Leesfragment: Het verbond

10 oktober 2019 , door Zadie Smith
|

Vandaag verschijnt de nieuwe Zadie Smith: Het verbond (Grand Union, vertaald door Kitty Pouwels en Anne Jongeling). Wij brengen het openingsverhaal, 'De dialectiek'!

Zadie Smith is een van de meest iconische, gerespecteerde en populaire auteurs van haar generatie. In Het verbond onderzoekt ze met haar uitmuntende observatievermogen en onovertroffen stem het leven in de moderne wereld. Op fenomenale wijze schakelt Smith in haar verhalen tussen genres, tijdsperiodes en perspectieven, en biedt ze haar lezers kleurrijke en grootse literatuur.

Het verbond is een scherpzinnig en vooruitziend werk over tijd en plaats, identiteit en wedergeboorte, het verleden dat ons hardnekkig blijft achtervolgen en de onheilspellende toekomst die ons tegemoet snelt.

Alles is mogelijk en alles voelt - dankzij Smiths schitterende blik - vernieuwend en relevant. Perfect gedoseerd en buitengewoon origineel toont Het verbond tot welke wonderen Zadie Smith in staat is.

N.B. Eerder besprak Kim Schoof Feel Free / Voel je vrij, Emmi Schumacher NW en Ruth Kief Swing Time en Changing My Mind. Ook publiceerden we voor uit Swing Time.

 

De dialectiek

‘Ik zou graag met alle dieren op goede voet willen staan,’ zei de vrouw tegen haar dochter. Ze zaten op het gruizige strand van Sopot en keken uit over de koude zee. De oudste zoon was naar de winkelboulevard. De tweeling zat in het water.
‘Maar dat is niet zo!’ riep de dochter. ‘Totaal niet!’
Het was waar. Wat de vrouw had gezegd was waar qua intentie, maar wat het meisje had gezegd was ook waar, qua realiteit. Rund-, varkens- en lamsvlees liet de vrouw weliswaar staan, maar ze at met smaak vele andere dieren, ’s zomers behing ze de bedompte keuken van hun stadsflatje met vliegenstrips en ze had ooit (al wist haar dochter daar niets van) hun hond een trap gegeven. In die tijd was de vrouw zwanger geweest van de vierde, en opvliegerig. De hond was haar op dat moment net één verantwoordelijkheid te veel.
‘Ik zeg niet dat het zo ís. Ik zeg dat ik het graag zou wíllen.’
De dochter liet een schamper lachje horen. ‘Lekker makkelijk.’
En ja, op dat moment had de vrouw een half afgekloven kippenvleugeltje in haar hand, dat ze raar omhooggestoken hield zodat er geen zand aan kwam, en het onderwerp was bij haar opgekomen door de zichtbare botjes in de kippenvleugel en de gemartelde aanblik van het dunne, gebarbecuede vel dat zich tussen die botjes spande.
‘Ik vind het hier stom,’ zei de dochter beslist. Ze wierp een vuile blik op de strandwacht, die opnieuw het modderige water in moest waden om de enigen in zee – de jongere broers van het meisje – te waarschuwen dat ze niet voorbij de rode boei mochten. Ze zwommen niet; ze konden niet zwemmen. In de stad kon je nergens zwemles krijgen, en de zeven dagen die ze elk jaar in Sopot doorbrachten was een te korte tijd om het te leren. Nee, ze sprongen tegen de golven op en werden erdoor omvergegooid, even onvast op hun voeten als pasgeboren kalveren, hun borstkas grijs van dat vreemde slib langs de zeerand, als een dikke veeg die daar door God met een vieze duim was aangebracht.
‘Waar slaat het op,’ vervolgde de dochter, ‘om een badplaats te bouwen bij zo’n gore, onaanlokkelijke zee.’
De moeder hield haar mond. Vroeger ging ze altijd met haar eigen moeder naar Sopot, en haar moeder weer met háár moeder. Al minstens tweehonderd jaar kwamen hier mensen om de stad te ontvluchten en hun kinderen wild te laten rondrennen op de pleinen. Uiteraard was het slib geen vuiligheid, het was puur natuur, al had de vrouw nooit iemand horen vertellen wat voor natuurlijk spul het precies was. Ze wist alleen dat ze al hun badgoed elke avond grondig moest uitspoelen in de wasbak van het hotel.
Ooit had de dochter van de vrouw genoten van de zee bij Sopot en alles wat erbij hoorde. De suikerspinnen en de glimmende imitatie-autootjes – Ferrari’s en Mercedessen – op batterijen waarmee je kriskras door de straten kon rijden. Ze had net als alle kinderen die naar Sopot komen met de grootste lol haar stappen geteld als ze over de beroemde houten pier boven de zee liep. Wat de vrouw het allerfijnste aan dit soort badplaatsen vond was dat je deed wat de anderen ook deden, zonder na te denken, opgaand in de groep. Voor een vaderloos gezin zoals zij dat nu waren, was dat collectieve aspect de perfecte camouflage. Hier bestonden geen individuele mensen. In de stad daarentegen was de vrouw een individu, en wel een uitermate onfortuinlijk individu, opgezadeld met vier vaderloze kinderen. Hier was ze een van de vele moeders die suikerspinnen kochten voor het hele gezin. Haar kinderen waren als alle kinderen, hun gezichten gingen schuil achter wolken roze zoetigheid. Alleen werkte de camouflage dit jaar niet voor haar dochter. Want die stond op het punt zelf een vrouw te worden, en als ze in zo’n belachelijk speelgoedautootje zou stappen, zaten haar knieën tegen haar kin geperst. Zij had besloten alles in Sopot, en haar moeder en de wereld walgelijk te vinden.
‘Het is een streven,’ zei haar moeder bedaard. ‘Ik zou willen dat ik een dier, welk dier dan ook, in de ogen kon kijken zonder daarbij een greintje schuld te voelen.’
‘Ha. Dat staat dus helemaal los van het dier zelf,’ zei het meisje bijdehand terwijl ze eindelijk haar handdoek losmaakte en haar kostbare jongvolwassen lichaam blootgaf aan de zon en de gluurders die volgens haar nu overal zaten, achter elke hoek: ‘Zoals altijd gaat het weer alleen maar over jou. Alweer zwart! Mam, er bestaan ook badpakken in andere kleuren, hoor. Jij maakt overal een rouwstoet van.’
Het papieren bakje waar de gebarbecuede stukjes kip in hadden gezeten moest zijn weggewaaid. Hoe warm het ook werd in Sopot, altijd leek die noordoostenwind te waaien, altijd werden de golven opgezweept tot ‘witte paarden’, altijd zou het bordje van de strandwacht er staan en nooit zou er een veilig moment komen om te zwemmen. Het was moeilijk het leven de kant op te sturen die jij wilde. Nu zwaaide ze terug naar haar zwaaiende zoontjes. Maar de twee hadden alleen maar gezwaaid om hun moeders aandacht te trekken, zodat die zou zien hoe ze zich met hun tong onder hun onderlip en de handen onder hun oksels schaterlachend omver lieten werpen door de zoveelste reuzengolf. Hun vader, die – voor de mensen in Sopot – net zo goed hier ergens om de hoek wat te drinken aan het kopen kon zijn voor zijn gezin, was in werkelijkheid geëmigreerd, naar Amerika, en bevestigde nu in een of andere megafabriek portieren aan auto’s in plaats van als medebeheerder in een kleine garage te werken, zoals hij voorheen best benijdenswaardig deed, voor hij vertrok.
Ze schold niet op hem en schilderde hem niet als een domoor af tegen haar kinderen. In die zin was het chagrijn van haar dochter of de kinderlijke roekeloosheid van haar zoons niet haar schuld. Maar heimelijk hoopte ze dat zijn dagen bruut en donker waren en stelde ze zich voor hoe hij in die typische armoe leefde waar Amerikaanse steden, zo had ze gehoord, in grossierden. Terwijl haar dochter de strakke huid van haar buik met een soort bakolie insmeerde, legde de vrouw haar kippenvleugeltjes discreet in het zand en trapte er schielijk nog wat zand overheen, alsof het een drol was die ze wilde begraven. En de kuikens staan met honderdduizenden, misschien zelfs miljoenen op een loopband, elke dag van de week, en worden omgedraaid door kippensorteerders die alle mannetjes in gigantische versnipperaars vegen waar ze levend worden fijngehakt.

 

© 2019 Zadie Smith
© 2019 Nederlandse vertaling Uitgeverij Prometheus en Kitty Pouwels en Anne Jongeling

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum