Recensie: Een ontdekkingsreiziger in tijden van forensonderzoekers

30 november 2015 , door Michiel Baas
| | |

Het veldwerk dat Reimar Schefold, emeritus hoogleraar Culturele Antropologie van Indonesië, tussen 1967-1969 verrichtte onder de Mentawaiers, een geïsoleerde stam op de Mentawai-eilanden voor de kust van Sumatra, en wat hij nu in Wees goed voor je ziel opgetekend heeft is klassiek. Het is, in het kort, antropologie in z’n meest archetypische vorm, die nog steeds enorm tot de verbeelding spreekt maar voor  maar weinigen is weggelegd. En dat heeft zeker niet alleen te maken met het feit dat stammen zoals de Mentawaiers hun traditionele leefgebied bijna allemaal zijn kwijtgeraakt maar ook omdat de aandacht binnen de antropologie steeds meer verschoven is naar complexe urbane situaties waar diversiteit en globalisering kernbegrippen zijn. Door michiel baas.

N.B. Schefold treedt 24 mei op bij Spui25, en 10 juni bij Teylers.

De stad en het vissersdorpje

Ik verrichtte een aantal jaren geleden antropologisch veldwerk onder jonge Indiase migranten in de Australische stad Melbourne – een van de grootste steden ter wereld qua oppervlakte – en toen verzuchtte ik wel eens tegen mijn promotor in Nederland: ik zou willendat ik deze stad kon verkleinen tot een klein vissersdorpje waar ik mijn informanten aan het eind van de middag op het strand kan aantreffen als ze de netten aan het repareren zijn.

Mijn veldwerk leek zich vooral in de trein af te spelen, van verre suburb naar nog verdere suburb, informanten verspreid over de stad, geen sprake van een kern, of zelfs maar een clustering. Mijn informanten woonden overal, waren voortdurend op weg en voldeden op geen enkele manier aan het beeld dat klassieke antropologische studies opriepen van een onderzoekspopulatie. Antropologie is wat dat betreft steeds vaker synoniem met onderzoek in stedelijke omgevingen, onder een zeer diverse populatie waarbij vooral de mobiliteit van de onderzoeker centraal staat.

Antropologische paniek

‘Reimar Schefold is een van de laatste grote etnologen uit het tijdperk van ontdekkingsreizigers,’ stelde Redmond O’Hanlon, maar dat tijdperk verschilde op een enkel vlak amper van dat van de forensonderzoekers. Toen Schefold begin jaren zestig zijn plannen ontvouwde om in de Indonesische archipel onder een ‘traditionele’ groep/stam onderzoek te doen galmde het hem, interessant genoeg, al van alle kanten toe dat hij veel te laat was. Er zou al weinig van hun ‘cultuur’ over zijn en iedere stam zou inmiddels over minstens één antropoloog beschikken. Het is een bekend soort ‘antropologische’ paniek waarbij het eigenlijk altijd lijkt alsof je te laat komt.

Ook toen al was men diep bezorgd over hoe stammen als de Mentawaiers zouden overleven in de context van snel oprukkende en hard moderniserende Indonesische Staat die weinig leek op te hebben met allerlei ‘lokale’ en zeer beslist niet ‘moderne’ gebruiken. Het leidde maar al te vaak tot een interessant maar vaak ‘oriëntalistische’ en dus problematische soort antropologie die er vaak alles aan gelegen was zo snel mogelijk zo veel mogelijk nog resterende rituelen, gebruiken en vaardigheden van deze ‘primitieven’ vast te leggen voor het te laat was.

Het veldwerk dat nog steeds verplichte kost is

Schefolds eigen keuze voor de antropologie was sterk beïnvloed door de verhalen die zijn moeder vertelde over zijn opa, de bekende antropoloog Karl von den Steinen, die zelf veldwerk had verricht onder volledig onbekende stammen in het Amazonegebied. Het is het soort veldwerk dat voor legio eerstejaars antropologie studenten nog steeds verplichte kost is.

Nog steeds lezen studenten Bronislaw Malinovski’s logge en noeste studie over zijn tweejarig veldwerk aan het begin van de twintigste eeuw onder de Trobriand eilanders, een archipel ten oosten van de kust New Guinea. Evans-Pritchards studie over de Nuer, een stam wiens leefgebied zich uitstrekt van Zuid-Soedan tot het westen van Ethiopië, die uit hij uitvoerde in de jaren dertig wordt ook nog steeds tot in detail bestudeerd. En Margaret Meads baanbrekende onderzoek naar opgroeien op Samoa uit de jaren twintig – en die in de jaren zestig verplichte kost voor de hippie gemeenschap werd – wordt ieder jaar opnieuw stevig bediscussieerd.

Uit het boekje

Schefolds studie is in dat opzicht een publieksvriendelijkere versie van precies dat soort veldwerk en waar hij door de jaren heen veelvuldig academisch over gepubliceerd heeft. Hij beschrijft zijn reis naar het gebied, de mensen die hij op die reis ontmoette (waaronder missionarissen en overheidsdienaren), en hoe hij uiteindelijk bij de Mentawaiers terechtkomt. Het is antropologie uit het boekje: zijn eerste ervaringen met de gewoonten, het elkaar leren begrijpen, de taal spreken, de ontberingen, maar vooral ook de mooie momenten.

En dit laatste lijkt ook de boodschap die hij met dit boek heeft willen meegeven: Wees goed voor je ziel. Dat lijkt niet alleen te slaan op de belangrijke lessen die hij van de Mentawaiers leert door hun geloofs- en belevingswereld te bestuderen maar ook op onze Westerse houding tegenover de ‘ander’ en het belang dat we geven aan ontwikkeling en modernisering. Het is duidelijk: volgens Schefold heeft dit zeker niet alleen maar vooruitgang gebracht.

Schefolds boek biedt een unieke kijk in een wereld die opmerkelijk genoeg in zekere zin wel degelijk heeft weten te overleven, zo wordt duidelijk in het laatste hoofdstuk waarin hij veertig jaar later teruggaat naar zijn vroegere onderzoeksgebied. Jammer is dat Schefold weinig ruimte overlaat om met een meer kritische blik de antropologie van toen te bezien en daarbij ook te reflecteren op zichzelf als antropoloog. Want als iets de antropologie de laatste decennia gekenmerkt heeft is het wel dat: kritiek op het eigen vakgebied en reflectie op de rol van de antropoloog in het veld.

Dat daargelaten is dit een intrigerende, bijzondere en vooral ook uiterst leesbare studie die een ieder zal aanspreken met een interesse in tribale samenleving in Indonesië – en het tijdperk van de ontdekkingsreizigers.

Michiel Baas is antropoloog. Hij promoveerde in 2009 op een onderzoek naar Indiase student-migranten in Australië. Het boek dat als resultaat van dit onderzoek in 2010 verscheen is getiteld: Imagined Mobility. Migration and Transnationalism among Indian Students in Australia, (Anthem Press, Londen). Hij is als docent verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en werkt tevens als coordinator voor het International Institute for Asian Studies in Leiden.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum