Leesfragment: De sigarenfabriek van Isay Rottenberg

23 oktober 2017 , door Hella Rottenberg en Sandra Rottenberg
| | | |

24 oktober verschijnt van Hella Rottenberg en Sandra Rottenberg De sigarenfabriek van Isay Rottenberg. De verborgen geschiedenis van een joodse Amsterdammer in nazi-Duitsland. Wij publiceren voor.

Isay Rottenberg neemt in 1932 een sigarenfabriek over in het stadje Döbeln nabij Dresden. Niet zomaar een fabriek, maar de modernste van Duitsland, waartegen de concurrenten een felle campagne voeren. Waarom stapt hij in dit avontuur? En waarom blijft hij als Hitler een half jaar later aan de macht komt?

Hella en Sandra gaan op zoek naar het verhaal over zijn verblijf in nazi-Duitsland waarover hun geliefde grootvader, die ze goed hebben gekend, nooit een woord heeft losgelaten. Ze vinden de fabriek terug en binnen ontwaren ze de oude machines. Het stadsarchief bevat een schat aan documenten, zelfs woordelijke verslagen, waarin te lezen is hoe Isay onverschrokken strijd levert om zijn bedrijf te behouden, een strijd die hij tenslotte verliest. Het lukt ze het politieke en economische steekspel om de fabriek, waarin hoge nazi’s zijn betrokken, te reconstrueren. Tijdens het onderzoek leren ze hun grootvader van een onbekende kant kennen.

Zij raken ervan doordrongen dat zijn ervaring in nazi-Duitsland cruciaal was voor het besluit zijn gezin te laten vluchten uit bezet Nederland. Een even aangrijpende als boeiende speurtocht: geschiedenis en familieverhaal in één.

 

1
Isay Rottenberg

‘Bezittingen tijdens het Holocausttijdperk in voormalig Oost-Duitsland. Deadline 31 december 2014’, stond er vet gedrukt in een advertentie in het Nieuw Israëlietisch Weekblad. Daaronder volgde een uitleg over een ‘Claims Conference’ die voor erfgenamen van vervolgde en beroofde joden een compensatiefonds had ingesteld. Er was 50 miljoen euro beschikbaar voor ‘late aanvragers’, dat wil zeggen voor mensen die alle eerdere oproepen hadden gemist en die nu nog één kans kregen. Zij hadden nog precies een maand om zich te melden en een claim in te dienen.
Bij toeval zagen onze neef Sacha en Hella’s broer Menno de oproep. Ze herinnerden zich ooit iets te hebben gehoord over een fabriek van onze grootvader in Duitsland, die door de nazi’s was geroofd.
Ook wij hadden die fabriek weleens door een ouder horen noemen, maar verder wisten we helemaal niets, nada, niente. Niet wat het bedrijf maakte of waar het zich bevond, laat staan wanneer, hoelang en waarom onze grootvader in Duitsland had gewerkt.
De advertentie verwees naar een website van de organisatie, voluit geheten The Conference on Jewish Material Claims Against Germany. Daarop stond een lijst met de namen en adressen van voormalige eigenaren en bedrijven. Sacha klikte de lijst open. Tussen de duizenden namen stond de naam van onze grootvader Isay Rottenberg en op dezelfde regel naam en adres van een fabriek: Deutsche Zigarren-Werke, Industriestrasse 2, Döbeln. Een paar woorden slechts, maar ze gaven ons het eerste bewijs dat die fabriek in Duitsland werkelijk bestaan had.
De ontdekking zorgde voor opwinding in de familie. Binnen een maand, zo begrepen we, moesten we aantonen dat Isay Rottenberg de eigenaar was geweest, dat hij onteigend was en dat wij, zeven kleinkinderen, zijn erfgenamen waren.
Met de luttele gegevens gingen wij aan de slag. Om de claim te kunnen indienen natuurlijk, maar vooral uit brandende nieuwsgierigheid. ‘Isay Rottenberg’ in combinatie met ‘Döbeln’ en ‘Deutsche Zigarren-Werke’ op internet gaf meteen een resultaat. Het was een bericht uit Der Stürmer, waarin het blad zijn lezers ‘met vreugde’ meldde dat de jood Isay Rottenberg niet meer de leiding had bij de Deutsche Zigarren-Werke in Döbeln en dat bij deze onderneming geen enkele jood meer werkte. Hiermee hadden we een staartje te pakken van de Duitse geschiedenis van onze grootvader, maar wij hadden geen idee waar we het begin moesten zoeken. Onze ouders konden we het niet meer vragen, ze waren overleden. En in de papieren van hun nalatenschap waren we nergens iets tegengekomen dat enig aanknopingspunt bood.
Aanvankelijk leverde de zoektocht weinig op, maar toen we eenmaal in Döbeln waren, maanden later, troffen we een schat aan materiaal. Dat er zoveel documenten waren, kwam door een conflict dat minutieus bleek te zijn vastgelegd. Concurrenten uit heel Duitsland stelden vanaf 1933 alles in het werk om de Deutsche Zigarren-Werke uit te schakelen, terwijl onze grootvader zich koppig bleef verzetten. Burgemeesters, ambtenaren en ministers van het Derde Rijk in Saksen en Berlijn bemoeiden zich ermee, de Handelskamer, industrieverenigingen, de nsdap en de nationaalsocialistische vakbond kozen positie. Er lagen brieven, notities, verslagen, foto’s, krantenen tijdschriftartikelen in Döbeln, evenals in de archieven van Berlijn, Dresden, Leipzig en Chemnitz, allemaal over de Deutsche Zigarren-Werke en de ruzie over het voortbestaan van de fabriek. Vrijwel van week tot week konden we volgen hoe het conflict verliep, wie aan de winnende hand was en wie er een vuile streek uithaalde. We vonden zelfs stenogrammen van vergaderingen waar onze grootvader de degens kruiste met nsdap-leiders, stadsbestuurders en ondernemers.
Bij de vondst van de stenogrammen bedachten we dat het mooi zou zijn als we zouden achterhalen wie de mannen waren met wie onze grootvader om de tafel zat en hoe zij zich tot hem, een joodse fabrikant, en tot het touwtrekken om zijn bedrijf verhielden. Dit is gelukt. Ook wie in 1935 de roof van de fabriek voorbereidde en hoe dit zijn beslag kreeg bleek keurig te zijn geadministreerd.
Door het conflict om de sigarenfabriek konden we het vergrootglas leggen op een doorsnee Duits stadje in de eerste jaren van het nationaalsocialisme. We zagen de omslag van rood naar bruin bestuur gebeuren, we leerden de profiteurs, de meelopers en de slachtoffers van de nieuwe orde kennen, we merkten hoe snel alles gewoon leek door de schijn van wettigheid. En waar belangen en ideologie botsten, wonnen meestal de belangen. Döbeln in de jaren dertig kwam tot leven, we zaten op de eerste rang, alsof we er zelf bij waren.
We leerden onze grootvader van een onbekende kant kennen. We kwamen achter een episode waarover de Rottenbergs het zwijgen hadden bewaard, maar die het leven van de familie op zijn kop moet hebben gezet. We zagen wat een eigenzinnige, onverschrokken en onverzettelijke man onze grootvader was. We verbaasden ons erover dat hij in Hitler-Duitsland bleef, strijdlustig, maar ook overmoedig, roekeloos welhaast, blind voor het gevaar.

Waarom wij zo weinig over het verblijf in Duitsland van onze grootvader hoorden, vroegen we ons in onze jeugd niet af. Er werd over zoveel gezwegen. Het vooroorlogse leven bleef in mist gehuld. Als er al iets verteld werd, waren het wat losse anekdotes, een coherent verhaal viel er niet van te maken. Hella’s moeder, die de geschiedenis uit de tweede hand kende, had af en toe laten vallen dat de nazi’s opa’s fabriek hadden afgepakt en dat hijzelf in Duitsland gevangen was gezet. Verdere details wist of gaf ze niet. Hella’s vader Alfred sprak er nooit over, Sandra’s vader Edwin evenmin.
Door de oproep in het joodse weekblad schoot het Sandra te binnen dat er één keer iets meer over die fabriek was losgelaten. Dat was bij de begrafenis van haar vader Edwin, in 1997, toen zijn zuster, onze tante Tini, haar jeugd in de jaren dertig ophaalde. Van de toespraken is een opname bewaard en toen we die beluisterden, hoorden we de geëmotioneerde stem van onze tante: ‘Omstreeks 1935 waren er nog maar weinigen in Nederland die zich bezighielden met wat er zich in Duitsland afspeelde. Ons gezin werd echter toen al met een groot drama geconfronteerd. Plotseling was vader verdwenen en wij wisten niet waar, hoe of waarom. Wij rekenden er niet meer op dat hij nog in leven was.’

Een rietjesfabriek in Amsterdam

We hebben onze opa goed gekend. Hij was de directeur van het Amsterdamse familiebedrijf J. Rottenberg & Zn, de fabriek voor plastic rietjes en buizen die hij na de oorlog op de Nieuwe Keizersgracht was begonnen en waar ook onze vaders werkten. Hij was de baas, de rasondernemer, dat zagen wij zelfs als kind. Opa piekfijn gekleed, in maatpak, met een zorgvuldig gekozen zijden stropdas, een pochet in zijn borstzak, gouden manchetknopen en elegante Italiaanse schoenen, zelfverzekerd en daadkrachtig. Zijn zonen waren uit ander hout gesneden, haren door de war, slordig zittend pak, verstrooid en zich graag overgevend aan het vertellen van lange verhalen. Zij waren zakenman tegen wil en dank.
Isay Rottenbergs sterke persoonlijkheid liet zich altijd gelden. Als hij de kamer binnenkwam, bleef hij zwijgend staan, net zo lang tot hij de aandacht had gevangen. Pas dan begroette hij de aanwezigen. Het werkte altijd. Hij was de magneet, al sprak hij geen woord. Hij was klein en breed gebouwd, had een rond hoofd met een glimmende schedel, een forse neus en grote oren, zijn oogleden vormden driehoekjes waarachter zijn donkere ogen nieuwsgierig en geamuseerd de wereld in keken.
Hij drukte een stempel op onze vaders, onze moeders en op ons, kleinkinderen. We waren onder de indruk van hem en vonden hem fascinerend. De familieverhoudingen waren toen wij klein waren nog goed. Opa was de centrale patriarchale figuur en daaromheen cirkelden zijn kinderen en kleinkinderen. Later ontstond er een vreselijke, niet te lijmen breuk in verband met de fabriek, waardoor Edwin zijn vader en zijn broer Alfred niet meer zag, onze tante Tini partij koos voor Edwin en Alfred trouw bleef aan opa. Naast het leeftijdsverschil bepaalt deze brouille welke rol opa in ons beider levens speelt, hoe wij ons hem herinneren en beïnvloedt de breuk ook nu, tientallen jaren later, de blik waarmee wij naar hem kijken.

Voor mij, Hella, was opa de rots in de branding. We woonden in de Milletstraat in Amsterdam in een flat op de begane grond naast hem. Het tuinhek tussen de twee woningen was weggehaald, we liepen achterom via de keuken bij elkaar binnen. Vanaf dat ik klein was, werd mijn dag bepaald door zijn ritme. ’s Ochtends vroeg trippelde ik naar hem toe. Hij sneed dan een grapefruit dwars doormidden, at zelf de ene helft en voerde mij de andere, om beurten een hapje. Als hij in de auto stapte om naar de fabriek te rijden, ging ik terug naar huis. Tegen één uur, lunchtijd, zorgde ik ervoor achter zijn voordeur te staan en als ik hem de stoep op hoorde komen, trok ik de deur open. ‘Dag m’n schatzi,’ zei hij, liep naar de badkamer en waste zijn handen met lauw water met mijn handen tussen de zijne. Om zes uur, hij was een man van de klok, als hij weer thuiskwam van zijn werk, herhaalde zich het ritueel. Meestal at ik met hem en tante Agnes, de inwonende huishoudster, het voorafje mee. Ik bleef tot mijn moeder mij kwam halen voor het avondeten. Terwijl wij nog zaten te eten, kwam opa binnen en at het toetje met ons mee.
Zodra ik kon lezen, haalde hij mij zaterdagochtend op en liep met mij naar de boekhandel. Hij liet mij hier achter en ging zelf boodschappen doen. Als hij weer verscheen, had ik nog geen keuze gemaakt, ik deed er vreselijk lang over want mijn enige criterium was dat ik ‘geen ik-boek’ wilde. Zijn geduld was oneindig.
Later deden we samen kruiswoordraadsels en woordspelletjes. Ik luisterde naar wat hij vertelde, hij hoorde belangstellend mijn verhaaltjes aan. Mijn ouders maakten zich af en toe bezorgd dat ik liever bij hem was dan dat ik met vriendjes en vriendinnetjes speelde, maar ik was niet bij hem weg te branden. Achteraf gezien begrijp ik goed waarom.

[...]

 

© 2017 Hella Rottenberg en Sandra Rottenberg

pro-mbooks1 : athenaeum