Leesfragment: De ommelanden

13 februari 2019 , door Elvis Peeters
|

Morgen verschijnt De ommelanden van Elvis Peeters. Lees bij ons een fragment!

Een jonge fotografe is gefascineerd door de tragiek van uitzichtloosheid. Voor haar nieuwe project is ze neergestreken in het snikhete, vergeten achterland van Europa waar ze de dood portretteert. Wat ze zich niet realiseert, is dat de bewoners op hun beurt gefascineerd zijn door haar aanwezigheid. Nauwlettend volgen ze haar bewegingen en gedragingen.
Tot de fotografe op een dag met autopech strandt op een verlaten grindweg. Vanaf dat moment tonen de bewoners en het dorre achterland hun ware gezicht. Honderden kilometers verderop maken dierbaren in de stad zich zorgen over de terugkeer van de fotografe - en over de almaar aanhoudende droogte.
De ommelanden is een roman over solidariteit en individualiteit, over verbittering en veerkracht. En bovenal over de vraag wie we tot onze groep rekenen.

N.B. Lees ook onze voorpublicatie uit Brood.

 

I

 

Wat is dat, een mens?
Ik ben er een, jij bent er een, en we kennen er ieder nog wel een paar van wie we houden, maar verder? Een abstracte, algemene definitie van een mens, wat schieten we daarmee op? Er is domweg niet genoeg voedsel, niet genoeg water, niet genoeg ruimte, niet genoeg beschaving, intellect, om iedereen die op een mens lijkt ook als een mens te beschouwen.
Wij zijn te lang van verkeerde premissen uitgegaan. We staan niet boven de natuur, we zijn er onderdeel van. Dat moeten we durven erkennen. En de natuur is wreed, die is niet zachtzinnig, hoe mooi en lieflijk een bloementuin of een zwerm vlinders of een poesje ook lijkt. De aarde kreunt.
Ben ik mijn broeders hoeder? Ja, en ook die van mijn zus. Maar niet iedereen kan mijn broer of zus zijn. Wij zijn zoogdieren, net als tijgers en runderen en apen. Kuddedieren. En niet iedereen maakt deel uit van onze kudde. Als je dat eenmaal inziet, wordt het leven eenvoudig. Wij moeten niet bepalen hoe anderen hun leven dienen te leiden, wij moeten ons eigen leven leiden. Als zoogdieren binnen onze eigen troep, onze eigen kudde.
De verlichting heeft ons een teveel aan bewustzijn aangepraat, onze kennis in een keurslijf proberen te wringen. Er bestaat geen universele moraal van waaruit we kunnen handelen. Daar is eeuwenlang naar gezocht, maar we hebben niet het minste vaste punt voorhanden van waaruit we de wereld uit zijn hengsels kunnen tillen. Onze moraal is een hefboom in het luchtledige. Moraal is lucht.
Inderdaad, voelt dat niet als een opluchting?
Moeten we elkaar daarom naar het leven staan? Geenszins. Een doding onder gelijken blijft moord. Aan die definitie raken we niet. Wetten zijn gebaseerd op het algemeen belang waar dat het individueel belang kruist. Maar op een gegeven moment rest er te weinig algemeen belang opdat alle individuen er elk nog aanspraak op kunnen maken: er zijn er simpelweg te veel.

 

II OMMELANDEN

 

Merde, het kreng start niet.
Weer niet. Nog een keer. Niets, niet eens een klik, ik zit verdomme in een dood voorwerp.
Fuck.
Kut. Het instructieboekje volgen. Oliepeil in orde. Voldoende benzine in de tank. Motor niet oververhit.
En nu?
Wachten?
De hitte trotseren. Zo vroeg op de dag al, en voor hoelang?
Er zal wel iemand langskomen. Waarom ligt hier anders een weg? Een ongelukkige, stoffige weg, door een weids landschap, dat wel, maar dor, droog, doornig.
Mijn telefoon heeft natuurlijk geen bereik. Dat er nog zulke plekken bestaan. De economie is stilgevallen in dit door god vergeten gat. Correctie: de economie is geëmigreerd, deze streek is willens en wetens opgegeven, geen dokter, geen voorzieningen, alles moet met liefde, geduld en onbegrip worden opgelost. Hier en daar een schrale boomgaard, wat dorstige aanplant, verpieterde gewassen, een werkeloze ploeg tussen de keien, ofwel de boer overleden ofwel het trekdier, in ieder geval een maag minder om te vullen. De streek raakt ontvolkt. Met een hak en een ezel het stenige land bewerken, een paar olijfpitten in de grond stoppen, de schaduw verleggen, wie houdt dat vol? Geen huis in de omtrek, met wie zul je hier dansen als je jong bent?
Ik hoop dat er snel iemand opdaagt, want in deze hitte houden ze niemand lang uit de grond. Een man, tweeënvijftig jaar volgens de gegevens, van de doodsoorzaak weet ik niets, dat vertellen ze me niet. Het sterftecijfer ligt hoog. Wie blijft, wacht af.
Voor mij is het een goudmijn, zoals eerder Lampedusa. Dagenlang gebeurt er niets, tot zich dat ene moment voordoet waarop ik in actie kom. Soms loopt het ook dan nog mis. Maar met een geldbriefje krijg je veel gedaan.
Ik probeer mijn aanwezigheid zo onzichtbaar mogelijk te maken, ik wil niet op een aasgier lijken. Het grootste deel van de tijd breng ik door op de Steenhoeve, een afgelegen boerderij, bij een oude weduwe, waar ik aankwam op de dag dat haar echtgenoot stierf. De ellende was een paar weken ervoor begonnen, vertelde ze me: wanneer de man sprak, floten zijn longen. Hij ging steeds minder praten, maar het fluiten bleef. ’s Nachts klonk het eentonig, verre van een nachtegaal. Die ochtend hield het fluiten op, de man was dood. Ik arriveerde toen ze de beddenlakens verschoonde. Ze had haar man in een versleten deken gewikkeld, ze zei dat ze van hem had gehouden, vooral de laatste jaren, dat toen de kinderen het huis uit waren ze niet geweten had wat ze anders had moeten doen.
Ik vroeg of ik hem mocht fotograferen.
Ze knikte en maakte het deken los.
Ik doe het wel alleen, zei ik. Ze knikte opnieuw. En even later hoorde ik haar de melk uit de geit knijpen, een mager beest dat in een belendend hok met wat distels in leven werd gehouden.
De man werd diezelfde dag begraven. Ik hield me afzijdig.

Daarna bood de weduwe me onderdak aan. Een week later bezorgde ik haar de foto. Ze hing hem in een donkere hoek, weg van het raam. Ik betrok een kamer onder het dak waar vroeger de kinderen hadden geslapen. Ze had de kinderen verwittigd, beweerde ze, misschien via de priester, maar geen van beiden meldde zich. Ook later niet. Wat hadden ze in deze streek nog te zoeken?
Er lopen in deze dorpen en gehuchten een hoop skeletten rond met net genoeg vlees eraan om er bloed doorheen te pompen. Daar geeft niemand een cent voor. Dus laten ze gewillig hun lijken fotograferen wanneer ik daar wat geld voor neertel. Ze denken dat het om een wetenschappelijk project gaat. Ik laat hen in de waan.

 

© 2019 Elvis Peeters

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum