Het zal geen toeval zijn dat het Groot Verzenboek van Jozef Deleu, een bloemlezing met ‘555 gedichten over leven, liefde en dood’ juist in deze tijd van het jaar verschijnt. Het najaar, wanneer de dagen korter worden, de melancholie opspeelt en we ons meer dan in andere jaargetijden bewust zijn van de tijd die voorbijglijdt, is precies het goede moment voor een dergelijke uitgave. Het Groot Verzenboek leent zich er uitstekend voor om op een druilerige zondagnamiddag op de bank te kruipen met het lijvige boekwerk op schoot en er naar hartelust in rond te struinen, zegt marleen louter.
Deleu, dichter en hoofdredacteur van poëzietijdschrift Het Liegend Konijn, stelde een evenwichtige bloemlezing samen, die hij indeelde naar opeenvolgende levensfasen. Van de geboorte en de kindertijd naar de jaren van de prille liefde en daarna het huwelijk, vervolgens de fase waarin herinneringen kostbaarder worden en levensvragen opspelen, en ten slotte de eenzaamheid en de dood. Zijn keuze bevat vele bekende namen; gedichten van J.C. Bloem, Martinus Nijhoff, Kopland en Vasalis, die in een dergelijke bloemlezing ook eigenlijk niet mogen ontbreken. De overbekende klanken, de dichtregels die al zo vaak gebloemleesd en geciteerd zijn, hebben nog niets van hun kracht verloren, zoals wanneer Maria Vasalis in ‘Is het vandaag of gistren…’ liefdevol dicht over haar dementerende moeder:
Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder, bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag en zegt: zijn we in Roden of Den Haag? Wat later: kindje ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut zo ver al van de aarde weggedreven, zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend, zonder bestek en her en der. Zij zoekt – het is een s.o.s. – haar herkomst en haar zijn als kind en niemand niemand, die haar vindt zoals zij was. Haar Franse les herhaalt zij: van haar 8e jaar: ‘bijou, chou, croup, trou, clou, pou, où, die eerste juffrouw, weet je wel die valse ouwe mademoiselle hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.’ Had ik je maar als kind gekend, die nu mijn kind en moeder bent.
Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder,
bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed.
Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag
en zegt: zijn we in Roden of Den Haag?
Wat later: kindje ik word veel te oud.
Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut
zo ver al van de aarde weggedreven,
zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend,
zonder bestek en her en der.
Zij zoekt – het is een s.o.s. –
haar herkomst en haar zijn als kind
en niemand niemand, die haar vindt
zoals zij was. Haar Franse les
herhaalt zij: van haar 8e jaar:
‘bijou, chou, croup, trou, clou, pou, où,
die eerste juffrouw, weet je wel
die valse ouwe mademoiselle
hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.’
Had ik je maar als kind gekend,
die nu mijn kind en moeder bent.
Maar ook werk van modernere dichters en nieuw poëzietalent passeert de revue, en dat maakt van het lezen van de bloemlezing ook een ontdekkingstocht, misschien zelfs een kennismaking met het werk van interessante dichters als Ingmar Heytze, Ruben van Gogh, Marjoleine de Vos, Peggy Verzett, Tonnus Oosterhoff en Erik Menkveld, die is vertegenwoordigd met een gedicht over zijn pasgeboren kind, ‘Alles mag je worden’:
Het springzaad knapt, de brempeulen knallen open en jij ligt er in je wieg als een popelend boontje bij. Alles mag je worden van mij: zeeman, boswachter, archeoloog. Of – als je leven ingewikkelder loopt – gesponsord ontdekker van aangroei werende stoffen voor scheepsverf, alleenstaand paddenstoelenfotograaf, pacht- en beestenlijstenonderzoeker van verdwenen Drentse keuterijen… Behalve ongelukkig. Beloofd?
Het springzaad knapt, de brempeulen
knallen open en jij ligt er in je wieg
als een popelend boontje bij.
Alles mag je worden van mij: zeeman,
boswachter, archeoloog. Of –
als je leven ingewikkelder loopt –
gesponsord ontdekker van aangroei
werende stoffen voor scheepsverf,
alleenstaand paddenstoelenfotograaf,
pacht- en beestenlijstenonderzoeker
van verdwenen Drentse keuterijen…
Behalve ongelukkig. Beloofd?
Ook is werk opgenomen van de haast vergeten auteur J.W.F. Werumeus Buning, dichter van zangerige poëzie, voornamelijk balladen, van wie mij vooral de melancholieke eenvoud van zijn ‘Ballade van de dingen die niet overgaan’ raakte:
(…) Geluid van water dat van rotsen stort En van een kerk waarin gezongen wordt, En van zwaar weer, dat niet wil overgaan, Van slagregens in slapeloze nacht Dat men verlaten ligt en niet meer wacht, Het leeg wit bed, beschenen door de maan, De liefde die verkeert in ’t lange lijden, En dat dit zo zal zijn in alle tijden, Dit zijn de dingen die niet overgaan. (…)
(…)
Geluid van water dat van rotsen stort
En van een kerk waarin gezongen wordt,
En van zwaar weer, dat niet wil overgaan,
Van slagregens in slapeloze nacht
Dat men verlaten ligt en niet meer wacht,
Het leeg wit bed, beschenen door de maan,
De liefde die verkeert in ’t lange lijden,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
Het is vergeefs zoeken naar zeer autonome, hermetische poëzie in het Groot Verzenboek; de gedichten in de bloemlezing zijn allemaal van persoonlijke aard, en nodigen uit tot interpretatie. Maar er spreekt tegelijkertijd taalvernuft uit, en dichterlijke ambachtelijkheid, die misschien juist nodig zijn om te dichten over de ‘grote dingen des levens’ zonder daarbij in clichés te vervallen.
Het begin Opeens zag zij hoe groot de wereld was. Niets was zoals zij het verwacht had de dingen waren voller dan zij dacht en kleurrijker, al kijkend door het glas dat haar gevonden had zag zij de binnenkant van schelpen, wat daar doorheen bewoog was vorm en puur zichzelf en tegelijk een regenboog van mogelijkheden tot leven geblazen, verloren, hervonden nadat de eeuwen er hun parelmoer overheen penseelden, zo breekbaar als wat lag het daar, zomaar in haar hand. (Esther Jansma)
Het begin
Opeens zag zij hoe groot de wereld was.
Niets was zoals zij het verwacht had
de dingen waren voller dan zij dacht
en kleurrijker, al kijkend door het glas
dat haar gevonden had zag zij de binnenkant
van schelpen, wat daar doorheen bewoog
was vorm en puur zichzelf en tegelijk
een regenboog van mogelijkheden
tot leven geblazen, verloren, hervonden
nadat de eeuwen er hun parelmoer
overheen penseelden, zo breekbaar als wat
lag het daar, zomaar in haar hand.
(Esther Jansma)
Als je ten slotte één waarheid uit de bloemlezing van Deleu kunt opmaken, is het wel dat het leven bestaat uit een voortdurend loslaten: van je kindertijd wanneer je opgroeit, daarna voor een deel jezelf wanneer je je verliest in de liefde, je kinderen wanneer zij op hun beurt het ouderlijk huis verlaten, je ouders wanneer zij sterven, vervolgens vrienden, geliefden, en uiteindelijk: het leven zelf.
Angst Geen duizend angsten, maar één vrees: er is alleen jezelf als straks het leven boven je hoofd zich gesloten heeft. Geen andere handen dan de eigen twee. Geen ander haar om zich aan op te trekken dan eigen haar – dat plotseling ontbreekt. (Anton Korteweg)
Angst
Geen duizend angsten, maar één vrees:
er is alleen jezelf als straks het leven
boven je hoofd zich gesloten heeft.
Geen andere handen dan de eigen twee.
Geen ander haar om zich aan op te trekken
dan eigen haar – dat plotseling ontbreekt.
(Anton Korteweg)
Marleen Louter is neerlandica. Ze schrijft recensies voor Recensieweb.nl.