Leesfragment: De heilige Rita

20 oktober 2017 , door Tommy Wieringa
|

Op 24 oktober verschijnt De heilige Rita, de nieuwe roman van Tommy Wieringa. Wij publiceren voor!

Bijna vijftig jaar woont Paul Krüzen met zijn vader in een Saksische spookboerderij buiten Mariënveen, een vergeten dorp aan de grens. Eens zorgde zijn vader voor hem, nu zorgt hij voor zijn vader. Lang geleden stortte een Russische piloot neer in het maisveld achter hun huis. Dit zette een keten van gebeurtenissen in werking waarvan ze nooit volledig zijn bekomen. Na de Rus kwamen de Chinezen, die het café en de snackbar in het dorp overnamen, daarna volgde de rest van de wereld. Met hen kwam ook de onzekerheid. Het verzet bestaat uit het beschimpen van de Chinezen en de aanschaf van meer bewakingscamera’s. Voor de betaalde liefde steekt Paul Krüzen de grens over. In het bordeel raakt hij verzeild in een conflict dat hem dwingt de verscholen positie te verlaten die hij in het leven heeft gekozen. Van dit dorp en deze mensen is Rita, patrones van de hopeloze gevallen, de beschermheilige.

N.B. Eerder bespraken we De dood van Murat Idrissi - en publiceerden we eruit voor. Net als uit Ga niet naar zee. Honorair kozak bespraken we ook.

 

Eerste

Paul Krüzen spuwde in zijn handen, greep de steel vast en hief de bijl boven zijn hoofd. De stronk op het hakblok spleet maar barstte niet uit elkaar. Vogels die in de bomen beschutting hadden gezocht voor de nacht, vluchtten in de schemering. Door het onderhout schoten woest kwetterende merels. Paul Krüzen liet de bijl weer neerkomen, telkens opnieuw, tot het stuk eiken in tweeën brak. Toen werd het gemakkelijker. De stukken vlogen in het rond. Houtsnippers overal, lichtvlekken op de bosgrond. De bijl het werk laten doen, had zijn vader hem lang geleden geleerd, maar hij hield er juist van om kracht uit te oefenen.
Een paar bleke sterretjes verschenen aan de hemel. Diep daaronder, op de open plek in het bos, zwaaide de demon met zijn bijl. Hij liet hem knallen als een zweep. Blokken tolden door de lucht. De beuken rondom, sterk en glad als jongensarmen, rilden onder het geweld.
Dit was zijn leven, hij zette hout neer en kloofde het. Zijn hemd plakte aan zijn lijf. Steken in zijn onderrug. Elke klap was raak. Hij deed dit al zo lang, alles met afgemeten, bedwongen haast. Hij moest zweten, het moest pijn doen.
Hij haalde een deoroller langs zijn oksels en trok een schoon ruitjeshemd aan. ‘Ben ervandoor,’ zei hij tegen zijn vader, die zat te lezen onder de lamp.
De avond was fris, er hing een zweem van bleekselderij boven het gras. Met het autoraam open reed hij naar het dorp. Drie steile drempels telde de weg. Verkeersdrempels en rotondes waren een teken van vooruitgang, van een opgeschroefd levenstempo dat afgeremd moest worden, ook in Mariënveen, waar de knuppels zich bijwijlen doodreden in het weekeinde. Eens in de paar jaar zat Paul Krüzen rechtop in bed door de klap, de sirenes en de jankende kettingzagen een tijdje later; de spookachtige weerschijn op de eiken in de bocht van de weg. De volgende morgen zag hij dat er weer een hap uit de bast genomen was. De laatste jaren plaatsten nabestaanden er soms bloemen en foto’s bij.

Paul stopte bij Hedwiges Geerdink voor. Hij belde aan en ging weer in de auto zitten, het portier open. Hij had geen gedachten. Begin juni, het laatste licht aan de westelijke horizon. Even later schoof Hedwiges naast hem. ‘Goedenavond altezaam,’ zei zijn vriend met zijn hoge stem. Twee stemmen had Hedwiges in zich, je wist nooit welke er kwam: zijn hoge piepstem of zijn lage, hese borststem. Wie dat voor het eerst hoorde, zag hem op slag in twee mensen uiteenvallen: hoge Hedwiges en lage Hedwiges. Bakkers Hedwig, zoals ze hem op het dorp noemden. Pietje Piep.
Paul trok zijn benen binnenboord, deed het portier dicht en reed naar het dorp.
Bij Shu Dynasty, voorheen Bar-Feestzaal Kottink, stond Laurens Steggink met een onbekende man bij het biljart.
‘Mannen,’ groette Steggink.
Paul ging zitten aan de kopse kant van de bar, in de nis van schrootjes. Hij was graag gedekt in de rug, als een cowboy, zodat hij iedereen kon zien binnenkomen. Hedwiges schoof op de kruk naast hem. De radio stond op een halve zender, op golven van ruis klonk Die Sonne geht unter in Texas.
Mama Shu zei ‘hai Paul’ en ‘hai Hedwig’, en zette een flesje Grolsch voor Paul neer en een glas cola voor Hedwiges. De piraat bedankte cafetaria’s, loonbedrijven, houtzagerijen en sloperijen voor hun steun aan de zender. Paul wist hem te zitten, in een schuur achter aan de Tien Ellenweg; soms was de doffe basdreun tot in de wijde omtrek te horen.
Steggink boog voorover en spiedde langs zijn keu. Hij nam de tijd. Hij kon goed biljarten. In dienst geleerd tijdens de lange, lege uren in de onderdeelsbar in Seedorf.
Paul Krüzen had met Hedwiges Geerdink en Laurens Steggink in de klas gezeten.
Met Steggink had hij op een dag een ondergrondse hut gebouwd in het bos. Ze zouden er slapen. Ze roosterden bevroren frikadellen boven een rokerig vuurtje en rolden hun slaapzak uit, maar toen het donker werd schrok Paul terug voor een nacht in het hol tussen de spinnen en de pissebedden en fietste naar huis terug. Steggink bleef alleen achter. Hij was niet bang voor het donker.
De vriendschap was voorbijgegaan; Paul had steeds meer een afkeer gekregen van zijn streken en verhalen, alsmede van het vettige paardenstaartje in zijn nek. Op Theo Abbinks drieëntwintigste verjaardag had Steggink drie kittens van Theo’s vriendin de nek omgedraaid en in het weiland gegooid. Zijn verweer: hij was dronken en had een hekel aan katten.
De stilte tussen hen had zo’n twintig jaar geduurd.
Toen Steggink op een dag werd veroordeeld voor een wietplantage bij de ouders van zijn verloofde in de schuur en valse zaken op Marktplaats, was Paul niet verbaasd geweest. Niemand eigenlijk. Je zag het aankomen. Laurens Steggink had geen biografie maar een strafblad. Zijn ex deed het nog altijd in haar broek voor hem.
Toen hij vrijkwam had hij zijn zaken naar de overzijde van de grens verplaatst. In een voormalige drukkerij op een armetierig industrieterrein buiten Stattau bestierde hij een bordeel met meisjes uit de hele wereld. In Club Pacha zat hij met zijn lange lijf op een barkruk met een frisje voor zich en een telefoon aan het oor. Hem ontging niets. Maar vandaag was het maandag en op maandag was de club gesloten.
Paul stak soms de grens over in de hoop een van zijn favorieten te treffen, de mateloze Thong uit Bangkok of liever nog de moederlijke Rita uit Quezon. Wie meende dat liefde waar je voor betaalde niet kon bestaan, kende hun vurige harten niet.
Dof raakte de bal de lange band, schampte de gele bal en kloste vol op de rode. Een fijn geluid, vond Paul, dat van een rake stoot, met kracht en vertrouwen geleverd.
Nog tweemaal legde Steggink aan voordat hij miste. De andere man koos positie, zijn gezicht verscheen onder de lamp. Bleke ogen, een Pool ongetwijfeld, het gebogen lijf zwaar van reuzel en varkenspoten. Paul kreeg ze weleens op het erf, de Mareks en de Wojcieks, er viel weinig aan ze te verdienen. Maar je moest rekening houden met de uitzondering. Zoals de handelaar uit Wrocław die hem een wonder toonde: een kofferbak vol Russische zomeruniformen uit de Grote Oorlog, met de onderscheidingen er nog aan.
De Pool stootte. De ballen huppelden over het laken.
Schichtig kwamen de Hennies binnen en schoven naast elkaar aan de bar. Ze bogen zich over hun nieuwe telefoon, het beeldschermlicht legde een blauwe gloed op hun gezichten. Na een tijdje keek de vrouwelijke Hennie op en vroeg: ‘En met je vader, Paul?’
Paul Krüzen wiebelde met zijn hand. Wat had het voor zin om nog eens te vertellen over het dagelijks desinfecteren van de wond op zijn vaders scheenbeen die maar niet dichtging? Eerdaags moesten ze er weer mee naar het ziekenhuis.
Negenenveertig jaar waren ze nu in elkaars leven, zijn vader en hij. Op een dag niet ver van nu zou hij alleen achterblijven in de Saksische boerderij op de Muldershoek, waar hij tot vreemdheid en gesprekken met zichzelf zou vervallen.
De biljartklok zoemde. Steggink nam een vijftigcentstuk van het stapeltje op de klok en wierp het aan de zijkant in het apparaat.
De Hennies bogen zich weer over hun nieuwe Sony Xperia. Wat je al niet kon doen van je uitkering. Thuis hadden ze de kindjes al op bed liggen. Je wist niet of het mocht, dat zulke mensen zich voortplantten, maar het onheil was al geschied; buiten het toezicht van een of andere instantie hadden ze hun ongeluk tweemaal vermenigvuldigd.

 

Copyright © 2017 Tommy Wieringa

pro-mbooks1 : athenaeum