Leesfragment: Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht

24 maart 2019 , door Herodotus
| | | |

Komende week verschijnt Herodotus' Historiën. Alles wat ik zag, hoorde en onderzocht in de nieuwe vertaling voor de Perpetuareeks van Wolther Kassies, met een toelichting door Michel Buijs en een nawoord door Tom Holland. Bij Athenaeum ligt al een stapeltje - en op Athenaeum.nl lees je al twee fragmenten.

Herodotus (ca. 484-424 v.Chr.) schreef het oudste bewaard gebleven prozawerk van Europa. Zijn uitgangspunt was oorlog. De slagen bij Marathon, Thermopylai en Salamis en Plataiai waren in Herodotus’ tijd al bekend als de grote confrontaties tussen de wereldmacht van de Perzen en de coalitie van Griekse stadsstaten. Maar Herodotus’ belangstelling gaat veel verder. Hij grijpt in zijn historia, zijn onderzoek, ver terug in de mythologie en de geschiedenis om de oorsprong van het conflict tussen oost en west te verklaren, en is ook zeer geïnteresseerd in de geschiedenis en de cultuur van de volkeren van de mediterrane wereld, die hij langdurig heeft bereisd.

De climax is de beschrijving in de boeken zeven tot negen van Xerxes’ mislukte invasie van Griekenland. De Griekse staten zijn hun verdeeldheid te boven gekomen en behalen ondanks hun numerieke zwakheid een schitterende overwinning op de Perzische invasiemacht.

Herodotus is een briljant verteller, die in zijn verhaal korte novellen van superieur gehalte en vele illustratieve anekdoten invlecht. Geen wonder dat hij in het onderwijs en daarbuiten talloze lezers steeds weer heeft geboeid.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Gerard Koolschijns vertaling, Macht heeft vele minnaars. En uit een eerdere vertaling van Wolther Kassies, De Peloponnesische oorlog. Update: Kassies en Buijs komen dinsdag 28 mei bij Athenaeum Roeterseiland spreken over Herodotus. Wees welkom!

 

Boek drie

88-160. Het Perzische rijk onder Darius tot de opstand en onderwerping van Babylon (521-519)

[...]

98-105. Zeden en gebruiken van de Indiërs.
Merkwaardige goudwinning

98. Die grote hoeveelheid goud, waarvan ze de fijne korrels waarover ik sprak aan de koning afdragen, winnen de Indiërs op de volgende manier. In het oostelijke deel van Indië ligt een zandvlakte; van alle Aziatische volkeren waarover we enige betrouwbare informatie bezitten, zijn de Indiërs namelijk het volk dat het meest oostelijk, daar waar de zon opgaat, woont. Verder oostwaarts dan Indië strekt zich vanwege dat zand een woestijn uit.
Indië kent veel volkeren en ze spreken uiteenlopende talen. Sommigen leven als nomaden, anderen niet, weer anderen wonen in het moerasgebied langs de rivier en voeden zich met rauwe vis. Die vissen vangen ze vanuit van riet gemaakte boten. Elke boot is gemaakt van één stuk riet tussen twee knopen van een stengel. Dit zijn de Indiërs die kleding van biezen dragen. Wanneer ze uit de rivier biezen hebben gemaaid en die hebben geplet, vlechten ze er een soort mat van en trekken die aan zoals men een pantser aantrekt.
99. Andere Indiërs, meer oostelijk wonend, zijn nomaden; ze eten rauw vlees en heten Padaiers. Bij hen bestaat, zegt men, het volgende gebruik. Wanneer een van hun burgers, man of vrouw, ziek wordt, gaat het als volgt. Een man wordt door de mannen die hem het naast staan gedood. Als argument voeren ze aan dat wanneer hij door die ziekte langzaam wegteert, zijn vlees voor hen oneetbaar wordt. Ontkent hij ziek te zijn, dan tonen ze daar geen begrip voor: ze doden hem en bereiden een maaltijd van zijn vlees. Betreft het een zieke vrouw, dan gaan de vrouwen die het meest met haar omgingen, op dezelfde manier te werk als de mannen. Degene die een hoge leeftijd bereikt off eren ze namelijk, alvorens er hun maaltijd van te bereiden. Maar niet veel mensen bereiken zo’n hoge leeftijd, want iedereen die ziek wordt, wordt al vóór die tijd gedood.
100. Andere Indiërs hebben weer een andere gewoonte: zij doden niets wat bezield is, zaaien niet en bezitten ook geen huizen. Verder eten ze planten: ze kennen als voedsel iets in een knop, ter grootte van een gerstekorrel, dat vanzelf uit de aarde opkomt. Dat verzamelen ze, koken ze met knop en al om het daarna op te eten. Wie bij hen ziek wordt, gaat naar de woestijn en blijft daar liggen, zonder dat iemand zich om hem bekommert, niet als hij dood is en evenmin wanneer hij ziek is.
101. Bij alle door mij genoemde Indiërs vindt geslachtsverkeer in het openbaar plaats, net als bij het vee. Ze hebben allemaal dezelfde huidskleur, die lijkt op die van de Ethiopiërs. Het zaad waarmee ze de vrouwen bevruchten, is niet wit, zoals bij alle andere mensen, maar zwart van kleur, net als hun huid. Het zaad van de Ethiopiërs heeft dezelfde kleur. Deze Indiërs wonen nog verder weg dan de Perzen, meer zuidelijk, en zijn nooit aan koning Darius onderworpen geweest.
102. Het gebied van andere Indiërs grenst aan de stad Kaspatyros en het grondgebied van de Paktyërs; ze wonen noordelijker dan de andere Indiërs en hun levenswijze lijkt op die van de Baktriërs. Deze Indiërs zijn het meest strijdbaar en ondernemen expedities om het bovengenoemde goud te winnen, want in die streek ligt een zandwoestijn.
Het is die woestijn waar mieren voorkomen die kleiner zijn dan honden, maar groter dan vossen. Er zijn van deze dieren ook exemplaren in het bezit van de Perzische koning; die zijn in dat gebied gevangen. Deze mieren dus, die ondergronds leven, brengen het zand naar boven, precies als de mieren in Griekenland, waarop ze in uiterlijk ook precies lijken. Het zand dat omhoog wordt gebracht bevat goud.
Dat zand is het doel van de Indiërs wanneer ze naar de woestijn op weg gaan. Elke man spant drie kamelen in: twee hengsten, één aan elke kant, om te helpen trekken, en de merrie in het midden. Zelf gaat hij op die merrie zitten en hij zorgt ervoor dat hij een kameel inspant waarvan de veulens waarbij hij haar weghaalt nog heel jong zijn. Die vrouwelijke kamelen lopen namelijk niet minder snel dan paarden en zijn, ook afgezien van hun snelheid, veel beter in staat vrachten te vervoeren.
103. Hoe een kameel eruitziet weten de Grieken wel, dus daarover schrijf ik niet. Wel wil ik iets vertellen wat ze niet over de kameel weten. Een kameel heeft aan de achterpoten vier dijbenen en vier knieën. Het geslachtsdeel bevindt zich bij de hengst tussen de achterpoten, in de richting van de staart.
104. Op deze manier en met zo’n span kamelen gaan de Indiërs op het goud af, na zorgvuldig berekend te hebben hoe ze de goudroof op het heetst van de dag kunnen voltrekken, want vanwege de hitte bevinden de mieren zich dan onder de grond, zodat ze onzichtbaar zijn. Bij deze mensen is de zon namelijk in de vroege ochtend op haar heetst, niet, zoals bij alle andere volkeren, pas ’s middags, maar in de tijd tussen zonsopgang en het scheiden van de markt. In die periode is de zonnehitte veel sterker dan ’s middags in Griekenland, zo sterk zelfs dat men zegt dat de mensen om die tijd van de dag baden in het vocht. Pas ongeveer op het midden van de dag is de hitte bij de Indiërs even sterk als bij de rest van de mensheid. In de namiddag schijnt de zon bij de Indiërs even sterk als bij de andere mensen ’s morgens vroeg. Daarna vertrekt de zon en brengt zij eerder afkoeling, tot haar ondergang zelfs sterke afk oeling veroorzaakt.
105. Wanneer de Indiërs dat gebied bereiken, vullen ze de zakken die ze bij zich hebben met het zand. Daarna rijden ze zo snel mogelijk terug, want de mieren merken hun aanwezigheid volgens de Perzen op grond van hun geur meteen op en zetten de achtervolging in. Ze zijn volgens de Perzen sneller dan enig levend wezen en daarom keert niemand van de Indiërs levend terug wanneer ze in de tijd die de mieren nodig hebben om zich te verzamelen geen voorsprong weten te nemen op hun terugweg. Omdat de hengsten trager zijn dan de merries, worden die losgemaakt wanneer ze zich laten meetrekken, maar niet beide tegelijk. De merries daarentegen denken aan de veulens die ze hebben achtergelaten en verslappen geen moment.
Het meeste goud winnen de Indiërs volgens de Perzen op deze manier. Bij het goud dat in hun eigen land wordt gedolven, gaat het om geringere hoeveelheden.

[...]

Boek vijf

17-27. Perzische inmenging in de aangelegenheden van de Macedoniërs en de Griekse zeesteden

17-22. Een Perzisch Gezantschap aan het Macedonische hof

17. De Paioniërs die wel waren verslagen, werden dus naar Azië gedeporteerd. Na de onderwerping van de Paioniërs stuurde Megabazos zeven Perzen als woordvoerders naar Macedonië, na hem zelf de meest vooraanstaanden in het leger. Ze werden naar Amyntas gezonden en moesten voor koning Darius aarde en water eisen. Vanaf het Prasiasmeer is er een heel korte weg naar Macedonië, want eerst grenst aan het meer de mijn – waaruit Alexander in een latere tijd per dag één talent zilver binnenkreeg – en na die mijn is men na het oversteken van het Dusorosgebergte al in Macedonië.
18. Toen de Perzische afgezanten bij Amyntas kwamen en voor hem verschenen waren, eisten ze aarde en water voor koning Darius. Hij verklaarde zich daartoe bereid, nodigde hen uit voor een gastvrij onthaal, liet een overvloedige maaltijd aanrichten en ontving de Perzen vriendelijk. Na de maaltijd zeiden de Perzen tijdens het drinkgelag: ‘Waarde Macedonische gastheer, wij Perzen hebben de gewoonte om, wanneer wij een grootse maaltijd opdienen, ook de bijvrouwen en de wettige echtgenotes naar binnen te laten komen om ons gezelschap te houden. Dan is het nu aan u om onze gewoonte te volgen, want u hebt ons hartelijk ontvangen, u onthaalt ons royaal en bent bereid aarde en water aan koning Darius te geven!’
Hierop antwoordde Amyntas: ‘Perzen, wij Macedoniërs kennen die gewoonte niet en houden mannen en vrouwen gescheiden. Maar goed, omdat u nu als onze meesters ook dat van ons vraagt, zal ook die wens van u ingewilligd worden.’ Na deze woorden liet Amyntas de vrouwen komen en toen zij op zijn uitnodiging waren binnengekomen, gingen ze tegenover de Perzen zitten. Maar bij het zien van zulke mooie vrouwen richtten de Perzen zich opnieuw tot Amyntas en zeiden: ‘Wat u nu hebt gedaan is bepaald niet verstandig! Het is beter dat de vrouwen helemaal niet binnenkomen dan dat ze wel binnenkomen en niet naast ons, maar tegenover ons gaan zitten, een pijnlijke aanblik voor onze ogen.’ Amyntas zag zich gedwongen de vrouwen te verzoeken naast de mannen te gaan zitten. Toen dat gebeurde begonnen de Perzen meteen hun borsten te betasten, omdat ze al behoorlijk dronken waren; een enkeling probeerde zelfs, denk ik, een vrouw te kussen.
19. Amyntas bleef kalm toen hij dit zag – al vond hij het moeilijk te verkroppen – want hij was zeer bevreesd voor de Perzen. Maar Alexander, de zoon van Amyntas, die er ook bij was en alles aanzag, was absoluut niet meer in staat zich te beheersen, want hij was jong en had geen tegenslagen meegemaakt. Omdat hij zich zo ergerde, zei hij tegen Amyntas: ‘Vader, luister naar de eisen van uw leeftijd, trek u terug, neem rust en blijf niet langer bij het drinkgelag. Ik blijf hier en zal de gasten alles geven wat hun toekomt.’
Amyntas begreep dat Alexander iets ongehoords van plan was en daarom zei hij: ‘Jongen, nu jij zo in vuur en vlam staat, begrijp ik je woorden wel: je wilt mij wegsturen en dan iets ongehoords ondernemen. Daarom vraag ik je niets verkeerds te doen wat die mannen betreft, want ik wil voorkomen dat je onze ondergang teweegbrengt. Verdraag de aanblik van wat er gebeurt nu maar! Wat mijn vertrek betreft zal ik je gehoorzamen.’
20. Nadat Amyntas zijn zoon dit op het hart had gedrukt, ging hij weg. Alexander zei tegen de Perzen: ‘Over deze vrouwen, gasten, hebt u de vrije beschikking, zelfs als u met hen allemaal wilt slapen of met hoevelen van hen ook. Op dat punt kunt u zelf uw wensen kenbaar maken. Maar nu nadert voor u wel ongeveer de tijd om te gaan slapen; bovendien constateer ik dat u behoorlijk hebt gedronken. Daarom vraag ik u deze vrouwen alstublieft te laten gaan, ze de gelegenheid te geven zich te baden en ze bij hun terugkomst te verwelkomen.’
Na deze woorden, waarmee de Perzen van harte instemden, stuurde Alexander de vrouwen, toen ze het vertrek uit kwamen, naar het vrouwenverblijf, maar zelf trok hij een aantal mannen zonder baard, evenveel als er vrouwen waren geweest, de kleren van de vrouwen aan, gaf hun dolken en bracht ze naar binnen. Tegen de Perzen zei hij, terwijl hij zijn mannen naar binnen bracht: ‘Perzen, volgens mij hebt u van een overvloedig feestmaal kunnen genieten waaraan niets ontbrak! Alles wat wij bezaten en wat we maar konden opsporen om het u voor te zetten staat tot uw beschikking. En vooral, wat toch het allerbelangrijkste is: onze eigen moeders en zusters bieden we u als een royale extra gave aan, om u ten volle te doen inzien dat u van ons de eerbewijzen ontvangt die u toekomen en opdat u aan de koning die u heeft gezonden rapporteert dat een Griek, satraap over Macedonië, u vriendelijk heeft ontvangen met tafel en bed.’
Na deze woorden liet Alexander naast elke Pers een Macedonische man – in schijn een vrouw – plaatsnemen. Zodra de Perzen probeerden hen aan te raken, rekenden zij met hen af.
21. Dit was hun doodslot en zo gingen zij ten onder, evenals hun bedienden, want in hun gevolg bevonden zich wagens, dienstpersoneel en alle omvangrijke voorraden. Dat alles was tegelijk met de mannen van de aardbodem verdwenen.
Niet veel later ondernamen de Perzen een grote zoektocht naar de mannen en wist Alexander hun door zijn slimheid de baas te worden: hij gaf ze veel geld en zijn eigen zuster, Gygaie geheten. Hij was ze te slim af door dat alles te geven aan Boubares, een Pers, de bevelhebber van degenen die naar de omgekomenen op zoek waren. Zo liet men de zoektocht naar de Perzen op niets uitlopen en werd over de oorzaak van de dood van de mannen gezwegen.
22. Dat die afstammelingen van Perdikkas Grieken zijn, zoals ze zelf zeggen, is niet alleen mijn overtuiging, maar ik zal ook in de volgende delen van mijn werk duidelijk aantonen dat ze Grieken zijn. Bovendien hebben de Hellenodikai, die de leiding hebben bij de wedstrijd in Olympia, zo geoordeeld. Toen Alexander namelijk wilde deelnemen en met dat doel het strijdperk betrad, probeerden de Grieken die zijn tegenstanders zouden zijn in de hardloopwedstrijd, hem uit te sluiten: ze zeiden dat de wedstrijd niet voor buitenlandse deelnemers was bestemd, maar alleen voor Grieken. Toen Alexander had aangetoond dat hij van oorsprong uit Argos kwam, oordeelde men dat hij een Griek was en eindigde hij in de stadionloop ex aequo met nummer één. Zo ongeveer was de toedracht van deze gebeurtenissen.

 

Copyright vertaling © 2019 Wolther Kassies
Copyright toelichting © 2019 Michel Buijs
Copyright nawoord © 2019 Tom Holland
Copyright vertaling nawoord © 2019 Boukje Verheij
Copyright kaarten © 2019 Yde Bouma

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum