Leesfragment: Is u bekend met het alfabet?

23 november 2016 , door Joris van Casteren
| |

Deze week verschijnt Is u bekend met het alfabet? Verhalen uit een boekhandel, het boek over de vijftigjarige Athenaeum Boekhandel van Joris van Casteren. Lees bij ons vast een fragment.

In veel opzichten doet Athenaeum Boekhandel denken aan de Bibliotheek van Babel uit het beroemde, gelijknamige verhaal van Jorge Luis Borges. Er zijn veelhoekige kamers, geheime galerijen en verborgen balustrades, met een boekenhoeveelheid die alles lijkt te omvatten wat ooit is geschreven.

Dit boekenheelal bestaat vijftig jaar. Om dit heugenswaardige feit luister bij te zetten reisde Joris van Casteren als een postmoderne Borges rond in de legendarische boekhandel op zoek naar verhalen en mythes. Hij sprak met vaste bezoekers, schrijvers, uitgevers en verkopers, spitte de ontstaansgeschiedenis door en reconstrueerde de tumultueuze beginjaren.

Is u bekend met het alfabet? is niet alleen de biografie van een boekenpaleis, maar ook een verhalentheater waar alle liefhebbers van karakteristieke boekhandels graag in zullen ronddwalen.

 

10

Sala de tortura

In het jaar 1973 was de financiële en administratieve wanorde zo groot dat Jan Meng en een paar andere verontruste medewerkers met goedkeuring van Polak op zoek gingen naar een manager. Die werd gevonden in de persoon van Guus Schut, een degelijke man die verdienstelijk werk verrichtte bij Van Gelderen, destijds ’s lands belangrijkste importeur van internationale kranten en tijdschriften.
Schut twijfelde of hij de klus op zich moest nemen. ‘De boekhouding deugde werkelijk van geen kanten,’ vertrouwt hij mij toe tijdens de lunch in Luxembourg, waar ik Annette van Gent ook sprak.
Bovendien was er sprake van een heuse schandknapenproblematiek: op het toilet en soms zelfs op de wat stillere Spaanse afdeling werden heren afgewerkt, zo was bekend.
Schut zag in dat voornamelijk Henk Kolk, en Polaks lankmoedige houding jegens hem, aan de onverkwikkelijkheden ten grondslag lagen. Vandaar dat hij, als voorwaarde bij zijn aantreden, het vertrek van Kolk eiste. Tot verwondering van velen ging Polak ermee akkoord.
Daarbij speelde ongetwijfeld een rol dat Kolk kort ervoor een reis met Polak naar de Verenigde Staten had afgezegd. Hij ging namelijk trouwen, liet hij Polak weten. Niet met een man – dat kon in die tijd ook nog niet – maar met een vrouw.
Polak was verbijsterd, toch zegde hij de trip niet af. Jan Meng, die nog nooit in Amerika was geweest, zou de plaats van Kolk innemen. ‘Het was een fantastische reis,’ aldus Meng. Onder meer bezochten ze The Factory, Andy Warhols loods in New York, waar het een komen en gaan was van bekende en minder bekende types.
Kolk kwam na zijn ontslag nog weleens in de winkel. Dan riep hij op theatrale wijze dat de hele zaak van hem was, om dan met zachte dwang naar de uitgang te worden geleid.

Schut begon aan een grondige inventarisatie. Jaarlijks werden er ettelijke tonnen verlies gemaakt; omdat de administratie niet deugde kon geen exact getal worden berekend. Dit verlies was voornamelijk het gevolg van omvangrijke voorraadverschillen. Die ontstonden doordat Polak vaak boeken weggaf, maar vooral doordat er zeer veel werd gestolen. ‘Deels ook door het eigen personeel,’ stelt Schut.
Vooral de in leer gebonden dundrukken uit de prijzige Franse Bibliothèque de la Pléiade, of boeken uit de Loeb Classical Library verdwenen bij de vleet. Net als delen uit Van Oorschots Russische Bibliotheek, de in stofomslag gestoken set Volledige werken van Multatuli, de Suhrkamp-edities van Bertolt Brecht, en Johann Wolfgang von Goethe’s Werke die vanaf 1971 in exclusieve linnen banden met goud op snee bij Winkler Verlag uit München verschenen.
Het door Röling en Girod ontworpen interieur was prachtig, maar ook erg onpraktisch. ‘Met al die verschillende paden en ruimtes was het voor dieven relatief eenvoudig om uit het zicht van de medewerkers te blijven.’ Om daar iets aan te doen liet Schut antidiefstalspiegels monteren.
Polak vond de spiegels vreselijk, omdat die volgens hem van achterdocht jegens de clientèle getuigden. Schut: ‘Maar Johan zag ook wel in dat het niet anders kon, er moest echt iets gebeuren.’
Spiegels alleen waren niet voldoende. Schut liet een missive uitgaan waarin hij alle personeelsleden opriep zich in te spannen om winkeldiefstal tegen te gaan. ‘Alleen op die manier komen we af van het imago dat Athenaeum, volgens sommigen althans, heeft (“daar jat je moeiteloos een boek”),’ aldus Schut in de missive.
De omvang van de boekenroof diende te worden teruggebracht tot een ‘gangbaar’ percentage, anders kwam het voortbestaan van de winkel in gevaar. Voortaan was het van belang dat ‘een bezoeker van onze winkel het gevoel heeft dat er op hem gelet wordt’.
Het personeel moest de spiegels intensief benutten. ‘Daarbij moeten we bedenken dat sluwe types van diezelfde spiegels ook gebruik kunnen maken.’ En: ‘Een hoge stapel boeken of tijdschriften zal ogenschijnlijk verkoopbevorderend werken, maar als daardoor het uitzicht op andere boeken wordt belemmerd is het effect averechts.’

Vooral Jan Meng, na het vertrek van Kolk gepromoveerd tot winkelchef, raakte bedreven in het vangen van boeven. Hij had een scherp oog voor afwijkend gedrag en beschikte over een goede sprint, waarmee hij razendsnel achter de kassa vandaan kon komen. Verder was zijn postuur imposant en wist hij, dankzij de bokslessen uit zijn jeugd, de juiste houding aan te nemen wanneer een heterdaadje op een handgemeen dreigde uit te lopen.
Eerst rekende hij af met de brutalere types. ‘Er waren erbij die al lezend de winkel uit liepen!’ Als Meng het boek van hen afnam reageerden ze verontwaardigd. Het stelen van boeken was niet verwerpelijk, meenden ze. ‘Omdat het toch getuigde van literaire belangstelling.’
Wat niet goed hielp was de reactie van Polak, aan wie een in de kraag gevatte dief doorgaans werd voorgeleid. ‘Wil je dat boek dan echt zo graag hebben?’ vroeg hij volgens Meng op een keer. De dief in kwestie knikte en liep wat later zonder te hebben betaald alsnog met de begeerde titel de winkel uit.
Voor Meng had het boekverkopersvak in die tijd veel weg van recherchewerk. In het studentenblaadje Bikkelacht – dat nota bene in het Nieuwscentrum werd verkocht – stuitte hij op een advertentie voor een catalogus waarmee ingetekend kon worden op nieuwe, tegen zeer geringe prijs leverbare titels.
Wie intekende kon zijn boeken, die intussen bij Athenaeum Boekhandel werden ontvreemd, daags erna aan de Oudemanhuispoort ophalen bij een schimmig figuur. Om de bende te kunnen oprollen vulde Meng zelf zo’n catalogus in, waarna hij in de winkel de dieven met de betreffende boeken onder hun jas in de kraag vatte.

Dit alles hielp een beetje, maar niet voldoende. Dat kwam ook door de heroïne-epidemie die in Amsterdam om zich heen greep: nieuwe boeken waren interessant voor verslaafden omdat ze voor goed geld in een van de vele antiquariaten konden worden doorverkocht.
Op aandringen van Schut werd daarom door de firma HB Alarmsystemen voor vijftienduizend gulden een ‘gesloten tvcircuit’ geïnstalleerd. Met camerabeelden kon bij de politie ook daadwerkelijk worden bewezen dat iemand een boek had meegenomen. Het was nu mogelijk om tegen notoire gappers een dossier op te bouwen en ze een winkelverbod op te leggen.
Door alle maatregelen, zeker toen ook antidiefstalpoortjes werden geplaatst, spurtte Meng om de haverklap achter iemand aan. Achtervolgingen, ingezet op het Spui, eindigen soms pas op een van de grachten, of ergens in de Kalverstraat.
De dief van drie kostbare kunstboeken eindigde in het water van het Singel. ‘Omdat hij zijn buit niet wilde loslaten,’ zegt Meng. Op een keer rende hij achter een oudere man met een Dikke van Dale aan. ‘Die sprong in de tram en gooide vlak voor het dichtklappen van de deuren het woordenboek naar buiten.’

Veel steun had Meng aan de eveneens sportief aangelegde Herm Pol, een opstandige maar zeer leergierige jongen uit Amsterdam- Noord die in 1976 in dienst kwam. ‘Herm was een aanwinst,’ zegt Meng. ‘De rest kon beslist geen tempo maken, laat staan iemand resoluut staande houden.’
Op een keer, terwijl hij op de trambaan worstelde met een recidivist, schreeuwde hij naar een omstander dat hij hulp moest gaan halen in de winkel. ‘Ze zeggen dat ze het te druk hebben,’ riep de omstander even later.
Met Pol ging alles veel soepeler. Samen wisten ze onder meer De Tsjech in te rekenen. ‘Dat was de meest gevreesde boekendief van Amsterdam,’ weet Meng. De Tsjech – paardenstaartje, vooruitstekende tanden – was razendsnel. Eerder, toen hij er met de Gesammelte Werke van Thomas Mann vandoor ging, had Meng moeten lossen ter hoogte van de Dam.
Ze wisten een duo staande te houden dat jarenlang op listige wijze had toegeslagen. Terwijl de een bij de verkoper een zeer moeilijke titel opgaf, zoals Shoot Low Boys, They’re Ridin’ Shetland Ponies van de Amerikaanse auteur Lewis Grizzard, wist de ander in de gecreëerde verwarring een paar prijzige werken in zijn tas te schuiven.
Voor het Lieverdje vloerde Pol een vluchtende verslaafde. Het bleek Peter Bronkhorst te zijn, de ex-provo die de rookbom in elkaar had geknutseld die in 1966 bij het huwelijk van Beatrix en Claus in de Raadhuisstraat was afgestoken. Na provo was Bronkhorst aan de drugs geraakt en afgegleden; wel vaker was hij op boekendiefstal betrapt.
Pol probeerde hem de winkel in te slepen, maar Bronkhorst greep zich vast aan de deurpost. ‘Toen ik hem wilde lostrekken zette hij zijn verbrokkelde tanden in mijn arm,’ zegt Pol, die vervolgens een tetanusprik moest gaan halen.

Gevangen dieven werden niet langer voorgeleid aan Polak – die na een door Schut voorgestelde structuurwijziging in de tweede helft van de jaren zeventig meer op afstand van de winkel kwam te staan – maar werden vastgehouden in de kelderruimte. ‘Daar bepaalden we, afhankelijk van de situatie en de hoeveelheid gestolen boeken, of we de politie inschakelden of niet,’ vertelt Pol, die ik voor dit boek verscheidene malen sprak.
In de kelder werd de dief op een stoel gezet. Dan kreeg hij te horen wat een uitzonderlijke winkel Athenaeum Boekhandel wel niet was. Want in de nieuwe structuur, legden Meng en Pol hem uit, was elk personeelslid dat langer dan twee jaar in dienst was, automatisch deels eigenaar.
Hij of zij zou dus profiteren bij een eventuele winstuitkering, waar het bij een teveel aan diefstal nooit van zou komen. Pol: ‘Steel liever bij het grootwinkelbedrijf, was impliciet de boodschap.’
De meesten beefden en toonden zich berouwvol, sommigen schreeuwden en waren brutaal. Eén arrestant trok een mes. ‘Die hebben we toen toch maar laten gaan,’ zegt Pol.
Op een keer grepen ze een Chileen, die op de afdeling Spaans een uitgebreide keuze uit het werk van dichter en toneelschrijver García Lorca had gemaakt. In de kelderruimte, waar hij aan een stevig verhoor werd onderworpen, beweerde de dikkige, besnorde man een dissident te zijn, waarbij hij een treurig gezicht opzette.
Meng: ‘Hij was doodsbenauwd voor Pinochet, daar kwam het op neer.’ Als ze de politie belden, zei de Chileen, zou hij worden teruggestuurd. Aangedaan besloten Meng en Pol hem te laten gaan.
Een paar dagen later belde iemand van de Volkskrant. De Chileen had een brief gestuurd. In Athenaeum Boekhandel zou zich een ‘Sala de Tortura’ bevinden, waar hij urenlang was gemarteld. Wat ze hem in Chili hadden aangedaan, verbleekte bij de gebeurtenissen aan het Spui.

Het kwam ook voor dat een onschuldige in de kraag werd gevat. Deze ervaring had een zekere meneer Teunissen, die een boze brief naar de winkel stuurde. Hij was op zoek geweest naar een bepaald boek, dat niet voorradig bleek te zijn en verliet ‘na nog enige minuten te hebben rondgesnuffeld’ het pand.
‘Ik wilde net mijn tegen de winkelpui gestalde fiets ontsluiten toen ik eensklaps op mijn rug werd getikt. Op luide toon werd mij door een van uw personeelsleden, die mij blijkbaar naar buiten was gevolgd, gevraagd of ik ter controle even mijn jas wilde openmaken.’
Omdat hij door de situatie ‘geheel uit evenwicht was gebracht’ voldeed hij zonder te protesteren aan het verzoek, waarna bleek dat hij niets had gestolen. ‘Intussen was ik echter wel het middelpunt van de belangstelling van het winkelend publiek geworden; een zeer vernederende ervaring moet ik zeggen.’
Schut bood excuses aan. ‘Maar,’ zo schreef hij, ‘het aantal gevallen dat ten onrechte iemand staande wordt gehouden staat in geen verhouding tot het daadwerkelijk vaststellen van diefstal, dat moge ik u verzekeren. De feilbaarheid van de oplettendheid van onze onder behoorlijke druk bezigzijnde verkopers wordt evenwel van tijd tot tijd pijnlijk duidelijk, dat heeft u zelf ondervonden.’

Wie betrapt werd, was niet langer welkom in de winkel. Niet elke dief ging daarmee akkoord. Zo schreef een zekere S., die toegaf in het Nieuwscentrum ‘een onrechtmatige daad’ te hebben begaan, het onredelijk te vinden dat hij aan de deur werd geweigerd.
Hij noemde het ‘een handelswijze die illustratief genoemd mag worden voor een bepaald soort van maatschappelijk denken, welk als een virus onder de mensen heerst. Een handelswijze ook, die mij geenszins in overeenstemming lijkt met de strekking van het merendeel door het Nieuwscentrum verkochte lectuur.’
Hem werd ‘een democratisch recht’ ontnomen en S. zou het op prijs stellen wanneer Schut de kwestie met de verkopers zou bespreken, ‘opdat ik in het vervolg met een gerust hart het Nieuwscentrum weer kan betreden’.

 

© Joris van Casteren 2016

pro-mbooks1 : athenaeum