Leesfragment: Hillbilly Blues

24 mei 2017 , door J.D. Vance
| | |

30 mei verschijnt een van de favoriete boeken van Athenaeum Roeterseiland in vertaling (van Ton Heuvelmans): J.D. Vance' Hillbilly Blues. Een memoir over een familie en een cultuur in crisis. Wij publiceren voor.

Hillbilly Blues is een gedreven en persoonlijke analyse van een cultuur in crisis – die van de blanke Amerikaanse arbeidersklasse. De mensen die Trump aan de macht hielpen. Er wordt veel over de achteruitgang van deze bevolkingsgroep geschreven, maar nog niet eerder zo scherp, en van binnenuit. J. D. Vance vertelt hoe het is om geboren te worden met sociale en regionale ellende als een wurgkoord om je nek. Het verhaal van de familie Vance begint vol hoop, in het Amerika van na de oorlog. Zijn grootouders verhuisden naar Ohio omdat ze wilden ontsnappen aan de verschrikkelijke armoede in hun thuisstreek Kentucky. Ze bouwden een middenklassebestaan op, en hun kleinzoon (de auteur) zou uiteindelijk naar Yale Law School gaan: de American Dream. Maar dit is de oppervlakkige versie van de familiesage. Gaandeweg toont Vance hoe vreselijk zijn grootouders, zijn oom en tante, zijn zus en bovenal zijn moeder geworsteld hebben met de eisen die dit nieuwe bestaan stelde. Het is hun nooit gelukt de geschiedenis van misbruik, alcoholisme, armoede en trauma – zo typerend voor deze groep Amerikanen – van zich af te schudden. Vance laat pijnlijk duidelijk zien hoe hij zelf de demonen van zijn chaotische familiegeschiedenis nog met zich meedraagt. Dit is een ontroerend verhaal, met humor verteld en vol kleurrijke figuren. Vance maakt het verlies van de Amerikaanse droom bitter voelbaar.

 

Het voelde waarschijnlijk nogal vreemd voor mijn grootouders om alleen te zijn in hun nieuwe stad. Mamaw en Papaw waren dan misschien gescheiden van hun familie, maar niet of nauwelijks van de bevolking van Middletown. De meeste inwoners van de stad waren erheen verhuisd voor hun werk in de nieuwe fabrieken, en de meesten van die arbeiders kwamen uit Appalachia. De op families gerichte ronselpraktijken van de grotere industriële bedrijven7 hadden het gewenste effect, en de gevolgen waren voorspelbaar. Overal in het geïndustrialiseerde Middenwesten ontstonden vrijwel vanuit het niets nieuwe gemeenschappen van migranten en hun gezinnen uit Appalachia. Zoals in een onderzoek werd opgemerkt: ‘Migratie vernietigde niet zozeer buurten en families, maar verplaatste ze.’ In het Middletown van de jaren vijftig kwamen mijn grootouders terecht in een situatie die zowel nieuw als vertrouwd was. Nieuw omdat ze voor het eerst afgesloten waren van het uitgebreide vangnet waaraan ze in Appalachia gewend waren; vertrouwd omdat ze omgeven waren door hillbilly’s.
Ik zou hier graag uit de doeken willen doen hoe het mijn grootouders verging in hun nieuwe omgeving, hoe ze een succesrijk gezin stichtten, en hoe ze bij hun pensionering een gerieflijke middenklassenstatus hadden bereikt. Maar dat is slechts gedeeltelijk waar. De volledige waarheid is dat mijn grootouders keihard moesten werken in hun nieuwe bestaan en dat ze dat decennia bleven doen.
Allereerst kleefde er een opmerkelijk stigma aan de mensen die de heuvels van Kentucky verlieten op zoek naar een beter leven. Hillbilly’s hanteren de uitdrukking ‘te groot voor je broek zijn’, ofwel naast je schoenen lopen, voor iemand die denkt dat hij beter is dan de familie waaruit hij voortkomt. Lange tijd nadat mijn grootouders naar Ohio waren verhuisd, hoorden ze precies die uitdrukking van de mensen thuis. Het gevoel dat ze hun familie in de steek hadden gelaten leefde sterk, en men ging ervan uit dat ze, wat hun verantwoordelijkheden daarginds ook waren, regelmatig thuis zouden komen. Dit patroon gold voor alle migranten uit Appalachia: meer dan 90 procent bracht in de loop van zijn leven bezoekjes aan ‘thuis’, en meer dan 10 procent ging ongeveer een keer per maand. Mijn grootouders gingen vaak terug naar Jackson, soms weekenden achter elkaar, ondanks het feit dat het in de jaren vijftig ongeveer twintig uur rijden was. Economische mobiliteit ging gepaard met veel sociale druk en veel nieuwe verantwoordelijkheden.
Dat stigma kwam van beide kanten: veel van hun nieuwe buren bekeken hen met achterdocht. Voor de gevestigde witte middenklasse van Ohio hoorden die hillbilly’s daar simpelweg niet thuis. Ze hadden te veel kinderen en lieten hun uitgebreide familie te lang bij hen logeren. Bij diverse gelegenheden trokken de broers en zussen van Mamaw maandenlang bij haar en Papaw in om een goede werkkring te vinden buiten de heuvels. Met andere woorden, grote delen van hun cultuur en gebruiken stuitten op luidruchtige afkeuring van de autochtone bevolking van Middletown. Of zoals in het boek Appalachian Odyssey wordt opgemerkt over de toestroom van heuvelmensen naar Detroit: ‘Het was niet simpelweg dat de migranten uit Appalachia, die als vreemden “niet op hun plaats” waren in de stad, een storende factor waren voor de witte stedelingen in het Middenwesten. Nee, deze migranten verstoorden een breed scala aan vooroordelen die witte mensen uit het noorden hadden over hoe witte mensen eruitzagen, spraken en zich gedroegen… het verontrustende aan hillbilly’s was hun rassenkenmerk. Ogenschijnlijk hadden ze dezelfde raciale achtergrond (wit) als degenen die in de plaatselijke en nationale arena’s de economische, politieke en maatschappelijke macht hadden. Maar hillbilly’s hadden veel regionale kenmerken gemeen met de zwarten die vanuit het zuiden naar Detroit trokken.’
Een goede vriend van Papaw – een hillbilly uit Kentucky die hij had leren kennen in Ohio – werd postbode in hun wijk. Niet lang nadat hij verhuisd was, raakte hij in conflict met het stadsbestuur van Middletown over de kippen die hij hield in zijn tuin. Hij ging ermee om zoals Mamaw met haar kippen in de vallei: elke ochtend raapte hij alle eieren, en als er te veel kippen waren nam hij een paar van de oudste exemplaren, draaide die de nek om en sneed er het vlees af. En dat alles in zijn achtertuin. Men kan zich voorstellen hoe een keurige huisvrouw uit haar raam verbijsterd toekeek als haar in Kentucky geboren buurman op een paar meter afstand krijsende kippen stond te slachten. Mijn zus en ik noemen de oude postbode nog steeds ‘de kippenman’, en zelfs als jaren later de kippenman ter sprake kwam, stiet Mamaw nog steeds haar standaard vitriool uit: ‘Die verrekte ruimtelijke ordening. Ze kunnen me rooie reet likken.’
De verhuizing naar Middletown bracht ook andere problemen met zich mee. In de woningen in het bergachtige Jackson was privacy eerder theorie dan praktijk. Familie, vrienden en buren stormden voortdurend onaangekondigd je huis binnen. Moeders vertelden hun dochters hoe ze hun kinderen moest opvoeden. Vaders vertelden hun zoons hoe ze hun werk moesten doen. Broers vertelden hun zwagers hoe ze hun vrouw moesten behandelen. Familieleven was iets wat je al doende leerde met veel hulp van je buren. In Middletown was je baas in eigen huis.
Maar voor Mamaw en Papaw was dat huis altijd leeg. Ze brachten een oude familiestructuur mee vanuit de heuvels en probeerden die in te passen in een wereld van privacy en kerngezinnen. Ze waren pas getrouwd, maar hadden niemand die hun iets kon leren over het huwelijk. Ze waren zelf ouders, maar er waren geen grootouders, tantes, ooms, neven of nichten die hen hielpen met alles. Het enige familielid dat dichtbij woonde was Goldie, de moeder van Papaw. Ze was vrijwel een vreemde voor haar eigen zoon, en Mamaw verachtte haar omdat ze hem in de steek had gelaten.
Na een paar jaar begonnen Mamaw en Papaw zich aan te passen. Mamaw raakte dik bevriend met ‘mevrouw de buurvrouw’ (zoals ze de buren noemde die ze graag mocht) die vlakbij in een flat woonde; Papaw repareerde auto’s in zijn vrije tijd, en zijn collega’s werden langzaam vrienden. In 1951 kregen ze een jongetje – mijn oom Jimmy – dat ze bedolven onder materiële gemakken. Mamaw vertelde me later dat Jimmy met twee weken rechtop kon zitten, met vier maanden kon lopen, vlak na zijn eerste verjaardag in volzinnen sprak en rond zijn derde al klassieke romans las (‘Ietwat overdreven,’ gaf mijn oom later toe). Ze bezochten de broers van Mamaw in Indianapolis en picknickten met hun nieuwe vrienden. Volgens oom Jimmy was het ‘een typisch middenklassenbestaan’. Nogal saai volgens sommige normen, maar gelukkig op een manier die je pas begrijpt als je de gevolgen begrijpt van een niet-saai bestaan.
Hetgeen niet wil zeggen dat alles altijd soepel verliep. Op een keer gingen ze naar het winkelcentrum om in het kerstgewoel cadeaus te kopen, en ze lieten Jimmy zelf rondkijken naar een bepaald speelgoedje dat hij graag wilde hebben. ‘Er werd reclame voor gemaakt op televisie,’ vertelde hij me onlangs. ‘Het was een plastic paneel dat eruitzag als het dashboard van een gevechtsvliegtuig. Er zat een schijnwerper op en je kon er pijltjes mee schieten. Het hele idee was dat je voor gevechtspiloot speelde.’
Jimmy wandelde een drogisterij binnen waar ze dat ding toevallig verkochten, dus hij pakte het en begon ermee te spelen. ‘De winkelbediende vond dat niet leuk. Hij zei dat ik het terug moest leggen en weg moest gaan.’ De berouwvolle jonge Jimmy stond buiten in de kou te wachten totdat Mamaw en Papaw langs kwamen gewandeld en vroegen of hij niet liever de drogisterij in ging.
‘Dat mag niet,’ zei Jimmy tegen zijn vader.
‘Hoezo niet?’
‘Mag gewoon niet.’
‘Ik wil nu weten waarom niet.’
Hij wees naar de winkelbediende. ‘Die man werd boos op mij en zei dat ik weg moest. En ik mag niet meer naar binnen.’
Mamaw en Papaw stormden naar binnen en eisten een verklaring voor het onbeschofte gedrag van de winkelbediende. De bediende legde uit dat Jimmy met een duur stuk speelgoed had staan spelen. ‘Dit ding?’ vroeg Papaw en hij pakte het van de plank. Toen de bediende knikte, smeet Papaw het op de grond. Totale chaos was het gevolg, vertelde oom Jimmy. ‘Ze gingen helemaal over de rooie. Papa smeet nog zo’n ding door de zaak en kwam dreigend op de bediende af; mama rukte hier en daar spullen van de planken, smeet die in het rond en schreeuwde: “Schop hem verrot, godverdomme. Schop hem verrot, godverdomme!” Waarna pap vooroverboog en goed verstaanbaar zei: “Als jij nog één woord zegt tegen mijn zoon, dan breek ik godverdomme je nek.” Die arme man was doodsbang, en ik wilde alleen maar weg.’ De man bood zijn excuses aan en de Vances gingen door met hun kerstinkopen alsof er niets gebeurd was.
Dus zelfs in hun beste tijd hadden Mamaw en Papaw moeite om zich aan te passen. Middletown was een andere wereld.

[...]

 

Copyright © J.D. Vance 2016
Copyright Nederlandse vertaling © Ton Heuvelmans / Nijgh & Van Ditmar 2017

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum