Leesfragment: Shakespeare forever!

17 augustus 2017 , door Ton Hoenselaars
| |

Op 22 augustus verschijnt Shakespeare forever! van Ton Hoenselaars. Lees bij ons vast een fragment!

Ton Hoenselaars is hoogleraar Engelse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht, en weet alles van en over William Shakespeare en zijn werk. Bovendien kan hij er ongelooflijk boeiend en vermakelijk over schrijven. Al die kennis heeft hij nu samengebracht in Shakespeare Forever! Hij neemt ons mee naar het theater en de concertzaal, naar de bioscoop en het museum, naar de collegezaal en naar archieven overal ter wereld. Hij schetst een sprankelend beeld van een auteur van 37 beroemde toneelstukken die 400 jaar later nog altijd een bron zijn voor talloze schrijvers, dichters, vertalers, componisten, regisseurs, historici en politici. Hij verdiept zich in de vraag of Shakespeare in de wereld van de nieuwe media nog wel een toekomst heeft. Wankelt zijn reputatie? Of blijft hij Shakespeare forever?

 

 

2

Feit en fictie – ‘What’s in a name?’

Shakesper, Shakespers, Shakespeer,
Shakespur, Shakespert, Shakespheare,
Shakespeyre, Shakespeire, Shakespeyr,
Shakespeir, Shakespare, Shakesepere,
Shakesspeare, Shakespear, Shakespeare …

Wie kent Romeo en Julia niet? Het verhaal over een vete tussen twee Italiaanse families, met een desastreuze afloop omdat het Romeo, de enige zoon van de Montecchi, en Julia, de enige dochter van de Capuletti, verboden is om met elkaar om te gaan. Op het moment dat Julia zich realiseert dat de liefde die zij voor Romeo koestert alleen maar problematisch is omdat híj een telg is van de Montecchi en zíj behoort tot de Capuletti, spreekt zij de beroemde woorden:

Wat ligt er in een naam?
Het ding dat roos genoemd wordt zou, al droeg ’t
Een andre naam, toch even lieflijk geuren.
En Romeo zou, als hij niet Romeo heette,
Zijn eigen lieve heerlijkheid bewaren,
Zonder die titel. (2.2)

Zoals het verloop van het treurspel Romeo en Julia laat zien, luidt het antwoord op de vraag ‘Wat ligt er in een naam?’ – ‘Alles.’ Over het belang van een specifieke naam lijken ook de shakespeareanen het eens die hebben vastgesteld dat de naam van de toneelschrijver en dichter die wij voor het gemak ‘William Shakespeare’ noemen, door de eeuwen heen op meer dan tachtig verschillende manieren is gespeld, en die hebben geprobeerd om een verantwoorde keuze te maken. Shakespeare. Shakespear. Shakesspeare. Shakesper. Shakespers. Shakespeer. Shakespeyre. Shakespeire. Shakespeyr. Shakespeir. Shakespare. Shakesepere, Shakespur, Shakespert, Shakespheare, en nog letterlijk tientallen andere varianten. De spelling die wij nu gebruiken komt het meest voor. Terwijl de vroege varianten van Shakespeares naam te verklaren zijn door het ontbreken van enige vaste spellingsregels voor het Engels, zijn latere varianten juist het gevolg van puristische pogingen om de spelling te standaardiseren. Zo gaf men in de achttiende eeuw de voorkeur aan ‘Shakespear’, en brak de excentrieke Britse filoloog F.J. Furnivall (1825-1910) aan het einde van de negentiende eeuw een lans voor ‘Shakspere’.

Levensloop

Over het leven van Shakespeare is, net als over de juiste spelling van zijn naam, niet veel bekend. Wij weten dat hij in 1564 in Stratford-upon-Avon werd geboren, hoogstwaarschijnlijk op 23 april, en dat hij op 26 april van dat jaar werd gedoopt, als de oudste zoon van John Shakespeare (c. 1530- 1601), een handschoenenmaker die ook handelde in wol en onroerend goed, en soms (tegen de regels) geld uitleende tegen rente. Shakespeares moeder was Mary Arden († 1608), de jongste dochter van een rijke boer uit de regio. Rond de tijd dat Shakespeare werd geboren, ging het de familie goed. Zijn vader was gemeenteraadslid in Stratford en de familie genoot enig aanzien in de stad. In de jaren zeventig nam de welvaart van de familie af, en zouden de schuldeisers zich melden.
Shakespeare bezocht de plaatselijke grammar school, waar hij een opleiding kreeg die wij nu een klassieke zouden noemen, ook al vond toneelschrijver en dichter Ben Jonson (1572-1637), die Shakespeares grootste rivaal en bewonderaar was, dat de man uit Stratford voor een dichter maar ‘weinig Latijn’ en zelfs nog ‘minder Grieks’ beheerste. Maar het werk van Shakespeare spreekt de beroemde opmerking van Jonson tegen. Het is waar dat Shakespeare het werk van Homerus niet in het Grieks kende, en waarschijnlijk bekend was met de Ten books of Homer’s Iliads van Arthur Hall en de Seven books of the Iliads (1598) die waren vertaald door toneelschrijver en dichter George Chapman. Maar het verhaal van Lucretia – dat hij verwerkte in het narratieve gedicht Lucretia verkracht (1593-’94) – moet Shakespeare gevonden hebben in Ab urbe condita (‘Vanaf de stichting vande stad’ [= Rome]) van Titus Livius, aangezien de Engelse vertaling door Philemon Holland pas in 1601 zou verschijnen, onder de titel The History of the World. Shakespeare had een uitgebreide kennis van het Latijn – zowel de taal als de letterkunde – en met zijn kennis van de retorica deed hij niet onder voor menig tijdgenoot. Vreemd dat telkens die beroemde woorden van Jonson weer worden opgedist, terwijl wij maar zelden horen dat de dichter John Davies (c. 1565-1618) Shakespeare de ‘Engelse Terentius’ noemde, dat Richard Carew (1555-1620) in zijn Excellencie of the English Tongue (1614) Shakespeare als lyricus vergeleek met de Romeinse dichter Catullus, en dat in 1621, bij de eerste Nederlandse vertaling van Shakespeares Venus en Adonis, de uitgever meende dat het om een originele tekst van Ovidius ging, een versie van deze klassieke dichter, ‘wesende door een Enghels Poeet, eerst in Engels ende onlanghs door een beminder op Nederduytschen Rijm ghestelt, tot het eerste scheyden van Adonis’.
In 1582 trouwde de achttienjarige Shakespeare met Anne Hathaway (c. 1555-1623), die hem vijf maanden later de dochter Susanna (1583-1649) schonk, en in februari 1595 een tweeling: Hamnet (1585-1596) en Judith (1585-1662). Vervolgens horen wij zeven jaar lang niets van hem, en er is veel gespeculeerd over zijn activiteiten in deze periode. Ging Shakespeare in de leer bij een slager, of een advocaat? Ging hij in het leger? Reisde hij de wereld rond met sir Francis Drake, of was hij schoolmeester, ergens op het platteland? Verbleef hij misschien, zoals met name de afgelopen jaren door een aantal wetenschappers is beweerd, op het landgoed van Alexander Houghton in het graafschap Lancaster? Houghton had relaties met de katholieke familieleden van Shakespeare die tijdens de Reformatie een uiterst onzeker bestaan leidden, en van wie sommigen voor hun godsdienst een gewelddadige dood stierven. Wij zullen wel nooit met zekerheid weten wat Shakespeare tijdens die zeven jaren deed, en wij noemen ze dan ook misschien terecht de ‘verloren’ jaren.
Pas in 1592 komt Shakespeare aan in Londen en probeert daar carrière te maken als acteur en toneelschrijver. Zodra hij inkomsten had, investeerde hij het geld in Stratford, waar het gezin bleef wonen. Naast dergelijke aanwijzingen van ondernemerschap zoeken wij bij Shakespeare tevergeefs naar sporen van enige emotionele betrokkenheid bij Stratford en zijn gezin, of het nu zijn vrouw betrof (die hij waarschijnlijk maar enkele keren per jaar zag) of zijn kinderen. Zijn zoon Hamnet overleed in 1596. Zijn dochters trouwden: Susanna met John Hall (op 5 juni 1607) en Judith met Thomas Quiney (op 10 februari 1616). Meer dan een vermelding over Shakespeares kinderen in het gemeentearchief is niet voorhanden.
Voor wat betreft zijn familiebanden weten wij wel dat Shakespeare in 1596 voor zijn vader en zichzelf bij het College of Heralds de adellijke titel van ‘gentleman’ verwierf (destijds een waar statussymbool) en toestemming kreeg om het beroemde wapenschild met de speer te dragen (‘Goud, op een schuinbalk sabel, een speer van de eerste met een punt van zilver’), en met als helmteken erboven, staande op een zilveren krans, de zilveren valk die zijn vleugels heeft uitgespreid, terwijl zijn rechter vleugelpunt een gouden speer rechtop houdt. Onder het familiewapen prijkte het motto: ‘Non sans droit’ – ‘Niet zonder recht’. Ook is het zo dat (met name na het overlijden van zijn moeder in 1608) Shakespeare vaker in Stratford te vinden was, waar hij het familiekapitaal en de bezittingen beheerde. Het testament dat hij kort voor zijn overlijden op 26 april 1616 tekende, schetst eerder het beeld van een succesvol zakenman dan dat van een poëet.
Een soortgelijk beeld krijgen wij van hem wanneer wij hem blijven volgen in Londen. Shakespeare valt in 1592 op omdat hij als acteur toneelstukken is gaan schrijven, iets waar volgens zijn rivalen toch op zijn minst een universitaire opleiding voor nodig was. De prozaïst, dichter, toneelschrijver en Cambridgeman Robert Greene (1558-1592) noemde hem dan ook een ‘parvenu’ als hij dacht dat hij net zo goed als academisch geschoolden een versregel in elkaar kon zetten. Wordt Shakespeare beschuldigd van arrogantie, wanneer Greene schrijft dat Shakespeare zichzelf beschouwt als ‘de enige Shake-scène in het land’, als de enige die het publiek kon boeien met spektakel? Of hebben wij hier te maken met een geval van jalousie de métier?
Al snel maakt Shakespeare als acteur en schrijver deel uit van het toneelgezelschap dat onder het patronaat valt van de kamerheer van koningin Elizabeth de Eerste, de Lord Chamberlain’s Men. Ondanks de moordende concurrentie in Londen zit Shakespeare nu bij de theatrale hofleverancier, en speelt hij op hoogtijdagen voor de koningin en haar gasten, een beetje zoals het Concertgebouworkest dat tegenwoordig verwacht wordt te doen voor onze eigen koninklijke familie, bijvoorbeeld met een uitvoering van Sergej Prokofjevs balletsuite Romeo en Julia op de vooravond van het huwelijk van Willem-Alexander en Máxima. Rond 1599 betrok het gezelschap het Globetheater op de zuidoever van de Theems, en werd Shakespeare medeaandeelhouder in deze onderneming. Voor dit gezelschap schreef Shakespeare de meeste stukken waarop zijn roem van vandaag is gebaseerd. Hiertoe behoren de grote tragedies (Hamlet was er al, maar Macbeth,Othello en King Lear moesten nog worden geschreven), evenals de tragedies op klassieke thema’s zoals Antonius en Cleopatra, Coriolanus en Timon van Athene, de nogal sombere blijspelen (Leer om leer en Eind goed al goed), en de laatste stukken die met hun vergevingsgezindheid en hun rotsvast vertrouwen in regeneratie een speciale groep vormen (Wintersprookje, Cymbelinus, Pericles en De storm), en Hendrik viii (ook wel bekend als Alles is waar). Dit laatste koningsdrama schreef Shakespeare trouwens samen met de veel jongere John Fletcher, net als De twee edele neven. Na de dood van de koningin in 1603 werd koning Jacobus de Eerste de beschermheer van het reeds geroemde toneelgezelschap, en bij zijn kroning in 1604 doopte hij het om tot de King’s Men. Hoewel Shakespeare in 1610 stopte met acteren, bleef hij schrijven voor de King’s Men, zo’n twee stukken per jaar. In 1613 ging hij voorgoed terug naar Stratford, maar hij bleef aandeelhouder van het gezelschap tot zijn dood in 1616.
Door toedoen van de Schotse schrijver Thomas Carlyle (1785-1881) is er veel gespeculeerd over het feit dat Shakespeare de voorkeur zou hebben gegeven aan de vut boven de optie om zijn laatste adem uit te blazen op de planken. In zijn beroemde studie Over helden en heldenverering (1841) beweerde Carlyle namelijk dat Shakespeare zwaar geleden zou hebben onder de primitieve omstandigheden van het vroegmoderne theater. In Hendrik v wordt het publiek in de proloog verzocht om zijn machtige fantasie te gebruiken en zo de onvolkomenheden van het theater te vergeten:

Uw fantasie moet onze vorsten tooien,
Verplaatst hen her en der, springt over tijd,
Vat in een uurglas saam wat vele jaren
Volbrachten. (Proloog)

Was Shakespeare toen hij terugkeerde naar Stratford gedesillusioneerd, net als Prospero in De storm, of waren er zakelijke motieven die hem deden besluiten om naar de Cotswolds terug te keren? Wij zouden Shakespeare natuurlijk graag een inspirerend, een indrukwekkend of een romantisch einde gunnen, maar dat lijkt geenszins aan de orde. De toneelschrijver Molière stierf in het harnas, als acteur, kort na een voorstelling van Le malade imaginaire (1673), en zoiets spreekt tot de verbeelding.
Shakespeare zou zijn gestorven op zijn verjaardag, 23 april 1616, een feit dat reden is geweest om te vermoeden dat hij overleed als gevolg van een drinkgelag met Ben Jonson en een andere collega uit Londen, Michael Drayton. Min of meer zeker is dat Shakespeare werd begraven in de Holy Trinity Church in Stratford, waar tot op de dag van vandaag een opvallend brutale tekst, wellicht de slechtste verzen die Shakespeare ooit schreef, zo hij ze al schreef, de bezoeker tot eerbied maant:

Good friend for Iesus sake forbeare,
to digg the dvst encloased heare.
Blese be ye man yt spares thes stones,
and cvrst be he yt moves my bones.

Met een veelvoud aan zulke onvolledige gegevens kan men zich voorstellen dat in het verleden de nodige pogingen zijn ondernomen om een brug te slaan tussen de biografie van de auteur en zijn indrukwekkende dichtwerk. Zo zijn er om te beginnen talloze theorieën over de mogelijkheid dat niet ‘William Shakespeare’ maar andere auteurs het werk zouden hebben geschreven.

[...]

 

© 2017 Ton Hoenselaars Alle rechten voorbehouden

pro-mbooks1 : athenaeum