Recensie: Paperbacks onder het matras

12 januari 2012 , door Karlijn de Winter
| |

Als je Jeanette Winterson (1959) over haar jeugd hoort vertellen klinkt het als een gemeen sprookje. Toen ze zes weken oud was werd ze geadopteerd: een al iets ouder, kinderloos echtpaar, fanatieke leden van de Pinkstergemeente, voedde haar op. Boeken (op de Bijbel na) werden in huis niet gedoogd, evenmin als seks (mevrouw Winterson bakte tot in de kleine uurtjes custardpudding om maar niet tegelijkertijd met haar man in bed te hoeven liggen). En Jeanette, die was vast en zeker bezeten door de duivel. Want Jeanette las wél, in het geniep, en ze viel ook nog eens op vrouwen. Waarom gelukkig zijn als je normaal kunt zijn? is Wintersons autobiografie - als je bij Winterson al van een autobiografie kunt spreken. Door karlijn de winter.

Eenzaam in het kolenhok

Aan het begin van Wintersons schrijfcarrière was er ook al een autobiografie, of een semi-autobiografie: Oranges are not the only fruit (1985, in het Nederlands vertaald als Sinaasappelen zijn niet het enige fruit). Haar strengchristelijke opvoeding en het uit de kast komen, zijn dan ook vertrouwde ingrediënten. En toch weet Winterson ook nu weer alles met een vrolijke noot te brengen: moeder Winterson die een revolver bewaart in haar - nota bene - stofdoekenla, een verwarmd korset draagt en overal in huis briefjes met vermaningen plakt ('Boven het gasfornuis stond op een broodwikkel: de mens leeft niet bij brood alleen'). En Jeanette, die koste wat het kost literatuur wil lezen en daarom paperbacks verzamelt onder haar matras, dat daardoor onder mevrouw Wintersons nietsvermoedende ogen tot steeds grotere hoogte stijgt.

Maar in ruim vijfentwintig jaar is er wel wat veranderd. Waarom gelukkig zijn als je normaal kunt zijn? (de titel is ontleend aan een uitspraak van mevrouw Winterson, die niet begreep waarom Jeanette toe wilde geven aan haar geaardheid) is harder, het laat meer de rauwe kant van haar jeugd zien. De eenzaamheid, de radeloosheid en het totale gebrek aan liefde, ze windt er geen doekjes meer om. Ze vertelt hoe ze wordt geslagen, opgesloten in het kolenhok of gezeten op de koude stoeptegels voor de voordeur de nacht moet doorbrengen. Ze beschrijft ook hoe ze in 2007 haar zoektocht naar haar biologische moeder in gang zet, de kille juridische procedures die daaraan te pas komen en haar aan de rand van een psychose brengen. Nee, dit boek is niet geschreven om de schone schijn op te houden, maar om in alle oprechtheid een verhaal te vertellen.

Voorbij de kantlijn

Toch moet je Waarom gelukkig zijn niet opvatten als de non-fictietegenhanger van Sinaasappels, wat Liddie Austin in haar recensie lijkt te doen. Zo zwart-wit ligt het bij Jeanette Winterson namelijk niet. Feit en fictie bestaan bij haar altijd naast elkaar. Dat geeft ze duidelijk te verstaan in essayistische passages die met de jeugdmemoires vervlochten zijn. Oftewel: het is maar net hoe je de werkelijkheid kadert:

'Waarheid is voor iedereen een heel complex iets. Voor een schrijver zegt hetgeen je weglaat evenveel als de dingen die je vermeldt. Wat ligt er voorbij de kantlijn van de tekst? De fotograaf kadreert de opname; schrijvers kadreren hun wereld.'

Terwijl Winterson dus aan de ene kant alle kaarten op tafel legt, en openhartig vertelt over de moeizame verhouding met haar adoptiemoeder ('Ze was een monster, maar ze was mijn monster') en de ontmoeting, tijdens het schrijven van dit boek, met haar echte moeder ('Ann is mijn moeder. Zij is ook iemand die ik helemaal niet ken'), waarschuwt ze tegelijk: pas op, dit is ook maar een verhaal, en weliswaar een geüpdate versie van Sinaasappels, maar de echte wereld is nog altijd veel complexer, dan wel pijnlijker. Winterson neemt stellig positie en weet dat glashelder te verwoorden:

'Er zijn zo veel dingen die we niet kunnen zeggen omdat ze te pijnlijk zijn. We hopen dat de dingen die we wel kunnen zeggen de rest zullen verzachten, of op de een of andere manier verzoenen. Verhalen hebben een compenserende functie. De wereld is oneerlijk, onrechtvaardig, onkenbaar, onbeheersbaar.'

Verhalen vertellen is voor Winterson een manier om controle uit te oefenen. Haar ferme, vastberaden stijl, haar korte, recht-door-zee-zinnen, zijn daarmee helemaal in lijn. Het is een ik-heb-niets-te-verbergen-stijl, alsof ze definitief met haar verleden afrekent. En toch klinkt het verhaal óók als een sprookje, als een gemeen sprookje over een strenge, onrechtvaardige adoptiemoeder en een wijs, ongehoorzaam kind. Het is zo geestig geschreven, dat het ook weer troostend is. Een revolver in een stofdoekenla of een berg paperbacks onder het matras: dat kan tippen aan Roald Dahl. Lachen is, net als lezen en schrijven, ook een manier om de onrechtvaardige wereld het hoofd te bieden.

Karlijn de Winter studeerde communicatie- en informatiewetenschappen aan de VU te Amsterdam en Italiaanse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment werkt ze als freelance tekstschrijver. Daarnaast is ze hoofdredacteur van Recensieweb.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum