Recensie: Zo onvoltooid als de tijd zelf

07 november 2011 , door Tim van Dun
| | | |

30 oktober 2010 overlijdt een van Nederlands’ bekendste auteurs aller tijden: Harry Mulisch. Hij laat een omvangrijk en imposant oeuvre na met titels die zelfs de minst toegewijde lezer niet onbekend in de oren moeten klinken. Wie heeft immers nog nooit gehoord van De aanslag (1986) en De ontdekking van de hemel (1992)? Velen dachten dat er na Siegfried (2001), de laatst voltooide roman van Mulisch, geen nieuw werk meer uit zou komen. Nu echter, ongeveer een jaar na Mulisch’ overlijden, is De tijd zelf verschenen: een weliswaar onvoltooide, maar veelbelovende roman-in-wording die zonder meer nieuwsgierig maakt naar wat er nog had kunnen volgen.

In zijn huidige verschijningsvorm bestaat De tijd zelf uit twee delen. Het eerste deel wordt gevormd door de roman zelf, het tweede deel door een uitgebreide toelichting met bijdragen van Marita Mathijsen en Arnold Heumakers, aangevuld met fragmenten uit eerdere versies van De tijd zelf en, als kroon op het werk, dagboekfragmenten van Mulisch die op zeer onderhoudende wijze inzicht geven in het ontstaansproces van zijn nieuwste werk.

Hoofdpersoon in De tijd zelf is Melchior Post, woonachtig bij zijn moeder in Amsterdam en, naar eigen zeggen, essayist van beroep. Hij is net teruggekeerd uit Londen, waar hij een televisiedebat zou hebben met ene Oscar Embden, filosofieprofessor in Leuven. Post en Embden hebben namelijk elk een andere opvatting over tijd: Post vindt dat het heden geen uitgebreidheid in de tijd kan hebben, omdat het verleden niet meer bestaat en de toekomst nog niet; Embden daarentegen is ervan overtuigd dat het heden die uitgebreidheid wél bezit. Het debat kan echter niet doorgaan: omdat Post de nacht voorafgaand aan het debat in zijn slaap per ongeluk zijn wekker omstoot zodat die een kwartslag draait, vergist hij zich, hoe kan het ook anders, in de tijd en wordt hij veel te laat wakker om tijdig op het debat te verschijnen. Eenmaal terug in Amsterdam ontdekt Post een e-mail van Embden met de tekst ‘Ik geef mij gewonnen – Embden.‘ Post vraagt zich af hoe Embden die woorden bedoeld heeft: is het venijn in de vorm van een compliment omdat Post niet is komen opdagen, of vat Embden Posts afwezigheid op als hét doorslaggevende argument voor diens theorie van het onbestaanbaar-bestaande heden?

Mulisch zou Mulisch niet zijn als hij zijn hoofdpersonage niet allerlei verbanden zou laten leggen naar aanleiding van het ongelukje met de wekker. Een verhaal over een geleerde met de naam Gustav Veblen die de eerste steen van zijn huis legt op een klein eiland, het ‘niets’ en het ‘alles’ die elkaar uitsluiten maar toch niet zonder elkaar kunnen (Post koppelt het yin-yangsymbool aan zijn eigen mystiek: ‘zoals de kern van het slapen de droom is, zo is de kern van het waken de fantasie.’), een artikel met als werktitel De tegentijd – het zijn allemaal onderwerpen of, liever gezegd, beginnende verhaallijnen die op een of andere manier te maken hebben met ‘tijd’ en, uitgaande van het gebrek aan toeval in Mulisch’ boeken, ongetwijfeld verband houden met elkaar. We weten alleen niet hoe, aangezien we slechts over een aanzet tot een roman beschikken. Het is echter wel een aanzet die nieuwsgierigheid opwekt: wat zou er verder gebeurd zijn met Post? Worden de woorden van Embden in diens e-mail nog opgehelderd? Wat heeft het verhaal over Gustav Veblen uiteindelijk precies te maken met de overige gebeurtenissen in De tijd zelf?

In hun bijdragen doen Marita Mathijsen en Arnold Heumakers, door Mulisch aangewezen als beheerders van zijn literaire nalatenschap, dappere pogingen de opgestarte verhaallijnen en onderwerpen voor De tijd zelf met elkaar in verband te brengen. Mathijsen beschrijft nauwkeurig de ontstaansgeschiedenis van de roman en vergelijkt daartoe onder meer de vijf overgeleverde versies van De tijd zelf (er gingen vier versies vooraf aan de roman zoals die nu gepubliceerd is). Ook analyseert zij diverse dagboekaantekeningen van Mulisch. Een van de belangrijkste conclusies waartoe Mathijsen komt, is dat Mulisch drie verhaallijnen met elkaar wilde verbinden: zijn moeder (die enkele jaren vóór hij aan De tijd zelf begon overleed), het filosofisch probleem van de tijd (het debat tussen Post en Embden) en een eilandgeschiedenis. Het is zonder meer knap hoe nauwgezet Mathijsen te werk is gegaan, al voelt de conclusie (dat het niet duidelijk is hoe Mulisch die drie verhaallijnen uiteindelijk zou hebben samengebracht) ietwat onbevredigend aan na een analyse die zo uitgebreid is.

Volgens Heumakers vormt de tijd ‘een van de centrale thema’s, zo niet hét centrale thema van Mulisch’ “schrijverij”’. In zijn essay, dat al net zoveel bewondering afdwingt als dat van Mathijsen, toont hij onder meer aan dat ‘diverse elementen’ van het verhaal van De tijd zelf ‘hun voorlopers in de rest van het oeuvre’ hebben. Hij wil zelfs zo ver gaan dat hij De tijd zelf opvat als ‘een ultieme poging tot Endlösung der Zeitfrage‘, zoals Mulisch al eerder zijn Hitlerfrage (waar zijn oeuvre eveneens mee doorspekt is) afrondde met Siegfried. Met andere woorden: Mulisch zou zich in De tijd zelf hebben voorgenomen de tijd te vangen in een net van fictie, zoals hij al eerder heeft geprobeerd Hitler in een net van fictie te vangen. Tot een bevestiging dan wel verwerping van die hypothese komt het niet in Heumakers’ essay: het wordt immers niet duidelijk hoe de verschillende elementen in De tijd zelf met elkaar samenhangen, aangezien de roman nooit voltooid is. De verbindingen die Heumakers met eerder werk van Mulisch legt, zijn echter op zichzelf al interessant en bieden ongetwijfeld mogelijkheden tot nader onderzoek.

De dagboekfragmenten van Mulisch zelf, ten slotte, vormen misschien nog wel het mooiste deel van wat eerst een roman had moeten worden, maar nu in feite als editie gepubliceerd is. Uit de fragmenten wordt onder meer duidelijk dat bepaalde verhaalelementen in De tijd zelf gebaseerd zijn op dingen die Mulisch zelf meegemaakt heeft. De grootste meerwaarde van deze ‘memoires’ is echter dat de lezer ‘eindelijk’ een indruk krijgt van wat er kennelijk in Mulisch omgaat voorafgaand aan en tijdens het schrijven van een roman. Wie Mulisch’ werk ook maar enigszins kent, heeft zich ongetwijfeld al eens afgevraagd hoe deze schrijver de ideeën voor zijn romans in zijn hoofd vormt.

Het valt niet mee een oordeel te vellen over een roman die niet voltooid is en dat ook niet zal worden. De verhaallijnen die Mulisch opgestart heeft in wat we wél hebben van De tijd zelf, maken echter nieuwsgierig genoeg naar wat er nog had kunnen volgen. Voeg daar nog twee goed doordachte essays en een reeks boeiende dagboekfragmenten aan toe, en er valt in elk geval te spreken van een geslaagde editie.

Tim van Dun studeerde Nederlandse taal en cultuur in Nijmegen, en is momenteel bezig zijn eerstegraads lesbevoegdheid als docent Nederlands te behalen aan het Instituut voor Leraar en School, eveneens in Nijmegen. Naast zijn studie schrijft Van Dun recensies voor Recensieweb.nl, waar deze recensie eerder verscheen.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum