Recensie: Uiterst pragmatisch is wel eens verfrissend

30 november 2015 , door Rogier van Reekum
| | | | |

De essaybundel Over het recht om wij te zeggen is misschien wel het meest persoonlijke boek dat Kees Schuyt tot nu toe schreef. De emeritus hoogleraar Sociologie combineert in de verschillende stukken analyse met een uitgesproken mening over de kwesties die hij aansnijdt. Die zijn alle actueel: de al dan niet gebrekkige gemeenschapszin, integratie en multiculturaliteit, de grenzen van de ongehoorzaamheid en de verhouding tussen de generaties. En het slimme van zijn betoog is dat hij al deze kwesties met elkaar weet te verbinden. Dat maakt het boek tot meer dan een toevallige bundel van recent werk, zegt rogier van reekum.

Schuyt stelt steeds dezelfde vraag centraal: hoe om te gaan met groepstegenstellingen in een democratische gemeenschap? Om deze vraag te beantwoorden moeten we het hebben over het recht om ‘wij’ te zeggen. Slechts enkele filosofen en sociologen, zoals Spiegelberg, Cavell, Tuomela en Devisch, hebben serieus over deze vraag geschreven, terwijl het toch een kernprobleem van de democratie betreft. Wanneer heeft iemand het recht om voor een groep te spreken? Wanneer moeten groepsclaims serieus genomen worden? Hoe verhoudt het recht van ‘wij’ zich tot het recht van ‘zij’ (anders zijn) en het recht van ‘ik’ (jezelf zijn)? In een vitale democratie zouden burgers op een redelijke en rechtvaardige manier om moeten springen met al deze wij-kwesties. Ondanks dat een democratie ruimte biedt voor allerhande verschillen tussen personen, bestaan die verschillen juist vaak door de groepsverbanden die personen met elkaar aangaan.

Door verschillende wij-kwesties met elkaar te verbinden probeert Schuyt de heftigheid van deze actuele debatten te temperen. Ze worden volgens hem op de spits gedreven wanneer er nog maar enkele – meestal twee – gezichtspunten mogelijk zijn: ‘voor of tegen’, ‘erop of eronder’, ‘erin of eruit’. Juist dit verloop van maatschappelijke discussies is zelf een voorbeeld van verscherpte groepstegenstellingen die kunnen ontstaan wanneer betrokkenen het zicht op alternatieve perspectieven kwijt raken. De voornaamste rol van de sociologie is volgens Schuyt het openen van nieuwe blikvelden door maatschappelijke kwesties afstandelijk te beschouwen en tegelijkertijd oog te houden voor de ‘eindeloze pluraliteit van betekenissen’. De tragiek van het eigen gelijk, waarvan de ander niet meer te overtuigen is juist omdat je er zelf in volhardt, kan worden ondervangen door een sociologische en pragmatische blik.

Voortbouwend op zijn eerdere werk Steunberen van de samenleving vraagt Schuyt zich af welke instituties het mogelijk maken om tot een redelijke en rechtvaardige omgang met groepstegenstellingen te komen. Allereerst zijn er democratische deugden en sociaal-wetenschappelijke kennis nodig om groepsconflicten beheersbaar te maken. Interessant is de rol die emoties hierbij spelen. Gevoelens van onrechtvaardigheid en vernedering worden dikwijls niet onderkend. Schaamte en woede kunnen elkaar dan gaan versterken, mogelijk met geweld als gevolg: ‘verscherpte wij-zij-tegenstellingen, negatieve, categorale of collectieve oordeelsvorming bergen de schaamte-woede-geweldsequenties in zich en samen vormen ze een cruciale schakel in het uit de hand lopen van oplopende groepstegenstellingen.’ Vervolgens is er het recht, en Schuyt betoogt dat dat toereikend is. Huiselijk geweld, tweedegeneratiecriminaliteit, eerwraak, religieuze uitingen in de publieke ruimte – ze vragen niet om ingrijpende veranderingen van de huidige juridische middelen. Hij is dan ook niet zo te spreken over de recente pogingen – het boerkaverbod en een nieuwe aanhef van de grondwet – om deze middelen aan te passen.

De bundel sluit af met een drietal essays over nieuwe verhoudingen tussen de generaties. De vergrijzing ziet Schuyt, net als de komst van de multiculturele samenleving, als een langdurige en nog ongekende maatschappelijke verandering, waardoor nieuwe groepsbelangen en groepsclaims ontstaan. De fixatie op de wao en de pensioengerechtigde leeftijd is wat hem betreft onterecht en ontoereikend. De vraag is eigenlijk eerder welke rol gepensioneerden gaan spelen. Zullen ze massaal vakantie gaan vieren of zullen ze een productieve bijdrage leveren? Schuyt bepleit dat ouderen hun ervaring en kennis over kunnen dragen aan volgende generaties, ‘generativiteit’ als levenshouding: ‘… een psychologische eigenschap van vooral oudere mensen, die in de derde levensfase zijn aangekomen: nog niet te oud en te afhankelijk, maar voldoende onthecht om het eigen belang niet altijd primair te stellen.’ In die overdracht aan de jeugd moet de ontwikkeling van democratische deugden voorop staan en niet hun economische productiviteit.

Over het recht om ‘wij’ te zeggen is Schuyt uiterst pragmatisch. Zijn antwoord op alle wij-vragen is er een die sociologen eigen is: het hangt ervan af. Ook uit de afgewogen stijl en kalme toon van Schuyt’s teksten spreekt een relativerende houding. Steeds laat hij zien waarom een niet-polariserende strategie beter is. In navolging van Gandhi meent Schuyt dat een doel al zichtbaar moet worden in de gebruikte middelen: de pragmatische strategie is altijd succesvoller in het bereiken van het uiteindelijke doel, democratisch samenleven. Tegen de stemverheffing en superlatieven stelt Schuyt kortom afstandelijke analyse en empathie. Dat is misschien niet erg meeslepend, maar wel verfrissend.

Rogier van Reekum is socioloog en filosoof. Hij promoveert aan de assr op een onderzoek naar de culturalisering van burgerschap in politieke en publieke debatten in Nederland.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum