gezicht bleef hij voor zich uit kijken, alsof wij er niet waren.
Ik moest zelf ook bijna glimlachen toen ik inzag wat er aan de hand was, en van welke situatie ik onderdeel was geworden. De overbuurman had begrepen dat hij helemaal niet naar buiten hoefde om ons de ogen uit te steken. Hij hoefde de schoenen niet te laten zien, hij hoefde alleen zichzelf te laten zien, als de tevreden eigenaar, die wist dat wij wisten dat hij die schoenen had.
Ik had hem nooit gemogen, maar nu voelde ik bewondering voor hem, ik kon er niets aan doen.
‘We kunnen nu wel naar binnen,’ zei ik, want ondanks mijn bewondering had ik niet veel zin om langer dan noodzakelijk het slachtoffer van die glimlach te zijn.
‘Ben je gek,’ zei de buurvrouw, ‘dat houdt-ie nooit lang vol.’ Strijdlustig keek ze naar de man in het raam aan de overkant, en ik keek met haar mee. Minutenlang hielden we onze blik op hem gericht.
De overbuurman bleef voor zich uit kijken, maar we zagen de kleine oogbewegingen waarmee hij ons in de gaten hield. Zijn glimlach werd geforceerder, hij begon om zich heen te kijken, naar de lucht, naar de straat, een zorgeloos iemand die met kalme tevredenheid de wereld in zich opneemt. Hij bleef zijn best doen, maar zijn glimlach veranderde via bijna onmerkbare tussenstadia in een onnatuurlijke, gruwelijke grimas, zijn hoofd liep rood aan, zweet parelde op zijn voorhoofd. Het was geen prettig gezicht, en ik hoopte dat hij gauw achteruit zou stappen en het raam zou dichtschuiven. Zijn nederlaag was onafwendbaar. Eigenlijk vond ik het jammer voor hem. Ik was verzwakt, en niet meer zo strijdbaar als vroeger.

 

© 2020 Rob van Essen

pro-mbooks1 : athenaeum