Recensie: Gesproken wordt geen woord

30 november 2015 , door Marleen Louter
| | | |

Vissersweeuw, drachtige nachtmerries, zomerkurken, engtevrees, zinnentuimel, margarinegatenkaas, hongerwee. Het lijkt of de poëzie van Anneke Brassinga een compleet nieuw universum van woorden opent. Wie de gedichten in haar nieuwste bundel Ontij leest, ondergaat de merkwaardige sensatie dat de betekenis van die mysterieuze begrippen zich als vanzelf openbaart. Door marleen louter.

Het is een subtiel spel met woordgevoel en betekenis dat Brassinga in Ontij speelt. Zoals in ‘Zinnenschemer’ , een titel die eigenlijk de hele bundel vlekkeloos karakteriseert.

‘Ruist een dichte regen op de schaapskooi
van mijn wollige gedachten. Het daglicht
is verbitterd heengegaan en in de ogen
pinkt het lampje van een eerste traan.
Buiten op de grote stille heide liggen
grote stille stenen zich te wijden aan
een herfst vol ledigheid. (…)’

De regenachtige schaapskooi die Brassinga in de eerste regels oproept en in de tweede regel alweer tot een metafoor maakt, blijft toch bestaan, en de melancholieke werking ervan schemert door het gedicht. De wollige gedachten, de grote stille heide, het lampje, de traan, de herfst vol ledigheid – het zijn woordbeelden die in elkaar overvloeien, een effect dat Brassinga nog eens beïnvloed door de volgorde, het feilloze ritme waarin ze worden opgevoerd, uitmondend in een haast perfecte dichtregel.

Maar vaker oefent de poëzie van Brassinga op een onaanwijsbaar, suggestief niveau invloed uit op de intuïtie van de lezer. ‘Stuiven’ noemt Brassinga het zelf, in het gedicht ‘Stof’ waarin ze haar dichtproces vat: ‘(…) Het is nacht, maar de bomen blijven / staan. Dat denk ik althans, en ik denk aan alles/ dat plaatsvindt, tot stuiven de overhand neemt.’ Haar poëzie beweegt zich onmiskenbaar rond een kern die vol is van betekenis, waarmee ieder woord het andere, hoe zeldzaam of zonderling ook, bestuift. ‘Gorgelpijp’, ‘schoonlawaai’ – in de gedichten van Brassinga zijn ze moeiteloos te duiden.

Het is dan ook veel meer dan een taalspel dat Brassinga in Ontij speelt; geen spel van verwijzingen waar de lezer buiten blijft staan maar poëzie die zijn wil oplegt aan de taal. En het ontbreekt de bundel niet aan momenten van helderheid:

Popi paasautopi

Wij onbeschroomden, ons reppend vol manco –
mens jaagt bermen en grazige verten na, daar wacht
het knagen, lurken. Gemene deler van

de beterende wereld blijft voorlopig eikenloofsalade
met margarinegatenkaas en pokken van de eeltige
pijnboom; respijt voor wrevele liefdes biedt

de geboden heiligendag die ons terugwerpt
op ontploffingen onder motorkap, getuf.
Zonder ophef verleden leven voorrang geven?

Ook deze paas zal mijn broer niet opstaan
en ben ik, bestraald door kille zon,
de uitgestrektheid van mijn ontbreken.

Alles heeft met alles te maken in dit gedicht; de ijdele hoop op ‘bermen en grazige verten’ waar het ‘knagen, lurken’ begint en de bittere ironie van de ‘eikenloofslade met margarinegatenkaas en pokken van de eeltige pijnboom’ die de ‘beterende wereld’ te bieden heeft, onder de verraderlijke troost van de ‘kille zon’. Uit de laatste strofe waarin die beelden gevangen worden, spreekt ondubbelzinnig een gevoel van verdriet, gemis, maar die openheid, het regelrecht benoemen van emotie is niet misplaatst. Het verdriet zit al verankerd in de taal.

Daarmee is Ontij ook een eerlijke bundel, die voldoening geeft aan de lezer. Niet omdat hij makkelijk te doorgronden is, maar omdat Brassinga's poëzie op momenten zonder schroom zijn ware gezicht toont. Brassinga bedrijft woordkunst in de meest letterlijke zin van het woord waarin iedere liefhebber zich met plezier zal laten meeslepen.

Dat de dichteres, in 2008 Constantijn Huygensprijs-laureaat, het dichtersvak in al zijn facetten beheerst, wordt ook duidelijk in het gedicht ‘Peepshow’, dat ze schreef bij een tekening van beeldend kunstenares Loes van der Horst. Het begint met een haast letterlijke beschrijving van die tekening: ‘Zaal in bos – de voorstelling / tussen twee bomen, het geheime schouwtoneel./Gesproken wordt geen woord / het oog op kijken verliefd (…)’. Dat is sterk: waar veel dichters de betekenis van de tekening, de verbeelding die eruit spreekt, als uitgangspunt zouden nemen, neemt Brassinga de tekening als ding en transformeert die in taal. En juist daardoor houdt haar poëzie moeiteloos stand naast het beeld: de taal verricht het werk, en maakt de bomen uiteindelijk tot veel meer dan de tekening kan vertellen: ‘Bejegend de schroom van schors, het ruwe / gestreeld, beklommen. Hangt in de lucht/ een tederheid, zwaar bollende vrucht/ die na ontknoping valt (…)’

Hoewel niet ieder gedicht zo uitgesponnen is, en de bundel ook wat mindere gedeelten kent – de ‘Hommagecollage’ die gecomponeerd is uit dichtregels van Brassinga en Louis Th. Lehmann is bijvoorbeeld vrijblijvender, valt wat uit de toon – is Ontij een prachtige, gedegen bundel waarin Brassinga naast haar meesterschap ook frivoliteit en durf toont. Achteraf terugbladerend had het openingsgedicht die toon al gezet:

Toen je mij liplas en buiksprak
kwamen er kikkers uit de keel
die ik veranderde in prinsessen

ieder teder op hun plompblad –
stoppen met roken vermindert het risico.
Vooruitslapend alvast

voor de langste nacht groeiden wij scheef,
droogbloeiers met strooien benen, grimassen.
Ik purserette, jij looide hindeleer.

Maar hoe je speerwierp, ringreed,
schijfschoot – o dodelijk art,
dit doosje is vierkanter dan dat daar.

Marleen Louter is neerlandica. Ze schrijft recensies voor Recensieweb.nl en werkt als redacteur voor onder meer Athenaeum.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum