Recensie: Kun je een mens recenseren?

30 november 2015 , door Esther Wils
| | | | | | | | | | |

Met die fascinerende vraag begint Maarten Asscher zijn elegante inleiding op de gebundelde necrologieën die Michaël Zeeman schreef voor de Volkskrant, in de jaren tussen 1994 en 2009. Het antwoord is wat mij betreft nee, maar je moet het wel proberen. Zeeman deed dat gloedvol en met grote kennis van zaken, voor schrijvers, dichters en andere denkers van binnen en vooral buiten Nederland, met het accent op Amerika en centraal-Europa. Voor wie alleen die andere krant leest is Zo las hij, zo leefde hij een mogelijkheid iets belangrijks in te halen. Door esther wils.

N.B. Dinsdag 30 oktober 2012 wordt dit boek bij Spui25 gepresenteerd.

Het recht op woorden voor de doden

De naarste begrafenis die ik tot nu toe meemaakte, was die waar niets werd gezegd over de dode. Dat de nabestaanden verlamd waren van verdriet begreep ik, maar niet dat ze de dode zonder een woord van afscheid konden laten gaan – iemand anders had dat toch kunnen voorlezen? Niet iedereen leeft evenzeer met het woord, muziek spreekt directer en dieper, maar een paar woorden, specifiek voor die gelegenheid achter elkaar gezet, daar mag toch iedere dode recht op doen gelden? Zelfs de eenzaam gestorvenen krijgen in Amsterdam een gedicht mee bij hun begrafenis; een blijk van beschaving.

Voor de krant ligt dat anders; Asscher beklaagt zich in zijn voorwoord bij Zo las hij, zo leefde hij over de typisch Nederlandse traditie – of liever het gebrek daaraan, Fransen en Engelsen doen dat anders – om nauwelijks necrologieën te plaatsen en de taak van een openbare aankondiging van iemands verscheiden aan de betalende klanten over te laten, bij de zogenaamde familieberichten. Wel wordt ter verstrooiing aandacht besteed aan het sterven van ‘onaanzienlijke mensen’ – dat men eraan meewerkt is mij een raadsel; wie wil er nou in de krant omdat hij sterft?

Een dubieus genre, maar ook de motivatie van Michaël Zeeman geweest bij het schrijven van zijn doodsberichten is niet altijd onverdeeld edelmoedig geweest; hij deelde, aldus Asscher, met zijn leermeester en latere evenknie Kees Fens het ‘heimelijke genoegen’ van het kenschetsen en wegen van zo’n schrijversleven: waar lag nu de betekenis, wat was de waarde van het werk? Waar Fens zich concentreerde op de Nederlandse schrijvers besprak Zeeman vooral buitenlandse grootheden als Canetti, Brodsky, Jünger, Saïd, Sontag, Bellow, Mahfouz. Maar ook C.O. Jellema, Patricia de Martelaere en de vertalers August Willemsen en Gerard Rasch komen in de bundel langs.

De tedere intimiteit


Bewondering en vriendschapsgevoelens moeten toch wel de voornaamste drijfveer zijn geweest. In zijn recensie van de biografie van Virginia Woolf door Hermione Lee (te lezen in de imposante bloemlezing essays en kritieken Aan mijn voormalig vaderland, die twee jaar geleden verscheen), eerder een essay over het genre van de biografie zelf en Woolfs eigen worsteling daarmee, schrijft Zeeman:

‘Als geen ander kende Virginia Woolf daardoor de vragen van stijl en keuze, van interpretatie en duiding in andermans levensverhaal. Toen ze over Fry probeerde te gaan schrijven, zag ze zich gehinderd door het vraagstuk van waarheid en vooringenomenheid, van het vroeg of laat te voltooien beeld, dat altijd accentueringen draagt die de rijkdom en nuancering van iemands echte leven geen recht doen. Onder de opdringerige bemoeizucht van de biograaf wordt de broze waarheid van iemands leven gemakkelijk geplet.
Om die tedere intimiteit, die recht doet aan de ongelooflijke complexiteit van haar persoonlijkheid, is het ook Virginia Woolfs nieuwe biograaf Hermione Lee begonnen…’

De bewonderaar

Als de biograaf het al niet kan, hoe moet een criticus dan het laatste woord over iemand spreken, in het korte bestek van de krantenpagina? Die pretentie wordt alleen gelegitimeerd door die tedere intimiteit, het beeld dat hij heeft ontwikkeld in de persoonlijke omgang met het werk. Zeeman beschrijft in zijn necrologie van Fens diens wordingsgeschiedenis als criticus als volgt:

‘De bewonderaar, die in het uiterste geval zijn kritische vermogens opgeeft en een fan wordt en dan alleen nog maar zwijmelend kan juichen en klappen, disciplineert zijn impulsen van bijval en verbazing, ziet ze onder ogen, weegt ze en schikt ze – en dan is de criticus al bijna geboren. […] De literatuur had hem een kans geboden, een kans die hij met alles wat in hem was heeft omhelsd. Hij had zich tegelijkertijd bevrijd en verrijkt: dat verklaart wellicht ook zijn trouw, aan auteurs, aan opvattingen, aan het boek.’

Stellig, maar niet zoet

Dat kwam Zeeman vast bekend voor. In zijn necrologie voor de Poolse Zbigniew Herbert en diens alter ego meneer Cogito is te lezen:

‘“Thuis is het altijd veilig”, denkt meneer Cogito als hij zich een gedicht lang bezighoudt met “de afgrond”. “Zo gauw meneer Cogito/ voor zijn ochtendwandeling/ de deur uitgaat/ staat hij voor een afgrond.” Het is die afgrond die de heren Cogito en Herbert de wijk deed nemen naar een andere verblijfplaats, de wereld waarin slechts de intieme wetten van de poëzie gelden. En reken maar dat dat de enige wereld is die ertoe doet.’

Dat is nogal een stellige uitspraak.

Is Zo las hij, zo leefde hij een zoet boekje? Zeker niet; wat Zeeman aan zijn schrijvers bewonderde was onder andere scherpte, de moed om ijzingwekkende, irritante of broodnuchtere dingen onder woorden te brengen. En zijn stukken zijn ook niet zonder ambivalentie. De laatste necrologie bijvoorbeeld, voor Martin Bril, is een integere poging diens bekering tot ‘het gewone’ te duiden; Bril wordt geen haar gekrenkt en toch voel je de twijfel van de ongelovige schuren.

Wie meer over Zeeman zelf wil weten leze de partijdige en toch eerlijke biografische schets van Willem Otterspeer in Aan mijn voormalig vaderland [deels op Athenaeum.nl te lezen].

Esther Wils is redacteur en redactiesecretaris van De Gids.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum