Leesfragment: Caesar in de Lage Landen

26 juni 2018 , door Tom Buijtendorp
| | |

Vandaag verschijnt Tom Buijtendorps Caesar in de Lage Landen, al in het nieuws door de reconstructie van Caesars gezicht waar hij met Maja d’Hollosy voor verantwoordelijk was. Wij brengen het Woord vooraf door Jona Lendering en de eerste pagina's van Buijtendorps inleiding.

Tom Buijtendorp geeft in Caesar in de Lage Landen duidelijkheid over Julius Caesars aanwezigheid in de Nederlanden, iets wat lange tijd in nevelen gehuld was. Julius Caesar sloeg een tijdlang met zijn legers kamp op in de Lage Landen en hij vocht veldslagen uit in deze regio, waarvan Caesar zelf dacht dat hij er gedood zou kunnen worden. Op basis van een reeks nieuwe ontdekkingen, zoals vondsten in een Karolingisch handschrift, een gezichtsreconstructie van Caesar in het RMO en rapporten van een Romeinse legerofficier, laat Buijtendorp in Caesar in de Lage Landen zien dat we de plaatsen waar Caesar in Nederland en België verbleef nu ook kunnen aanwijzen. Eerder verscheen van Tom Buijtendorp zijn succesvolle debuut Het Jaar 117.

N.B. Eerder brachten we een fragment uit Buijtendorps Het jaar 117.

Woord vooraf

Wie over de oudheid schrijft, beschikt over geschreven bronnen en vondsten. Vaak ligt de nadruk echter te zwaar op één categorie, als bij een pianist die vooral witte of vooral zwarte toetsen bespeelt. Tom Buijtendorp gebruikt in dit boek beide en dat klinkt als muziek. Het is des te aardiger omdat het verhaal zich, anders dan andere Caesarboeken, grotendeels afspeelt in de Lage Landen.
Terecht begint Buijtendorp dit boek met de Vlaamse archeoloog Thoen, die in 2006 betwijfelde of Caesar überhaupt in België is geweest. Waarom zijn Caesars grote winterkampen nooit gevonden, ondanks anderhalve eeuw onderzoek? Thoens visie kenmerkt de benadering van de zogeheten minimalisten: we mogen de oude teksten pas geloven als archeologisch te bewijzen valt dat iets is gebeurd. De maximalisten zien dat anders: we mogen de oude teksten geloven, tenzij archeologisch het tegendeel blijkt. Voor hen is Caesars Gallische Oorlog dus hét uitgangspunt.
Beide benaderingen zijn beperkt. Veel materiële resten zijn verdwenen en de geschreven bronnen (voor zover overgeleverd) hebben nooit alles gedocumenteerd. Bovendien spreken vondsten en teksten nooit helemaal voor zichzelf: ze moeten worden geïnterpreteerd. Daar beide soorten bewijsmateriaal dus én onvolledig én ambigu zijn, is het alleen maar logisch dat ze soms op de stukjes van verschillende puzzels lijken. Oudheidkundigen vertonen grote creativiteit bij het bedenken van verklaringen voor het ontbreken van bewijsmateriaal dat ze hadden verwacht. Of juist bij het wegredeneren van ongemakkelijke gegevens.
Buijtendorp bewijst dat je desondanks wel iets kunt zeggen. Hij neemt bijvoorbeeld de door Caesar genoemde strijdersaantallen als vertrekpunt en benut vervolgens de vondsten om te zien wat bedoeld kan zijn. Op basis van demografische kennis uit de archeologie toont hij dat Caesar – om zijn verhaal sterker te maken – het totale aantal weerbare mannen noemt als aantal tegenstanders, hoewel hooguit de helft daadwerkelijk zal hebben meegevochten. En dat controleert hij dan weer met andere tekstuele voorbeelden: de bronnenkritiek leert dat zulke overdrijvingen destijds normaal waren. Zo beginnen puzzelstukjes in elkaar te vallen, en dat is maar een van de vele voorbeelden uit dit boek.
Dat sinds 2010 ook in onze regio forten uit de eerste eeuw voor Chr. bekend zijn, was voor Buijtendorp aanleiding Caesars oorlogsverslag nog eens te toetsen. Dat levert in elk geval een nieuw beeld op, dat volgens de auteur toetsbaar is, bijvoorbeeld aan de hand van ogenschijnlijk triviale voorwerpen: de schoenspijkers waarvan sinds kort de specifieke door Caesars troepen gebruikte vorm bekend is. Dat heeft de identificatie van alweer twee kampen van Caesar opgeleverd.
Een minimalist zal altijd kunnen tegenwerpen dat nogal wat puzzelstukjes ontbreken of onzeker zijn; een maximalist kan antwoorden dat Buijtendorps verhaal in elk geval consistent is. Hier staan twee visies op oudheidkundig bewijs tegenover elkaar. De wetenschapsleer laat zien dat nieuwe hypothesen, mits logisch opgebouwd en toetsbaar, de wetenschap vooruit brengen. Kritiek blijft cruciaal, maar ook het openstaan voor nieuwe benaderingen en visies. Caesar in de Lage Landen biedt een basis om de discussie tussen archeologen, historici en classici naar een hoger plan te tillen.

Jona Lendering

 

 

Inleiding

Met de geschriften van Julius Caesar begint in feite de geschreven geschiedenis van de Lage Landen, en tot voor kort was dat een geschiedenisboek met vooral lege bladzijden. Met het uitblijven van concrete vondsten groeide in de twintigste eeuw de twijfel of dit deel van onze historie eigenlijk wel echt bestaan heeft. De Belgische archeoloog Thoen opperde in 2006 zelfs dat Caesar mogelijk nooit in het hoge noorden was geweest en noemde het oorlogsverslag van Caesar op dat punt ‘hoogst twijfelachtig’. Maar inmiddels zijn er nieuwe aanwijzingen naar boven gekomen dat Caesar wel degelijk in de Lage Landen is geweest. Sinds 2010 zijn op een aantal plaatsen voor het eerst noordelijke Romeinse kampementen uit Caesars tijd opgegraven. Tezamen met andere gegevens maakt dat de Gallische oorlog langs Rijn en Maas plotseling een stuk tastbaarder. Daarmee krijgt het geschiedenisboek der Lage Landen er een paar spannende en tevens belangrijke bladzijden bij. Dit boek is voor een breed publiek geschreven, en wil de lezer aan de hand van een reeks nieuwe analyses en ontdekkingen meenemen met Caesar in de Lage Landen, en zo een noordelijke nuance bieden bij deze icoon van het Romeinse Rijk.
Dat de woorden keizer en tsaar beide teruggaan tot Caesar illustreert de status van deze Romeinse veldheer. Zijn verovering van Noordwest-Europa had grote invloed op de Europese geschiedenis. De door hem geschreven Gallische Oorlog, een oorlogsverslag waarvan de oudste kopie in Amsterdam wordt bewaard, spreekt al eeuwen tot de verbeelding. Zo dicteerde Napoleon Bonaparte tijdens zijn ballingschap er een commentaar op, mede omdat Caesar voor hem een groot voorbeeld was. Napoleon had onder meer kritiek op de wijze waarop Caesar zich tijdens de slag bij de Sabis door de noordelijke stammen liet verrassen en bijna werd verslagen. Zijn neef keizer Napoleon III ging enkele decennia later op zoek naar de slagvelden van de Gallische oorlog, inclusief de Lage Landen, en schreef een uitvoerige tweedelige studie, met als bijlage een kaartenatlas. Daarna kwam gedurende ruim een eeuw in onze regio weinig nieuws tevoorschijn.
Maar de afgelopen twintig jaar zorgden nieuwe wetenschappelijke technieken voor een doorbraak, waaronder luchtfotografie, technische analyses van munten, jaarringendateringen van hout en de inzet van metaaldetectoren. Cruciaal daarbij zijn de meldingen van amateurarcheologen waarmee de Nederlandse archeoloog Roymans, die het Caesaronderzoek recent een flinke impuls gaf, nauw samenwerkt. Belangrijk is verder het door de Belgische numismatisch specialiste Scheers op de kaart gezette onderzoek naar munten van de lokale bevolking. Die getuigen op bijzondere wijze van de Gallische oorlog, waarvan nieuwe analyses met indringende voorbeelden ter sprake zullen komen. Daarbij doen de ontdekkingen vanaf 2010 ons beseffen dat de sporen van Caesars campagne erg moeilijk te herkennen zijn. De korte doortocht van een Romeins leger is heel wat anders dan de permanente aanwezigheid van het Romeinse imperium na de tijd van Caesar, die veel langer en blijvender sporen achterliet.
Er is nieuwe hoop dat we meer kampen en slagvelden van Caesar gaan herkennen. Uit een in 2008 gepubliceerd onderzoek blijkt namelijk dat de troepen van Caesar letterlijk een zeer specifieke voetafdruk hebben achtergelaten die tot dan onzichtbaar was. Mogelijk komen die in de toekomst ook tevoorschijn bij een aantal mogelijke locaties van kampementen en veldslagen die in dit boek worden beschreven en bezocht. Met die bezoeken kan de lezer de sfeer van de gevechten proeven, en desgewenst zelf gaan kijken. Hoewel er nog volop vragen openblijven en andere vragen opdoemen, biedt het onderzoek de nodige aanknopingspunten voor nieuwe ontdekkingen.
Caesar schreef in een tijd waarin de boodschap en het pakkende verhaal vooropstonden, en het decor en de feiten meer een illustratie daarvan waren. Buiten de wetenschap is dat tegenwoordig in veel gevallen nog steeds zo. Het is als bij een historische tv-serie waarin we begrijpen dat om praktische redenen met de aankleding hier en daar wat concessies worden gedaan en zaken worden gedramatiseerd om het verhaal beter over te brengen. Daarbij kan de regisseur het ook weer niet te bont maken, omdat mensen dan het verhaal zelf niet meer geloven. Caesar heeft zijn verslag net zo aangedikt, zaken versimpeld en accenten gelegd die voor hem gunstig waren. Andere zaken liet hij bewust weg, tenzij er te veel getuigen waren of de geloofwaardigheid van het verhaal erdoor zou worden aangetast. Aangezien veel van zijn lezers in het leger hadden gediend of militairen kenden, moest Caesar hier en daar tegenvallers en verliezen tonen. Maar het was acceptabel dat je meer over je successen vertelde dan over je tegenslagen, zoals we nog steeds accepteren dat een voetbaltrainer terugkijkend op de wedstrijd voor de tv-camera liever wat meer positieve dingen uit een wedstrijd haalt dan negatieve. Een trainer die te sterk overdrijft, verliest echter zijn geloofwaardigheid, en dat was het laatste dat Caesar kon gebruiken.
Caesar schrijft in de eerste alinea van zijn oorlogsverslag dat Gallië uit drie delen bestaat, waarvan het land van de Belgae er één is. Belgica verwijst in dit boek naar het gebied tussen de Rijn en de Noordzee, met als kern het zuidelijk deel van de Benelux, maar ook aangrenzende stukken in Noord-Frankrijk en het westen van Duitsland (kaart 1 en 2). Ter afwisseling zal ook van ‘de Lage Landen’ en het ‘noorden’ worden gesproken. Het noemen van de Belgae was voor Caesar een versimpeling die hij nodig had om uit te leggen waarom hij zijn mandaat voor de Gallische oorlog oprekte tot aan de Rijn. Caesar zal hebben ingeschat dat de versimpeling acceptabel was. Op andere plaatsen in de tekst bracht hij nuances aan waarnaar hij in geval van kritiek kon verwijzen, wetend dat het grote plaatje zou blijven hangen. In zijn Gallische oorlog, gevoerd tussen 58 en 50 voor Chr., bracht Caesar uitzonderlijk veel tijd door in het noorden, een aspect dat eigenlijk nu pas concreet zichtbaar begint te worden. Al in de eerste regels van zijn oorlogsverslag stelt Caesar dat de noordelijke inwoners van Gallië het moedigst waren van allemaal. In de afsluitende passage van het boek keert dat beeld van de dappere Belgae nogmaals terug, waarmee de cirkel van het betoog rond is. In lijn daarmee was het in het noorden dat Caesar enkele malen in zijn legerkampen overwinterde en niet zoals gebruikelijk naar Italië terugkeerde om daar zijn politieke belangen te behartigen. Er was in de Lage Landen iets bijzonders aan de hand. Wat dat was, begint nu duidelijker te worden.
Nieuwe berekeningen in de bijlage geven aan dat waarschijnlijk ongeveer de helft van Caesars gesneuvelde soldaten is omgekomen in de Lage Landen. De Gallische oorlog, was meer dan gedacht een Belgische Oorlog. Het is de enige regio in Gallië waar Caesar naar hij toegeeft, zelf gedood had kunnen worden. Dat was tijdens een bijna verloren veldslag waarvan het verloop wordt gereconstrueerd. Zijn reactie was verwoestend fel. De noordelijke militaire inspanning was zo groot dat hij zijn Britse ambitie moest beperken tot twee korte bezoeken, waarna de verovering van Brittannië nog bijna een eeuw op zich liet wachten. Het noordelijk verzet bleef hardnekkig, zodat Caesar er zelfs na zijn vermeende eindoverwinning in Alesia nog een keer moest overwinteren. Pas anderhalf jaar later werden bij de Belgae de laatste gevechten van de Gallische oorlog geleverd. Herinneringen aan de intensieve strijd in het noorden – waaronder Caesars grootste nederlaag ooit – zouden nog lang doorwerken in de strategie van het Romeinse Rijk. Belangrijk speerpunt werd de Rijn als natuurlijke bescherming tegen de Germanen, die volgens Caesar zeer gevaarlijk waren. Dat had uiteindelijk invloed op onder meer de taal die nu in delen van Europa wordt gesproken. Zijn kunstmatige tegenstelling tussen Germanen en Galliërs, onder wie de Belgae, zou evenzeer het Europese krachtenspel tot in het heden beïnvloeden.

[...]

 

 

Copyright © 2018, Uitgeverij Omniboek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum