Leesfragment: Revisor #20: Het Campertnummer

29 augustus 2018 , door Mirjam van Hengel
| | | | |

Komende week verschijnt de nieuwe Revisor, #20 onder nieuwe redactie, Het Campertnummer. Met Vicky Francken, Joost Oomen, Persis Bekkering, Daan Stoffelsen, Daan Heerma van Voss, Astrid Lampe, Annelies Verbeke, Alma Mathijsen, Frank Heinen, Asha Karami, Hannah van Wieringen, Donald Gardner, Dean Bowen, Roos van Rijswijk, Ramsey Nasr, Martijn den Ouden. En met Campertbiografe Mirjam van Hengel, die het nummer opent. Wij publiceren voor uit het 'Redactioneel' en Van Hengels essay.

N.B. We publiceren heel regelmatig voor uit Revisor op Athenaeum.nl. Bekijk het overzicht en lees bijdragen van Sanneke van Hassel, Marja Pruis, Bert Natter, Lisa Weeda, Marente de Moor, Leen de Graeve, Maartje Wortel, Cat Calcoen, Jan van Mersbergen, Thomas Möhlmann en Bart Koubaa.

 

Redactioneel

Hoe vertaal je wat is weggelaten, vraagt de vertaler zich af. Wat zie ik allemaal niet, vraagt de biografe zich af. ‘Al die momenten die opgelost zijn in tekst- en gebeurtenisloosheid. Nooit opgeschreven, nooit naverteld.’ De collega twijfelt. ‘De dichter heeft wellicht geen idee van de mate waarin de auteur hem een warm hart toedraagt.’
Dit nummer is gewijd aan Remco Campert, en gevuld met ontmoetingen, reïncarnaties van zijn personages, analyses van zijn zinnen, literatuur geïnspireerd door zijn literatuur.
Campert? Een Revisorauteur? Ja, in de eerste jaargangen dook hij een aantal keren op, zoals hij vaker nieuwe tijdschriften zijn zegen gaf met een gedicht of twee. Hij heeft menig tijdschrift ruimschoots overleefd. Misschien is dat de juiste strategie: verschijnen en verdwijnen. Zijn werk bloeit daartussen, in een schemergebied waarin de lach en de brok je soms even nabij zijn.
Camperts werk biedt ruimte, voor lezers van alle gezindten, maar zeker ook voor schrijvers. Behalve zijn biografe, wier meesterproef Een knipperend ogenblik gelijktijdig met deze Revisor verschijnt, vroegen we een waaier aan auteurs iets te schrijven. We vroegen om verhalen, anekdotes en beschouwingen, we verheugden ons op hoe Campert bij jonge auteurs doorklinkt, we nodigden dichters uit Camperts poëzie her te gebruiken, we vroegen zijn vertaler. In wat weggelaten is, in het ‘wellicht’ – daar ontstaat nieuwe literatuur. En daar, die plek is Revisor.

Daan Stoffelsen

 

Nou ja

Notities over wat er allemaal níet in zo’n boek terechtkomt

‘Het leven is verdrietig onvolledig,’ schreef Remco Campert. Het was begin jaren zestig, hij had net een boek gepubliceerd met een titel die het tegendeel beweerde, een boek dat zou beklijven al doet somberte het in literatuur doorgaans een stuk beter dan vurrukking.
Even verdrietig onvolledig als het leven is het schrijven over een leven. Drie jaar lang verdiepte ik me in de geschiedenis, het werk en de persoonlijkheid van Campert. Ik schreef over zijn poëzie, zijn wandelstok, zijn grote liefdes en zijn drankzucht. Zijn brieven aan Kouwenaar, zijn roze balpen, zijn teruggetrokken gedichten, zijn vader in Neuengamme, de luiken aan zijn Franse huis, het prikbord met de foto van zijn echtgenote springend in de lucht van een Parijse straat. Over Vogels vliegen toch, Het gangstermeisje, Wie doet de koningin, Open ogen. Over wat vindbaar en benoembaar is.
Maar wat deed ik met alles daartussenin?
Met de loze momenten, het niets dat over alle randen een leven binnendruppelt en zich uitspreidt over hele lappen van de dag; de leegte die nooit meetelt? Het uit het raam staren, de ledigheid, het slabakken, de gebeurtenisloosheid, de onproductiviteit, de holtes tussen de gevulde uren? Met dat wat Campert zelf zo virtuoos rondstrooit door zijn oeuvre: de kieren in het bestaan?
Want hij kan dat: schrijven over hoe hij de hele ochtend naar een duif kijkt. Hoe hij op zijn balkon staat en denkt: ik sta op mijn balkon.

Biografen worden altijd pootje gehaakt door ‘those miserable impediments called facts’, schreef Virginia Woolf in Walter Sickert: A Conversation – ‘was he born on such a day; was his mother’s name Jane or Mary; then the affair with the barmaid has to be suppressed out of deference to family feeling […]. Hence the three or four hundred pages of compromise, evasion, understatement, overstatement, irrelevance and downright falsehood which we call biography.’ Het is een uitspraak waarin ze een even grote moeilijkheid oproept als signaleert – wie bepaalt welke details belangrijk of onbelangrijk zijn? –, maar het is duidelijk wat ze bedoelt: feiten vullen met gemak de pagina’s van een biografi e maar het is de vraag hoeveel leven daaruit oprijst. Algauw heel wat minder dan uit wat je onderwerp zelf neerzet in ogenschijnlijk onbelangrijke details – hier Campert in Dit gebeurde overal:

Maar het strand is nog vredig
‘s nachts blijven de badstoelen staan
de maan is de maan en de zon is gulzig
ik maak een zandkorrel op mijn knie het hof.

Volgens Woolf zijn fictionele middelen vereist om iemands wezen te kunnen portretteren, zoals ze schreef in dat andere essay, ‘On modern biography’. ‘On the one hand there’s truth; on the other there’s personality. And if we think of truth as something of granite-like solidity and of personality as something of rainbow-like intangibility and refl ect that the aim of biography is to weld these two into one seamless whole, we shall admit that the problem is a stiff one and that we need not wonder if biographers have for the most part failed to solve it.’ Ook hier werpt ze met het signaleren van een probleem (de moeilijkheid deze twee elementen samen te voegen) meteen een nieuw op. Want die regenboogachtige onaanraakbaarheid, die is ook in zijn eentje al moeilijk te vangen.

*

‘Het werd grijs en mistig in mijn hoofd,’ zei Campert ooit in een poging zijn writer’s block van de jaren zeventig te beschrijven. Een decennium eerder had hij in Het gangstermeisje geschreven over de oprukkende mist in een Zuid-Franse stad aan zee die de personages een staat van indolentie en verlamming injaagt. ‘Het lijkt wel of de mist steeds dikker wordt, de boulevard is al helemaal aan het gezicht onttrokken. Met het geluid schijnt ook iets aan de hand te zijn, want als hij het raam opent is het buiten volmaakt stil.’
Het is eind mei 2018 en even verkeert mijn hoofd in een vergelijkbaar wattige toestand. Ik moet schrijven voor dit themanummer maar het lukt niet. Ik ben net klaar met mijn boek, het manuscript ligt plots in andere handen dan de mijne en in mijn hersens heerst nevel. Zeurderige gedachten als ‘dit voeg ik nog toe’; ‘dat herlees ik morgen’; ‘dat zoek ik later uit’ versperren de weg voor nieuwe, ik moet ze elimineren, ik ben klaar. Of beter: ‘klaar’. Ik zou immers evengoed nog een jaar verder kunnen werken. Want wat ontbreekt er wel niet allemaal?
Veel. En van veel is dat ook de bedoeling. Ik wilde geen encyclopedisch boek maken, geen ontilbare pil waarin alle feiten terug te vinden zijn, geen tentoonstelling van alles wat ik heb gevonden; ik wilde meer vangen dan alleen feiten. Schrijven over iets dat zó veelvormig, fluïde, diffuus, ongerijmd, onlogisch en onvoorspelbaar is als een leven vraagt harde data als houvast maar interpretatie en selectiviteit wil je er verhalende kracht in brengen. Daar is stuwkracht in de tekst voor nodig, weglatingen, keuzes, compositorische ingrepen. Inderdaad: literaire factoren; instrumenten van de fictieschrijver.
Ook Campert zelf had me aan de start gezegd een biografie als fictie te beschouwen, daaraan toegevoegd ‘dat klinkt wat stellig, maar je begrijpt wat ik bedoel’. Ik had geknikt. Toen ik klaar was (‘klaar’) en hem het manuscript overhandigde, werd ik echter onverwachts door schrik en nervositeit bevangen. Een verhaal met vaart dat recht doet aan hem en zijn werk – dat was mijn ambitie geweest. Maar hoe was het voor hem om te worden geconfronteerd met dit portret?
Dat televisieprogramma waarin een bekende Nederlander door verschillende mensen geportretteerd wordt: het doek gaat eraf en de BN’er schrikt zicht kapot.
‘Ik heb natuurlijk maar iets gedaan,’ stamelde ik.
Hij keek me opgeruimd aan. ‘Ik doe toch ook maar wat!’
Later die middag zei hij dat je toch nooit weet hoe iemand anders je ziet.

Maar wat zie je eigenlijk?
Schrijven over een schrijver is dankbaar, je hebt een leven én een oeuvre, twee benen om op te staan. Bij een schrijver als Campert kunnen dat stevige benen zijn want leven en schrijven liggen dicht bij elkaar. Je ziet dus feiten uit een leven, je ziet een oeuvre, je ziet verbanden daartussen en probeert die te tonen aan de lezer. Het kost hoofdbrekens genoeg maar het is zoals het hoort: zo bouw je de ruggengraat van een schrijversportret.
Ik probeer na te denken over de vraag wat ik allemaal niet zie.

[...]

 

Copyright © 2018 de auteurs

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum