Leesfragment: Het wit en het purper

18 april 2019 , door Willemijn van Dijk
| |

Morgen in de winkel, en woensdag 22 mei komt ze erover spreken met Jan van Aken: Willemijn van Dijks romandebuut Het wit en het purper. We publiceren voor.

In Het wit en het purper beschrijft Willemijn van Dijk in krachtig proza het leven van een vrijgelatene in het Rome van de eerste eeuw na Christus, voor de lezers van Jan van Aken en Hilary Mantel. Willemijn van Dijk schreef eerder Via Roma. De geschiedenis van Rome in 50 straten en De opvolger. Pallas belandt op jonge leeftijd als slaaf in Rome, en na jarenlange dienst bij een rijke weduwe krijgt hij zijn vrijheid. Zijn ster stijgt tot ongekende hoogte en uiteindelijk vindt hij zijn weg naar het hof van regerend keizer Claudius. De vindingrijke Pallas ziet kans om door te dringen tot de kleine kring van adviseurs van de keizer. Zijn besluit om het gevaarlijke spel van hoge politiek aan het Julisch-Claudische hof te spelen maakt de weg naar de top van de macht vrij, maar tegen welke prijs?

Het wit en het purper is het verhaal van een van de voornaamste vrijgelatenen, die onbedoeld aan de wieg stond van het beruchte regime van keizer Nero – en daarmee van de ondergang van de dynastie.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Via Roma en De opvolger.

 

3
Onder Argus’ ogen

[...]

Een week geleden vierde hij zijn dertigste verjaardag. Hij heeft zichzelf voor het eerst sinds lange tijd in een van de spiegels van de dames bekeken, en heel even dacht hij een glimp op te vangen van een andere man, van een heer. Zijn donkere bos krullen is nog intact en als altijd verzorgd. Aan zijn tengere voorkomen kun je niet zien dat hij een slaaf is, niet op de manier waarop je dat kunt bij de andere slaven, die handen, ruggen of benen hebben die zijn getekend door zware lichamelijke arbeid. Toen hij zijn handen bestudeerde, zag hij dat ze bijna voor die van een hoge dame door kunnen gaan. Slank, verzorgd, gaaf, schoon. Het werk dat hij doet zou door een vrouw gedaan kunnen worden, besefte hij. Het is licht en veilig, en beproeft niet de lichamelijke, maar enkel de geestelijke vermogens. Meteen schudde hij die gedachte weer van zich af: Antonia is een van de rijkste vrouwen ter wereld, ze zou het beheer van haar vermogen nooit aan een vrouw overlaten. Aan niemand anders dan aan hem vertrouwt ze haar zaken toe. Hij heeft zichzelf onmisbaar voor haar gemaakt. Haar onophoudelijke stroom inkomsten is gigantisch, en alleen hij heeft het overzicht. Het meeste komt binnen via haar villa's en landgoederen. Antonia bezit, uit de erfenis van haar vader, op de meest exotische plekken ter wereld wijngaarden, uitgestrekte weides waar schapen en geiten grazen, palmbossen, vijgen-, kersen- en olijfboomgaarden en ze heeft zelfs een kleine vloot vissersboten. Het aantal slaven en landarbeiders dat ze overal in dienst heeft , loopt in de duizenden.
Daarnaast bezit Antonia vastgoed in de stad. Regelmatig overlegt hij met de opzichters en winkeliers, soms per brief, soms ter plekke. Hij behandelt de klachten, die er altijd wel ergens zijn, en controleert de inboedel. Vaak gaat hij langs bij haar huurkazerne, een torenhoge woonflat in de Pallacinae-buurt met houten balkons die rusten op balken zo dun als speren. Hij heeft geleerd hoe je om moet gaan met de ploerten van huurbazen. Hij is diplomatiek wanneer dat effectief genoeg is, maar hij kan inmiddels ook hard en meedogenloos zijn, als het nodig is. Soms onderhandelt hij uit naam van Antonia met ridders of senatoren die hem schaamteloos charmeren omdat ze weten hoe dicht hij bij haar staat. In het begin was hij voorzichtig, maar tegenwoordig deinst hij er niet voor terug iemand om te kopen als het de zaken van zijn meesteres ten goede komt. Hij is in de loop der jaren met een hoop zakkenvullers en pluimstrijkers in aanraking gekomen, maar evengoed met gedistingeerde aristocraten, leden van het Huis die de deugd hoog in het vaandel hebben. Sommigen kijken op hem neer, trekken hun mondhoeken naar beneden en laten hun oogleden zakken als hij ze benadert. Anderen, de lui die winst willen maken, doen zaken met hem alsof hij een gelijke is. Wie iets van Antonia nodig heeft, aangeklaagd is of onder politieke druk staat, vleit hem om haar te vleien. In die situaties vergeet hij, heel soms, wat zijn plaats is. Zijn Griekse naam, zijn huidskleur en zijn oogopslag verraden zijn oosterse afkomst direct, maar dankzij Antonia en haar grenzeloze vertrouwen in hem doet dat er niet meer toe. Een vertrouwen dat ze zelfs ten overstaan van haar kleinzoon vurig verdedigt.

'Maar het gaat hier om onze veiligheid!' schreeuwt Gaius. 'Heb ik niet genoeg duidelijk gemaakt dat we allemaal gevaar lopen? Sinds Livia's dood zijn we vogelvrij voor Sejanus. U heeft toch gezien hoe het mijn moeder en broers is vergaan? Wilt u soms dat ik net als hen eindig? En de meisjes, we moeten er toch niet aan denken wat er met mijn zusjes gebeurt…' Dan zegt Gaius, rustiger: 'Als mijn vader,' hij herformuleert: 'Als uw zoon nog had geleefd, had hij u zulke onvoorzichtigheid zeker afgeraden.'
Gaius laat nooit een kans voorbij gaan om de herinnering aan Germanicus naar boven te halen. Haar oudste zoon is nu al meer dan tien jaar dood, maar nog steeds verstart ze en kruipt het water in Antonia's ogen omhoog als hij genoemd wordt, alsof ze oog in oog staat met zijn geest. 'Hoe kunt u er zo zeker van zijn dat hij …' Gaius wendt zich naar de donkere hoek van de kamer en knikt in de richting van Pallas, 'dat hij er niet vandoor gaat, en deze vertrouwelijke informatie op het Forum of in de haven aan de hoogste bieder verkoopt?' Misschien zou hij zich nu beledigd moeten voelen, maar in plaats daarvan heeft hij bewondering voor Gaius, voor zijn voorzichtigheid. In diens plaats had hij dezelfde vraag gesteld - zeker omdat hij de boekhouder is, degene die toegang heeft tot alle waardepapieren en kostbaarheden, en die erom bekendstaat op de meest onverwachte plekken nog winst te kunnen behalen. Niet alleen wat betreft zijn uiterlijk lijkt Gaius op zijn beroemde vader, ook diens scherpe geest heeft hij geërfd. Pallas vraagt zich af of Gaius en de keizer met elkaar corresponderen. Gaius gedraagt zich, ondanks zijn jonge leeftijd, zo overduidelijk als de aangewezen troonopvolger dat je begint te vermoeden dat hij het ook echt is. Met of zonder Tiberius' toestemming: je zou Gaius morgen een eikenkroon op het hoofd kunnen zetten en hij geeft geen krimp, hij gaat gewoon door met praten en bevelen, alsof hij het helemaal niet nodig heeft om bekroond te worden.
Als hij vrij was geweest om op eigen initiatief te spreken, dan zou hij Gaius nu zeggen dat zijn zorgen onterecht zijn, dat zijn loyaliteit aan Antonia geen grenzen kent. Misschien zou hij zelfs toegeven dat ze als een moeder voor hem is. Dat hij ergens wel wrok koestert tegen het volk dat hem de ketens om heeft gedaan, maar zeker niet tegen haar, zijn meesteres. Hij voelt voor haar juist dankbaarheid, zij heeft er niet alleen voor gezorgd dat hij altijd kleding om zijn lijf en eten in zijn maag heeft gehad, maar zich ook om de voeding van zijn geest bekommerd. Dankzij Antonia heeft hij leren lezen, schrijven en rekenen, en kan hij nu bijna voor een heer doorgaan. Het enige bewijs uit zijn vorige leven is Felix, zijn zelfbenoemde broertje van wie Fortuna hem nooit gescheiden heeft. Dat, en het aardewerken beeldje van Apollo dat hij altijd heeft bewaard, in een kistje naast zijn bed.
Het Huis van Germanicus is zijn thuis geworden, het is het enige dat hij ooit heeft gekend. Natuurlijk verlangt hij ernaar om zijn eigen huishouden te beginnen, zou hij de vrijheid willen hebben om te gaan en staan waar hij wil, om een gezin te stichten. Maar hij heeft geduld, en ondertussen bouwt hij zijn vermogen op. Het is een privilege dat alleen de beste slaven in huis krijgen, een toelage in ruil voor de diensten die hij levert. De Romeinse wet staat slaven een bescheiden vorm van bezit toe. Met dat geld creëert hij weer nieuw geld, door leningen te verstrekken en te beleggen. Hij zal zich nooit tegen deze familie keren. Gaius kent hem niet goed, hij weet niet dat hij veel te intelligent is om met deze gevoelige informatie te gaan leuren. Hij zou er zeker zijn positie door verliezen, en wat is hij zonder zijn positie?
'Kom, Caligula, je weet dat hij dat nooit zou doen. Ben je soms vergeten hoe trouw hij is, hoe goed hij is geweest voor ons, ook voor jou?' Gaius heeft er een gruwelijke hekel om bij zijn kleinerende bijnaam te worden genoemd, en dat weet Antonia. Hij laat het niet merken, hij kan zijn gedachten en gevoelens op meesterlijke wijze verbergen en je er onbewogen bij blijven aankijken, zoals eigenlijk alleen vrouwen dat meestal kunnen. Het gesprek vordert alsof Pallas er niet bij is, alsof het besproken onderwerp niet in levenden lijve voor hen staat. Hij draagt meer verantwoordelijkheid dan wie ook in het huis, hij heeft een gigantisch vermogen onder zijn persoonlijke beheer, en toch zijn er nog steeds dit soort momenten van vernedering, van ontkenning van de meest basale menselijkheid, zijn aanwezigheid in een ruimte. Ontkenning van zijn bestaan als mens, laat staan als deelnemer in een gesprek tussen meerderen.
'We hebben geen keuze. Sejanus heeft zijn mannetjes in de buurt van de keizer, zelfs op het eiland. Hij filtert alle post die binnenkomt. Bovendien stel ik Pallas natuurlijk een beloning in het vooruitzicht. Een beloning waarmee ik me ervan verzeker dat hij niet onverrichter zake terugkeert naar Rome. Onze toekomst hangt af van de bezorging van deze brief, maar ik zal ervoor zorgen dat ook zijn toekomst ervan afhangt.'
hij kijkt op, hij wil de aandacht van zijn meesteres trekken, maar besluit dat het beter is om af te wachten en richt zijn blik weer naar de beschilderde muren. Starend naar de honderd ogen van Argus hoort hij hoe Caenis en vervolgens ook Gaius verzocht wordt om de ruimte te verlaten, om hen alleen te laten. Als Caenis onderweg naar buiten is, sist Antonia: 'Zorg ervoor dat je al je aantekeningen vernietigt, alles moet gewist worden.'
Caenis antwoordt zoals alleen zij dat kan, zoals alleen zij zich dat kan veroorloven.
'Die opdracht is zinloos vrees ik, mevrouw. Alles wat u mij ooit heeft gedicteerd neem ik voor altijd mee,' ze tikt met haar wijsvinger tegen de zijkant van haar voorhoofd, 'in mijn gedachten.' Ze buigt haar hoofd en laat Antonia met een glimlach op de lippen achter. Ook Caenis' geheugen is beroemd in dit huis.
Een muisachtige jongen glipt naar binnen om de lamp bij te vullen en weer aan te steken en schiet bijna geruisloos weer naar buiten. De kamer licht op in een donkergele gloed en vult zich kort met de geur van rijpe olijven. Antonia merkt het slaafje niet eens op. Ze heeft de inmiddels verzegelde brief in handen en vraagt hem bij haar te komen. Dan verandert Antonia van houding, van gezicht, van stem. Het standsverschil lijkt op te lossen in het schemerduister dat hen omringt. Ze verandert van de afstandelijke, illustere weduwe en nazaat van Augustus in de vrouw die zowel zijn meesteres als zijn moeder is, die hem zijn leven tegelijk heeft afgenomen en geschonken.
'Pallas, je weet hoeveel vertrouwen ik in je heb. Toch moet ik je op het hart drukken dat ik nog nooit iemand in mijn huis, wie dan ook, met zo'n delicate zaak heb hoeven opzadelen. Je hebt neem ik aan gehoord en begrepen hoe ernstig het is. We moeten de keizer bereiken, hem laten weten dat hij op een dwaalspoor zit, dat hij zijn plaatsvervanger in Rome niet langer kan vertrouwen. Het staat allemaal in deze brief. Het lot van Rome ligt in je handen, Pallas. Jij moet er persoonlijk voor zorgen dat de brief bij Caesar aankomt.' Hij knikt, zo plechtig mogelijk. 'Het is mij een eer, mevrouw. Uw familie is mijn familie. Uw veiligheid gaat mij persoonlijk aan het hart.'
Nu kijkt ze hem recht in de ogen. 'Ik weet dat ik op je kan rekenen.'
hij wil haar vragen over welke beloning het net ging. Wat bedoelde ze toen ze zei dat het ook om zijn toekomst gaat? Maar in plaats daarvan vraagt hij : 'Met permissie, mevrouw. Met welke middelen is het mij toegestaan de reis te organiseren?'
'Je bent vrij om te gebruiken wat je nodig hebt, Pallas. Als je maar zo snel mogelijk aan boord van een schip gaat. Voor je het weet zijn de Iden van oktober hier en komt het vaarseizoen ten einde.'

Tiberius resideert al jaren niet meer op de Palatijn. Hij is niet eens in de buurt van Rome. De keizer voert zijn bewind op afstand, vanaf het eiland Capri in de baai die sinds Cicero bekendstaat als de 'kom van luxe'. Pallas heeft niet meer nodig dan haar persoonlijke toestemming om een greep uit haar vermogen te doen, de sleutel tot Antonia's schatkist bewaart hij zelf. Wat hij onverhoopt uit eigen zak moet betalen, laat ze hem steevast declareren. De winst die ze hem daarop stilzwijgend gunt spaart hij op. Het biedt hem een bonus op de toelage die ze hem eens in de zoveel tijd schenkt. Hij is zuinig en heeft weinig nodig.
Antonia overhandigt hem de brief, samen met het bewijsmateriaal.
'Neem mee wie je nodig acht, maar ik smeek je, Pallas, deel wat je weet met niemand, draag deze documenten steeds persoonlijk op je lijf en zorg ervoor dat het zegel door niemand anders dan de keizer zelf verbroken wordt.' Ze haalt een zegelring van haar zachte, rijk versierde vingers en schuift hem om zijn pink. 'Gebruik deze onderweg om je identiteit te bewijzen wanneer nodig, om te tonen uit wiens naam je gezonden bent als het keizerlijke zegel op het document niet volstaat. Wees voorzichtig. Aan het hof van Capri ben je veilig, daar zul je herkend worden door Tiberius. Als er iets misgaat kun je uitwijken naar de villa van Vitellius aan de andere kant van het eiland, hij is een goede vriend van me.'
hij maakt een kleine buiging en wil zich omdraaien en de ruimte verlaten, maar hij blijft toch staan, alsof hij voorvoelt dat ze nog iets wil zeggen.
'Pallas, vannacht kreeg ik in mijn droom bezoek van Proserpina. Ik stond aan de oever van de Styx en zij aan de overkant, alsof ze op me aan het wachten was. Ik voelde het koude water met mijn blote tenen.'
hij kijkt haar niet-begrijpend aan.
'Ik bedoel te zeggen, ik ben een oude vrouw.' Ze loopt naar de muur en laat haar hand over de fresco's glijden.
'Je weet hoezeer je gewaardeerd wordt. Ik zag je kijken naar de mooie Io hier, Argus' gevangene.' Ze laat haar slanke, gerimpelde hand rusten op het honderdogige monster. 'Het is toepasselijk dat we hier het moment zien vlak voordat ze door Mercurius vrij gelaten zal worden, vind je ook niet?'
Nu richt ze zich weer tot hem. 'Laat ik me duidelijk uitdrukken. Je bent al bijna net zo lang bij mij als je op deze wereld bent. Je bent als een zoon voor me, misschien wel meer dan mijn eigen zoon, die het lot zo wreed van me heeft weggerukt.'
Ze bedoelt Germanicus. Als ze het over 'mijn zoon' heeft dan bedoelt ze nooit Claudius, die nog gewoon leeft . Het feit dat hij nog wel de aarde bewandelt maakt de schande van zijn bestaan in haar ogen alleen maar groter. Zolang Pallas het zich kan herinneren, spreekt ze over Germanicus alsof het haar enige zoon is, of was.
'Dat je me er nooit om hebt gevraagd siert je, maar als je je afvraagt of ik over het moment van je vrijlating heb nagedacht, dan is mijn antwoord: maar al te vaak. Ik hoop dat je me wilt vergeven, Pallas. Ik was egoïstisch, als een liefhebbende moeder verscheurd tussen de wens je je vleugels uit te laten slaan en het verlangen je bij me te houden. Ik kon me gemakkelijk verschuilen achter de Romeinse wet: je had de geschikte leeftijd nog niet bereikt. Nu kan dat niet meer, en niemand zal ontkennen dat je er klaar voor bent, zowel in jaren als in geest. Ik vraag je deze ene taak nog op je te nemen. De belangrijkste taak die ik je ooit heb toevertrouwd. Aanvaard de reis en waarschuw Tiberius. Vaar veilig terug naar Rome en bezorg me het antwoord van de keizer. Als je dat lukt, als je terugkeert, zal ik een vrij man van je maken, mijn zoon. Als iemand een tweede kans op het leven heeft verdiend, dan ben jij het.'
Zijn ogen glijden naar de documenten in zijn handen. Hij streelt zachtjes met zijn vingers over de nerven van het perkament, vingers die de rollen omklemmen alsof er goudstukken in verborgen zitten. De bezorgde toon van Antonia's stem doet zijn gedachten afdwalen, een zeldzame jeugdherinnering doemt op, een beeld dat hij had weggestopt maar dat zich nu aan hem opdringt. Hij ziet de gehurkte vader voor zich, vlak voordat hij werd achtergelaten op de slavenmarkt. Hij ziet zijn gepijnigde grijns, zijn bangelijke ogen. Of verzint hij dit? hij weet niet of hij de beelden in zijn geest kan vertrouwen, het geheugen is een verraderlijke meester. Maar de woorden zijn niet vaag en wankel, ze klinken helder alsof hij weer die kleine jongen is. In zijn hoofd hoort hij ze weer. 'Je krijgt een tweede kans.' Is dit wat de vader bedoelde? Had hij het allemaal voorzien? De brieven die hij vasthoudt voelen anders aan, zwaarder en tegelijk poreuzer. Hij zegt, bij gebrek aan betere woorden: 'Meesteres, ik ben uw eindeloze goedheid niet waardig', en meer uit gewoonte dan onderdanigheid buigt hij zijn hoofd voor haar.

*

Vanuit het tablinum wandelt hij in de richting van de afgelegen slaapbarakken door de vochtige, nauwelijks verlichte ondergrondse gangen, waar het blijvend fris is. Hij navigeert blindelings, voelt zich tegelijk moe en gespannen. Het liefst zou hij rechtstreeks naar Andromeda lopen, maar zij heeft zich waarschijnlijk allang voor de nacht teruggetrokken in de kamers van de lijfslavinnen, dicht bij die van Antonia. Op dit uur mist hij haar vaak.
hij zag Andromeda voor het eerst op de dag van Germanicus' triomftocht. Vlak voor de deur hield ze Antonia, die met een fonkelende tiara in de haren op het punt stond te vertrekken, een spiegel voor. Van een afstandje bekeek hij Andromeda's rossige krullen, haar smalle, bleke lijf, niet gewend aan zonlicht. Een meisje was ze nog; toen hij haar aansprak kleurden haar wangen. Het duurde nog wel even voor ze zich liet overhalen tot een gezamenlijke wandeling, maar toen ze eindelijk toestemde nam hij haar mee naar de Gouden Porticus van Phoebus in de paleistuinen. Het voorjaar liep ten einde en de zuilen van Numidisch marmer hadden de kleur van zonverlicht zand. In de schaduw van de galerij streelde hij haar gezicht, rond als de volle maan, en omdat ze niet leek tegen te stribbelen durfde hij zijn lippen op die van haar te drukken.
Sinds die eerste ontmoeting wil hij het liefst zijn nachten met haar doorbrengen, maar dat is alleen slaven die samenleven als contubernales toegestaan. Andromeda dringt daar ook op aan, maar hij houdt het af. Hij is er de man niet naar om zich door de emoties van een vrouw te laten leiden, en bovendien weigert hij genoegen te nemen met een onwettig slavenhuwelijk. Hij heeft geduld en richt zich op de toekomst. Voor zijn nageslacht wil hij wachten, wachten tot hij en Andromeda zich kunnen verbinden in een iustum matrimonium. Hij droomt ervan dat zijn kinderen, ook al bestaan ze nog niet, in vrijheid geboren worden, dat zij nooit hoeven te vechten tegen vooroordelen.
Vanavond zal hij Andromeda niet meer zien. In plaats daarvan treft hij Felix, nog wakker maar al soezend op zijn stromat.
'Is er wat?' vraagt Felix, half geïnteresseerd.
Hoe moet hij dit vertellen? Hoe moet hij vertellen dat hem iets in het vooruitzicht is gesteld waar Felix alleen maar van kan dromen? Hem inlichten over de brief staat gelijk aan het in gevaar brengen van de familie en het verraden van zijn meesteres. Aan hoogverraad zelfs. Maar niets zeggen, is dat niet nog erger - is dat geen bloedverraad? Felix is niet zijn echte broer, maar het lijkt erop dat hij de enige is die dat nog weet, alsof het zijn geheim is en niet een geheim van hen beiden. Felix is het vergeten, of misschien heeft hij het verdrongen. Of doet hij alsof.
'Ik moet weer weg, morgen al.'
hij is kortaf, hij wil zich zo snel mogelijk terugtrekken, slapen, gebruik maken van wat er nog van de nacht over is. Felix vraagt gelukkig niet door. Het is ook niet ongewoon, hij gaat met enige regelmaat op reis, meestal naar Antonia's villa in Misenum, of naar een van de andere buitenverblij ven. Een paar weken terug ging hij nog naar de villa in Antium, waar Antonia's kleindochter Agrippina haar intrek heeft genomen.
'Wanneer kom je terug?'
'Ik weet het niet. Snel. Over een week, misschien twee.'
hij zegt er niet bij dat het afhankelijk is van de wind. Dat het een zeereis wordt.
Het blijft even stil. Felix draait zich op zijn zij, geeuwt en mompelt: 'Als je te lang wegblijft zal ik me genoodzaakt voelen me over Andromeda te ontfermen. Dat begrijp je natuurlijk wel.'
hij glimlacht terwijl Felix al bijna in slaap valt. Hij zal morgen voor zonsopgang opstaan, dan Abascantus, zijn vicarius, opzoeken en vragen om een stevige leren reistas klaar te maken. Ondertussen zal hij zelf het reisgeld verzamelen en Andromeda bezoeken, afscheid van haar nemen en daarna naar de haven van Ostia vertrekken. Hij zal uitvaren naar het paradijselijke eiland in het zuiden. Hij zal Tiberius persoonlijk de brief overhandigen in dat beroemde paleis van hem. Hij zal de familie redden. Hij zal zijn vrijheid winnen.

 

© Willemijn van Dijk

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum