Leesfragment: Het glas van Casanova

14 maart 2018 , door Joris van Casteren
| | | |

Op 16 maart verschijnt Joris van Casterens nieuwe boek Het glas van Casanova. Wij publiceren voor.

Onder de Hollywoodletters sterft Aldous Huxley op LSD, in Delfzijl loopt Simenon een blauwtje, op Jura verbrijzelt een kreeft zowat de hand van George Orwell.
Joseph Roth gebruikt een hotelkat als inktlap, W.F. Hermans mengt aspirine door zijn shag, een vriend van W.G. Sebald steekt zichzelf per ongeluk in brand, Curzio Malaparte krijgt tijdens een etentje de reuzenpoliep uit het aquarium van Napels voorgezet. In de Bommelerwaard vliegt Faust op een wijnvat voorbij, op Walden dansen de tafels. Een zelfverklaard geestelijke bestormt in Moskou het huis van Boelgakov, Belcampo laat in het Overijsselse Rijssen de eindtijd aanbreken.

Zelden wordt een mens krankzinnig, toch scheelt het meestal niet veel. Casanova vergelijkt het met een glas dat niet breekt zolang het niet gebroken wordt. ‘Maar hoe gemakkelijk gaat het kapot. Een verkeerde beweging is genoeg.’
Tijdens de omzwervingen die Joris van Casteren maakt in dit boek, in het spoor van zijn literaire helden, dreigt het glas voortdurend te barsten. Beter was hij thuisgebleven, bij zijn landkaarten en dienstregelingen, zoals de neurotische Franz Grillparzer het zei. Niet vertrekken, altijd maar in de vertrouwde omgeving verblijven, is ook geen optie. Van Casteren moet bij zijn schrijftafel vandaan om zich onder te dompelen in ongerijmdheden, die hij, op band of in notitieblok, als buit mee terugsleept.
Daarna volgt zorgvuldige ontleding. Daarvan is Het glas van Casanova, geschreven in Van Casterens door verwondering en droge humor gekenmerkte schrijfstijl, het even onweerstaanbare als fascinerende resultaat.

Joris van Casteren (1976) was als journalist voor onder meer De Groene Amsterdammer, NRC Handelsblad en Vrij Nederland al bekend om zijn briljante reportages, waarvoor hij De Gouden Pen ontving, toen hij in 2008 doorbrak met het geweldige Lelystad, dat de toplijst van de AKO Literatuurprijs behaalde. Hierna publiceerde hij onder meer het juichend ontvangen Het been in de IJssel (2013, genomineerd voor de Bob den Uylprijs) en Mensen op Mars (2016).

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Mensen op Mars en Is u bekend met het alfabet? Verhalen uit een boekhandel, dat Maarten Dessing ook voor deze site besprak. Hij besprak ook Een botsing op het spoor voor ons.

 

1 Het glas van Casanova

W.G. Sebald in East-Anglia

Op een dinsdag in april rijd ik met de auto naar Hoek van Holland. Naast me zit mijn dochter, die anderhalve week later – het is 2008 – vier zal worden. Achterin liggen mijn gedemonteerde fiets, een fietskar, een sporttas met kleding, slaapzakken en een tentje.
Ik tank bij een benzinepomp langs de a4 en koop een blikje cola. In de auto schud ik het, om een of andere reden, waardoor de cola, bij het openen van het blikje, door de auto spuit. ‘Je moet ook niet schudden met cola,’ zegt mijn dochter, gierend van het lachen. ‘Ik heb geen idee waarom ik dat deed,’ zeg ik.
In Hoek van Holland zet ik met plakkerige handen mijn fiets in elkaar. Met mijn dochter in het zitje en onze bagage, de slaapzakken en het tentje in de kar, fiets ik tussen auto’s, bussen en vrachtwagens de veerboot op.
We eten mosselen, garnalen en zalm in het restaurant als de boot begint te varen. Naast ons dineren twee Britten. ‘I admire your courage,’ zegt een van hen als ik vertel wat het doel van mijn onderneming is.

W.G. Sebald maakte in augustus 1992 een wandeling langs de kust van het graafschap Suffolk. Hij passeerde vergeten badplaatsen waar depressieve mensen in krottige huisjes woonden. De wandeling zou centraal komen te staan in De ringen van Saturnus (1995), een mengvorm van autobiografie, reportage en geschiedschrijving, dat op mij – ook vanwege de curieuze, mijmerende manier van schrijven, waarbij volstrekt op zichzelf staande verhaallijnen harmonieus vervlochten raken – een verpletterende indruk maakte.
In het eerste deel van De ringen van Saturnus schrijft Sebald over de door hem bewonderde zeventiende-eeuwse Britse arts en schrijver Thomas Browne. Diens werk typeert hij als volgt: ‘Het is alsof je tegelijk door een omgekeerde verrekijker en door een microscoop kijkt.’ Daarmee levert Sebald tevens een volmaakte omschrijving van zijn eigen werk.
Volledig doordringen in Sebalds proza was mij nooit gelukt. Het lijkt totaal met zichzelf verknoopt te zijn, waardoor het slechts binnen het boek kan bestaan. In gewone taal in de gewone wereld valt nauwelijks uit te leggen wat er tussen de kaften precies gebeurt. Door locaties uit De ringen van Saturnus in het echt te gaan bekijken hoop ik Sebalds universum nader in kaart te brengen.

Daarnaast is er nog een persoonlijk motief. De verlammende angsten waar Sebald, die in 2001 omkwam bij een auto-ongeluk, vaak over schrijft, komen mij akelig bekend voor. Bij die angsten, geactiveerd door ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen, ontstaat de vrees om voorgoed het verstand te verliezen, om langzaam weg te zinken in een staat van totale paranoia.
In Duizelingen – dat vier jaar voor De ringen van Saturnus verscheen – haalt Sebald Giacomo Casanova aan. Die schrijft, in het verslag van zijn gevangenschap in het Venetiaanse Dogenpaleis, dat een mens slechts zelden krankzinnig wordt, maar dat het meestal niet veel scheelt. ‘Er is slechts een geringe verschuiving nodig en niets is meer wat het was.’ Casanova vergelijkt het met een glas dat niet breekt als het niet gebroken wordt. ‘Maar hoe gemakkelijk gaat het kapot. Een verkeerde beweging is genoeg.’
Af en toe breekt bij mij dat glas ook, waardoor angst voor de angst vrijwel permanent aanwezig is. Sebald raakte tijdens zijn omzwerving door Suffolk verschillende keren in de hoogste staat van paniek; ik hoop op een helende werking als ik de plaatsen aandoe waar zijn angsten zich hebben voorgedaan.

In de hut op de boot lees ik mijn dochter voor, ze valt in slaap en ik bekijk mijn aantekeningen. Harwich ligt aan de monding van de rivieren de Orwell en de Stour. Aan de overkant ligt Felixstowe, de grootste containerhaven van Engeland. Zo’n zestig kilometer noordelijker, bij de badplaats Lowestoft, was Sebald aan zijn wandeling, zuidwaarts richting Felixstowe, begonnen.
Het zou handig zijn om in Harwich de pont naar Felixstowe te nemen, dan zou ik zijn tocht in tegengestelde richting kunnen overdoen. Maar die pont, had ik thuis al ontdekt, vaart al jaren niet meer. Om de Stour en de Orwell over te steken moet ik eerst in westelijke richting naar Ipswich fietsen. Vanuit Ipswich zou ik, aan de overzijde van de rivieren, oostwaarts richting Felixstowe kunnen gaan.
Ik twijfel er niet aan dat ik Lowestoft zal halen. Daar stap ik met mijn dochter in de dieselrailbus, die pendelt tussen de badplaats en Norwich, de stad waar Sebald woonde (althans, in de buurt ervan) en waar hij Europese literatuur doceerde.
Vanuit de dieselrailbus, is te lezen in het tweede deel van het boek, zag Sebald de molens van Halvergate, die na de Eerste Wereldoorlog één voor één waren stilgelegd. Hij stapte uit bij het station dat bij Somerleyton hoorde, het landgoed waar de opgewerkte metselaarsknecht Morton Peto een vorstelijk paleis liet bouwen dat in 1913 afbrandde na een gasexplosie.
Op het landgoed moet nog een taxuslabyrint zijn, daar kan ik ronddwalen met mijn dochter. We zullen naar de lucht kijken, terwijl ik haar vertel over de geallieerde bommenwerpers die tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Duitsland vlogen, waar Sebald in 1944 in het Beierse Wertach im Allgäu werd geboren.

In Lowestoft zelf hoop ik hotel Victoria te vinden, waar Sebald, die altijd de verkeerde etablissementen koos, een vis verorberde die ‘beslist al jaren in de diepvrieskist begraven had gelegen’. En misschien kan ik het huis vinden waar Sebalds vriend Frederick Farrar heeft gewoond, een oude man die zichzelf tijdens een ochtendwandeling in zijn kamerjas door de tuin per ongeluk met een aansteker, die hij altijd op zak had, in brand stak.
Zuidelijk van Lowestoft zullen we de tentjes van de strandvissers vinden, en wellicht het duin waarvanaf Se- bald op het strand ‘een mensenpaar’ de liefde had zien bedrijven. ‘Wanstaltig als een grote, aan land gesmeten mollusk lagen ze daar, schijnbaar een lichaam.’
Ik zal mijn dochter vertellen over de lichtgevende eigenschappen van ontbindende haringen, een verschijnsel dat is onderzocht door twee Engelse wetenschappers, ‘met de verbazend toepasselijke namen Herrington en Lightbown’, die uit de lichtgevende stof een formule hoopten af te leiden ‘voor het opwekken van een organische, zichzelf voortdurend automatisch regenererende lichtsubstantie’.
In de buurt van Benacre Broad, het brakwatermeer, zullen we het huis van majoor Le Strange bekijken. Le Strange was betrokken bij de bevrijding van Bergen-Belsen; na de oorlog wenste hij alleen nog in totaal stilzwijgen met zijn huishoudster te dineren.
Ik moet en zal de Sailors’ Reading Room van Southwold zien, een van de weinige plekken waar Sebald zich op zijn gemak had gevoeld, en natuurlijk het in zee afbrokkelende dorp Dunwich, waarvan de kerktoren om mysterieuze redenen nog lange tijd tussen de golven overeind heeft gestaan.

[...]

 

 © 2018 Joris van Casteren

pro-mbooks1 : athenaeum