Leesfragment: Verborgen tuinen

18 januari 2019 , door Anneke Brassinga
|

24 januari verschijnt Verborgen tuinen, de nieuwe bundel van Anneke Brassinga. Lees bij ons alvast drie gedichten.

In deze panoramische bundel gaat Anneke Brassinga op zoek naar een nieuwe onschuld in het spraakwatervallige, de bronnen van het paradijs. Ze dwaalt door de ‘tuin der lusten nou nee’ – want zijn we daarin geen gevangenen, tot de dood erop volgt? Met collega-dichter Piet Gerbrandy wisselt ze lyrisch van gedachten over de benauwenissen en verlokkingen van het menselijk bestaan; ze verklaart haar liefde aan Berlijn (‘spuuglelijkste stad’), en aan het Zich bezingende Het (‘Dit is een handreiking, geen richtlijn, rondgefietst / door wie eens, fermgeworteld, Bochtige Smele was’). En in onvindbare tuinen achter de Schaarse Bergen, het decor van haar jeugd, komt zowaar het verloren geluk aan het licht.

 

De wintertuin

De amberboom
en de sterroetbedauwde rozelaarblaren
gun ik een stem zo donker
als van de zangeres die, op hardstenen vijverdolfijnrug gedrapeerd,
zonder pardon een zilte mist in gaat
opwolkend uit de kelen van viriel doch weemoedig geblazen hoorns
bij de inzet van KV 427, het Kyrie.

Wat wacht ons, als de herfst gaat zingen,
ontwaakt van eigen brand? Scherven, trommelvuur?
Wat voorzegt dat gehamer in de verte? –
Nog zijn wij uitblinkers, met weerbarstig, lyrisch lament
om zelfvergooide paradijzen, om het eeuwig wenkende:
graflegging dreigt – u voelt ’m al – van wat des mensen was,
in casu melodie, hymne, zielsontlading.

Gesmoord tot ondertonen uit het barstend bassin;
bent u oud genoeg om de oerversie te hebben gekend,
dan hoort u voor geen cent minder dan toen –
wat menselijk maakt is immers die verbeelding.
Laat al wat leeft nu snakken naar adem met laatste lofzang:
de ware glorie is aan de natuur, dat stinkende, verzuurde ginds –
in gassen die ons gaan verstikken

daagt al een nieuwe winter en een nieuw geluid.

 

Een nieuwe scheppingsleer

Geen brullustige zeeleeuw (oewaaah-argh) schijnt gebrand op muziek
als cultuur, noch enige zeeleeuwerik, hoe jodelend ook –
toe-liè-kwietuu-wieoe’ –

en evenmin kent nachtegaal, tsjoek-tsjoek-tsjoekduu,
duu, duu – hang of drang naar iets moois: fonkeltranen
van ons

bij maanlicht? of zelfs maar
een perfect havannabruin ei?
Mens alleen zou, helaas ongeweten, de op goddelijk initiatief

gefabriekte melodieuze machine kunnen zijn,
perpetuum mobile, klank na klank in eeuwigheid verzinnend
waar je tureluurs van wordt, en qua paringsdrang

gefnuikt. (Bruckner sliep, naar verluidt, in hooggesloten badkostuum
om door geen bronst te worden overmand.)
Te Deum laudamus: louter omdat schepper

heeft vergeten de natuur lofprijzing in te geven
zitten wij ermee: hiertoe op aarde te zijn – als onnatuur
geschapen voor de kunst.

 

Tuin der lusten nou nee

Het veld van de heilige appelbomen is
de plaats waar de god huist in zijn wereld, haar huwt.
Ik heb de sjechinah tentoongesteld gezien:
gazen bruidsjurk met glasscherven gesierd, lege huls
de goddelijke aanwezigheid. Blinde muren rondom –
zij heeft zich de ogen uitgehuild: om het ontbreken,
het gebrokene dat van schepping is de pit.

In dorre woestijn kan een appelboomgaard
heilig zijn – maar hier? Met maaltijdsnacks en volop
drinkyoghurt in de aanbieding, én een hulplijn
voor seksueel misbruikte voetballers van gevorderde leeftijd?
O, de bloesem zo broos, eenmalig en toch deel
van de afmattende eeuwige voortgang: bloei, bevruchting,
welken. Iets van de god zelf, van de god zelf verbannen,

maakt in hem afgrond. Daarom schreit zij, nu al,
de sjechinah, terwijl het scheppen nog beginnen moet,
met, straks in ’t aardse paradijs, bijvoorbeeld
die ene appelboom – spil van de wervelwind,
godsadem die ons uit zal werpen. Gesjochten zijn we
totter dood. Maar de tuin bloeit voort, verborgen
plek in ons waar een god zich toegang verbood.

 

Copyright © 2019 Anneke Brassinga

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum