Recensie: Een route voor karikaturen

30 november 2015 , door Godeke Donner
| | |

De pelgrim die tegenwoordig de Camino de Santiago loopt is al lang geen vrome op sandalen meer. Wie loopt ’m niet, van oud-generaals en BN’ers tot zakenvrouwen en geleerden. En iedereen heeft z’n eigen insteek, van ‘er even uit’ tot ‘calamiteiten thuis’. Afgelopen jaar heeft de NRC-lezer op de achterpagina twee dames kunnen volgen die naar Santiago de Compostela liepen. Niet vanuit de Pyreneeën want dat hadden ze al eens gedaan, maar vanuit Granada. Tosca Niterink (bekend als Thea uit Theo en Thea) en haar partner Anita Janssen hebben op het eerste gezicht wel wat van de sandalentypes. Hoe toegetakelder hun hoeden, wandelstokken en ook zijzelf, hoe beter. Maar aan afritsbroeken hebben ze een grondige hekel en spiritueel zijn ze ook niet. Ze zijn gewoon bezeten van het langeafstandswandelen want: ‘Te voet is de mooiste manier om een land te leren kennen.’ Door godeke donner.

Tweemaal in dezelfde rivier, en die gele pijlen

Voor de devote pelgrim valt in Klimmen naar kruishoogte weinig te halen. De beschrijvingen van alle ontberingen die je op de route tegenkomt vind ik hilarisch en hoogst herkenbaar, maar de rechtgeaarde Santiago-ganger zal zich wel ergeren aan de meligheid die bij Niterink en Janssen frequent toeslaat. Na een dwaaltocht en het drie keer doorwaden van dezelfde stroom volgt een

‘… urenlange strompeltocht door de vette rode klei, waar die olijfbomen zo goed op gedijen. We boften dat het onlangs nog geregend had en de klei lekker zacht was. We zakten erin weg en het bleef aan onze schoenen kleven. Om de tien stappen moesten we vijftien centimeter keramiek van onze zolen steken. We kwamen weer bij een rivier.’

Ze moeten constateren dat het weer dezelfde rivier is. Het verdwalen is in het boek een topos op zich. Geen dag gaat voorbij of Tosca en Anita missen de gele pijlen die overal zijn aangebracht om de pelgrims de weg te wijzen naar Santiago de Compostella. Het wordt de wandelaar onderweg ook wel lastig gemaakt want hele dorpen in Spanje voeren een gelepijlenoorlog om een graantje mee te pikken aan de camino. Op eigen initiatief worden gele pijlen weggehaald en vervangen door nieuwe die naar het eigen dorp leiden, alleen om de onnozele pelgrim het geld uit de zak te kloppen. Dit gebeurt nog allemaal op het rustige stuk van de weg, tussen Granada en Mérida.

Wandelen met De Ander

Maar dan komen de twee routes, de Via Mozarabe en de Via de la Plata samen en begint een waar pelgrimscircus. ‘Vanaf hier is het gedaan met de echte eenzaamheid. Want we zien sandalen, wandelbaarden en afritsbroeken lopen.’ ‘“Annie,” vroeg ik, “lopen er ook gewone mensen over deze camino?”’

Als de dames eenmaal op het drukke gedeelte van de pelgrimsweg zijn beland, moeten ze de herberg delen met ‘internationale baardapen’ die behalve luidruchtig ook stinkend smerig zijn. ‘Ik klapte vol met mijn gezicht tegen een muur van zweetvoetenstank op,’ schrijft Niterink als ze ’s avonds in een voetbalkantine-achtig vertrek hun intrede doen. Naast de ‘oververhitte brute wandelschoenen’ liggen de ‘zeiknatte inlegzooltjes als aangespoelde vissen, walmend in de middagzon’.

Het idee dat je als pelgrim ongelimiteerd beslag op elkaar mag leggen is voor de dames ook al zo’n permanent ongemak. ’s Nachts word je wakker gehouden door het aanhoudend geronk op de slaapzaal. ’s Ochtends begint voor dag en dauw de race naar de volgende herberg om vooral maar een slaapplaats te bemachtigen. En waar je onderweg ook kijkt, steeds ben je opgezadeld met De Ander:

‘Wat was dat toch met mij deze reis? Waarom verpestte ik het bij al die mensen? Het kon toch niet zijn dat het alleen aan hen lag? Het leek of deze route alleen bewandeld werd door karikaturen.’

Soms zijn ze het herbergslapen zo beu dat ze een hotelletje opzoeken. Of ze komen terecht in een verlaten schuur waar ze kletsnatgeregend bivakkeren.

‘Klappertandend deden we onze natte spullen uit. Ik vond in de paraplubak een bosje vergeten pelgrimsstokken. Ik trapte ze een voor een tegen de muur in stukken. Annie stond in haar onderbroek een houten keukenstoel kapot te slaan tegen de vloer.’ Binnen no time brandt de haard en hangen hun poncho’s met punaises aan het plafond. ‘Ze dansten als spoken heen en weer in de hete lucht. Gezellig zo met zijn vieren!’

Altijd half geleefd?

Toch wordt er in Klimmen naar kruishoogte niet alleen maar gespot of geweeklaagd om alle ellende die zich onderweg voordoet. Ze zijn nog maar honderd kilometer van het einddoel Santiago verwijderd als Niterink in haar dagboek noteert:

‘Het went, elke dag een vast aantal kilometers lopen. En het geeft structuur aan de dag. We hoeven ons nooit af te vragen wat nu weer te doen. We gaan gewoon lopen. En als het erop zit ben ik altijd trots op mezelf. Dat komt thuis maar sporadisch voor. En behalve dat heb ik elke dag geluksopvliegers, sta steeds weer verbaasd over de schoonheid en de mysterieuze diepzinnigheid van het leven in het gras en tussen de struiken. Waarom is me dat niet eerder opgevallen, vraag ik me vaak af. Leefde ik altijd maar half?’

1200 Kilometer lopen met volle bepakking en slechts bij hoge uitzondering een lift of een dagje rust is een prestatie van formaat. Vervolgens dan ook nog eens van Santiago de Compostella door naar Finisterre (per bus) om traditiegetrouw je wandelkleren te verbranden maar dan? Wat moet je doen als je weer thuis bent en niet meer achter de gele pijlen aan kunt lopen? Dan werk je de avond aan avond trouw opgeschreven aantekeningen uit en maakt er een kostelijk boek van dat godvruchtige pelgrims maar liever ongelezen moeten laten.

Godeke Donner studeerde Letterkunde in Amsterdam en Parijs.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum