24 januari verschijnt Verborgen tuinen, de nieuwe bundel van Anneke Brassinga. Lees bij ons alvast drie gedichten.
In deze panoramische bundel gaat Anneke Brassinga op zoek naar een nieuwe onschuld in het spraakwatervallige, de bronnen van het paradijs. Ze dwaalt door de ‘tuin der lusten nou nee’ – want zijn we daarin geen gevangenen, tot de dood erop volgt? Met collega-dichter Piet Gerbrandy wisselt ze lyrisch van gedachten over de benauwenissen en verlokkingen van het menselijk bestaan; ze verklaart haar liefde aan Berlijn (‘spuuglelijkste stad’), en aan het Zich bezingende Het (‘Dit is een handreiking, geen richtlijn, rondgefietst / door wie eens, fermgeworteld, Bochtige Smele was’). En in onvindbare tuinen achter de Schaarse Bergen, het decor van haar jeugd, komt zowaar het verloren geluk aan het licht.
De amberboomen de sterroetbedauwde rozelaarblarengun ik een stem zo donkerals van de zangeres die, op hardstenen vijverdolfijnrug gedrapeerd,zonder pardon een zilte mist in gaatopwolkend uit de kelen van viriel doch weemoedig geblazen hoornsbij de inzet van KV 427, het Kyrie.
Wat wacht ons, als de herfst gaat zingen,ontwaakt van eigen brand? Scherven, trommelvuur?Wat voorzegt dat gehamer in de verte? –Nog zijn wij uitblinkers, met weerbarstig, lyrisch lamentom zelfvergooide paradijzen, om het eeuwig wenkende:graflegging dreigt – u voelt ’m al – van wat des mensen was,in casu melodie, hymne, zielsontlading.
Gesmoord tot ondertonen uit het barstend bassin;bent u oud genoeg om de oerversie te hebben gekend,dan hoort u voor geen cent minder dan toen –wat menselijk maakt is immers die verbeelding.Laat al wat leeft nu snakken naar adem met laatste lofzang:de ware glorie is aan de natuur, dat stinkende, verzuurde ginds –in gassen die ons gaan verstikken
daagt al een nieuwe winter en een nieuw geluid.
Geen brullustige zeeleeuw (oewaaah-argh) schijnt gebrand op muziekals cultuur, noch enige zeeleeuwerik, hoe jodelend ook –‘toe-liè-kwietuu-wieoe’ –
en evenmin kent nachtegaal, tsjoek-tsjoek-tsjoekduu,duu, duu – hang of drang naar iets moois: fonkeltranenvan ons
bij maanlicht? of zelfs maareen perfect havannabruin ei?Mens alleen zou, helaas ongeweten, de op goddelijk initiatief
gefabriekte melodieuze machine kunnen zijn,perpetuum mobile, klank na klank in eeuwigheid verzinnendwaar je tureluurs van wordt, en qua paringsdrang
gefnuikt. (Bruckner sliep, naar verluidt, in hooggesloten badkostuumom door geen bronst te worden overmand.)Te Deum laudamus: louter omdat schepper
heeft vergeten de natuur lofprijzing in te gevenzitten wij ermee: hiertoe op aarde te zijn – als onnatuurgeschapen voor de kunst.
Het veld van de heilige appelbomen isde plaats waar de god huist in zijn wereld, haar huwt.Ik heb de sjechinah tentoongesteld gezien:gazen bruidsjurk met glasscherven gesierd, lege hulsde goddelijke aanwezigheid. Blinde muren rondom –zij heeft zich de ogen uitgehuild: om het ontbreken,het gebrokene dat van schepping is de pit.
In dorre woestijn kan een appelboomgaardheilig zijn – maar hier? Met maaltijdsnacks en volopdrinkyoghurt in de aanbieding, én een hulplijnvoor seksueel misbruikte voetballers van gevorderde leeftijd?O, de bloesem zo broos, eenmalig en toch deelvan de afmattende eeuwige voortgang: bloei, bevruchting,welken. Iets van de god zelf, van de god zelf verbannen,
maakt in hem afgrond. Daarom schreit zij, nu al,de sjechinah, terwijl het scheppen nog beginnen moet,met, straks in ’t aardse paradijs, bijvoorbeelddie ene appelboom – spil van de wervelwind,godsadem die ons uit zal werpen. Gesjochten zijn wetotter dood. Maar de tuin bloeit voort, verborgenplek in ons waar een god zich toegang verbood.
Copyright © 2019 Anneke Brassinga