Leesfragment: Een paleis voor de doden

08 juni 2017 , door Herman Clerinx
|

Onlangs verscheen Herman Clerinx' Een paleis voor de doden. Over hunebedden, dolmens en menhirs. Wij brengen een fragment!

Herman Clerinx beschrijft de beschavingen die zo’n vijfduizend jaar geleden hunebedden en dolmens bouwden en menhirs rechtop zetten. Ze plaatsten die monumenten niet zozeer om hun doden te eren, maar vooral om hun eigen leefwereld te verbeteren.
Voor dit boek reisde Clerinx onder andere naar Drenthe, de Belgische Ardennen, Duitsland, Zweden, Ierland, Spanje, Bretagne en natuurlijk Engeland en Schotland. Hij vertelt wat er aan megalithische monumenten te zien is, en voor de Benelux geeft hij zelfs exact aan waar welk monument te vinden is.
Onder het motto ‘nadenken is niet verboden’ gaat Clerinx verder na wat de bedoeling en het nut van al die monumenten was. Daartoe combineert hij de archeologische gegevens met inzichten uit de antropologie, zonder de wetenschap ooit geweld aan te doen. Clerinx legt zelfs uit hoe Stonehenge aan de basis lag van een officieel erkende godsdienst: de religie van de moderne druïden.

N.B. Eerder bespraken we Clerinx' Romeinse sporen. Lees de recensie op Athenaeum.nl.

 

Moderne druïden: Hoe Stonehenge een godsdienst deed ontstaan

De ontdekking dat vanaf 4500 v.C. megalithische monumenten werden gebouwd, en dat de megalithische mode tussen 4000 en 3000 v.C. haar hoogbloei kende, vond plaats tijdens de jaren zestig en zeventig van de 20ste eeuw. Betere dateringsmethoden voor archeologisch materiaal kwamen ter beschikking, en prompt kon het tijdschema van de prehistorie worden bijgesteld.
Voorheen dachten de meeste archeologen en oudheidkundigen dat onze megalieten slechts zielige afkooksels waren van de grootse bouwwerken uit het Nabije en Midden-Oosten. Als vanzelfsprekend werd aangenomen dat de beschaving daar, en nergens anders, was ontstaan. Daar was het alfabet uitgevonden, daar was de landbouw begonnen, daar was het christendom geboren en daar moest ook de architectuur zijn ontwikkeld. Vervolgens had de beschaving zich over de omliggende regio’s verspreid, en over de regio’s daarnaast, en daarnaast, tot ze uiteindelijk in een afgezwakte vorm ook onze streken had bereikt. Men noemde deze manier van denken het diffusionisme (diffusie = verspreiding). De basisstelling luidde: ‘Ex oriente lux’. In het Nederlands betekent dat: ‘Het licht komt uit het oosten’.
Dankzij inscripties en teksten uit het oude Egypte wist men dat de oudste piramiden kort na 3000 v.C. waren gebouwd. Geredeneerd werd dat het daarna even duurde voor het idee en de vaardigheid om gebouwen in steen rechtop te zetten zich vanuit Egypte over Europa kon verspreiden. Eerst gebeurde dat op Kreta, daarna in het Griekse Mycene. Pas eeuwen later bereikte de bouwkunst de kusten van de Atlantische Oceaan, de Noordzee en de Baltische Zee. Daar leidde dit tot het optrekken van onze dolmens, hunebedden en menhirs.
Men probeerde te schatten hoelang het kon hebben geduurd voor de architectuur de kusten van West-Europa had bereikt, en kwam uit op 1500 v.C. of zelfs nog iets later. Rond die tijd moest bijvoorbeeld Stonehenge rechtop zijn gezet, een datering die we nog steeds in sommige toeristische gidsen terugvinden. Maar zoals gezegd weten we vandaag dat de megalithische monumenten veel en veel ouder zijn. Op zijn minst wat de bouwkunst betreft, is het diffusionistische raamwerk achterhaald. Europa heeft zelfstandig de architectuur uitgevonden.

Wielen van biervaten

Meteen kon de opvatting dat dolmens en menhirs in wezen Keltische constructies zijn naar de papierversnipperaar. Nochtans was, en is, dit idee wijdverbreid. Laatst nog werd ik door een voorzitter van een heemkundige vereniging benaderd. Hij vroeg mijn mening over enkele fikse keien in zijn dorp, waarvan hij meende dat ze best ‘Keltische’ offerstenen konden zijn geweest.
Ook de strips over Asterix, met Obelix als menhirhouwer, zijn op hetzelfde idee gebaseerd en maken deel uit van een lange traditie. Tijdens de 19de eeuw n.C. werd bijvoorbeeld in Tongeren de krijger Ambiorix herdacht. Als leider van de Eburonen had hij in 54 v.C. anderhalf Romeins legioen in de pan gehakt, en dat verdiende een standbeeld. Als vanzelfsprekend werd hij op een dolmen geplaatst.
Zijn beeld dateert uit 1866 en is van de Franse kunstenaar Jules Bertin. In zijn tijd vermoedden de eerste wetenschappers al dat Kelten en megalithische monumenten niets maar dan ook niets met elkaar te maken hadden, maar daar had Bertin geen oren naar. Volgens hem hoorden een prehistorische held en een dolmen bij elkaar als houtskool bij een barbecue, en dus moest zijn beeld er zo uitzien. Een standpunt waarmee zowel het Tongerse stadsbestuur als de oudheidkundige kring volmondig instemde, waarna ze in aanwezigheid van de koning enthousiast het kunstwerk – met dolmen – inhuldigden.
In Antwerpen werd op dezelfde manier geredeneerd. Gedurende de 19de eeuw kreeg de grootste zaal van het stadhuis een herbestemming als trouwzaal, en men besloot om als decoratie het verleden van België in beeld te brengen. Kunstenaar Victor Lagaye mocht in 1886 vijf wandschilderingen maken, waarop hij het huwelijk verheerlijkt zoals het tijdens de belangrijkste tijdperken van de Belgische geschiedenis werd voltrokken. Lagaye begon met een huwelijk van twee Galliërs. Op de achtergrond laat hij een vrouwelijke druïde op een dolmen goedkeurend de trouwpartij bekijken.
In de jaren negentig van de 20ste eeuw werden in het Belgische megalietencentrum Wéris met veel humor, evenveel eten en nog meer drank jaarlijks steenfeesten georganiseerd. Daar was niets op tegen natuurlijk, integendeel, de feesten waren prettig. Maar ook deze stonden in het teken van Asterix en Obelix, en bij uitbreiding van de Gallische cultuur. Tijdens een minioptocht werd een heuse menhir rondgereden op een kar met wielen van biervaten. Als een alternatieve Prins Carnaval stonden twee dorpelingen verkleed als Asterix en Obelix op de kar. Opgewekt wuifden ze het publiek toe. De plaatsnaam Wéris werd voor de gelegenheid tot Wérix omgevormd. Allemaal mooi en grappig, maar het hield de vermeende koppeling tussen Kelten en megalietenbouwers verder in stand.
Daarom herhalen we het nog eens: de Kelten deden pas véél later dan de megalieten hun intrede. De oudste sporen van een Keltische taal dateren vermoedelijk van de laatste eeuwen voor 1000 v.C. Archeologisch laat men de Keltische cultuur starten in de ijzertijd, ergens rond 800 v.C. We spreken dan over de ‘Hallstattcultuur’, genoemd Hallstattfase duurde afgerond van 800 tot 450 v.C. Daarna begon de Keltische hoogbloei met de zogenoemde ‘La Tènecultuur’, genoemd naar de vindplaats La Tène bij het Zwitserse Meer van Neufchâtel. Deze fase vond plaats tussen 450 v.C. en de komst van de Romeinen, in onze streken rond 50 v.C.
Dat gebeurde allemaal duizenden jaren later dan de megalietenbouwers. Tussen het begin van de Kelten en bijvoorbeeld de dolmens van Wéris liggen tweeduizend jaren, evenveel tijd als tussen ons en Christus.

 



Chronologisch overzicht van de bouw van megalithische monumenten, vergeleken met de bouw van de piramides (2800 v.C.) en het begin van de keltische cultuur (800 v.C.)

Zich afzetten tegen Rome

De onterechte link tussen Kelten en de megalithische monumenten bestaat al sinds het begin van de renaissance. Dankzij de uitvinding van de drukkunst kwamen toen in enkele decennia tijd de teksten van klassieke auteurs massaal beschikbaar. Eindelijk waren zulke boeken niet langer het exclusieve voorrecht van kloosterheren en hoge edellieden, maar kon elke intellectueel ze lezen.
De boeken van Caesar werden gedrukt in 1511, die van Tacitus vier jaar later. Daarin werd onder meer verteld over de druïden, de religieuze leiders en wijsgeren van de Kelten. Zowel Caesar als Tacitus liet zich relatief gunstig over hen uit. Dat mag uniek heten: meestal werden de bewoners van de streken buiten de Griekse of Romeinse beschaving als ‘barbaren’ beschouwd, maar voor de druïden maakten Caesar en Tacitus een uitzondering. Met eerbied spraken ze over hun wijsheid en kennis.
Voor intellectuelen in het West-Europa van de 16de eeuw opende dat perspectieven. Als goede renaissanceburgers bewonderden zij de klassieke oudheid met haar rijke cultuur en hoogstaande denkers. Maar het zwaartepunt daarvan lag in Griekenland en Italië. Het leek alsof de rest van het continent – Brittannië, Gallië, Germanië… – tijdens de oudheid in het duister was gehuld. Knap vervelend, want de intellectuelen ten noorden van de Alpen verlangden ook naar een roemrijk verleden.
Gelukkig voor hen werden net toen de druïden herontdekt, en gepresenteerd als grote wijsgeren uit de eigen regio en de eigen geschiedenis. Niet dat de informatie over die lui veel voorstelde: als we al de beschikbare klassieke teksten over druïden samenbrengen, kunnen we twee a4’tjes vullen. Bitter weinig, maar voor de Noordwest-Europese renaissancemens volstond het. Dankzij de druïden kon hij eindelijk zijn minderwaardigheidscomplex tegenover de klassieke oudheid wegpoetsen.



Tijdens de jaren negentig van de 20ste eeuw vonden in het Belgische Wéris jaarlijks steenfeesten plaats, geïnspireerd op Asterix en Obelix. hoewel deze feesten prettig waren, hielden ze de foute link tussen Kelten en megalieten in stand.

Verkleed als druïde

Tegelijkertijd ontstond tijdens de renaissance schoorvoetend belangstelling voor wat we vandaag archeologie zouden noemen. Hier en daar durfden sommigen al eens in de bodem te spitten, op zoek naar sporen van het verleden. Ook dat veranderde de kijk op de geschiedenis, zoals blijkt uit de ontluikende aandacht voor Stonehenge.
Tijdens de middeleeuwen had zo goed als niemand naar dat monument omgekeken, maar vanaf de renaissance kwam daar verandering in. Koopkrachtige en avontuurlijke heren en dames van stand reisden erheen om met eigen ogen te aanschouwen tot wat voor grootse prestaties hun voorouders in staat waren. En meteen rees de vraag wie het monument kon hebben gebouwd. De Romeinen kwamen daarvoor niet in aanmerking – zo slim was men wel – en dus belandde men als vanzelf bij de Kelten. Maar een complex monument als Stonehenge ontwerpen is niet iedereen gegeven. Stonehenge is ingenieus, en dus moesten zijn bouwmeesters dat eveneens zijn. De enige kandidaten voor een prestatie van dat kaliber waren de druïden, daarvan was al snel menigeen overtuigd.
De Britse oudheidkundige John Aubrey (1626-1697), een van de eerste onderzoekers van Stonehenge, was zozeer van het vernuft van de druïden onder de indruk dat hij in 1670 een druïdeclubje oprichtte. Veel stelde dat niet voor; het ging in de eerste plaats om een gezelligheidsvereniging, waarbij hij en zijn vrienden zich als druïden verkleedden en zich vervolgens over oudheidkundige en filosofische vraagstukken bogen. Zo brachten ze hun dagen en avonden aangenaam door.
Het initiatief van Aubrey viel in de smaak. Overal op de Britse Eilanden ontstonden vergelijkbare clubs, en na een poos liet de nood aan een overkoepelende vereniging zich voelen. De Iers-Britse theoloog John Toland (1670-1722) zou daarvoor hebben gezorgd. Samen met neodruïden uit Wales, Cornwall, Bretagne, Ierland, Schotland, Anglesey, Man, York, Oxford en Londen stichtte hij in 1717 een nationale club onder de naam Grand Lodge of the Most Ancient Order of Druids (de grote loge van de alleroudste druïdeorde). De Lodge was ontworpen als een filosofische groepering en vertoonde sterke overeenkomsten met de toen nog prille rozenkruisers en even prille vrijmetselarij.
Zo wordt het althans door hedendaagse druïden verteld. Want het ontstaan van een overkoepelende druïdeorganisatie in 1717 staat niet vast. Geschreven bewijzen dat Toland daadwerkelijk zijn club heeft opgericht, ontbreken. Wél weten we dat in deze periode een hardnekkige traditie van druïdeverenigingen is ontstaan. En hoewel tijdens de 18de eeuw druïdeclubs meermaals het mikpunt van spot uitmaakten, kenden ze ook bijval. Tot vandaag de dag bestaan in Engeland – en daarbuiten – druïdegroeperingen.



Voorstelling van een druïde uit de boeken van Stukeley (18de eeuw). In die periode ontstond het beeld van de druïden als tegenhangers van de aartsvaders uit de bijbel. Ook deze druïde werd als een oudtestamentische figuur afgebeeld.

 

Copyright © 2017 Herman Clerinx / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterda

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum