Recensie: Met een vernietigende nuchterheid door de filosofie: Bert Keizers Het raadsel van de geest

21 maart 2024 , door Remon den Ouden
| |

De filosofie kan alle vastigheid transformeren in drijfzand, waar je alleen met zware, stroperige passen uit kunt klauteren. Het kan je vermoeid achterlaten. Bert Keizer raast in Het raadsel van de geest. Een filosofisch onderzoek echter met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van de filosofie en sabelt onzin en nonsens neer met een vernietigende nuchterheid. Het is een zeldzaam talent om zo nadrukkelijk te kiezen voor een nonchalante benadering van een uiterst ingewikkelde en onoplosbare kwestie en tegelijkertijd de materie serieus te nemen.



Het levert een zeer vermakelijk boek op dat zogezegd honderd oplossingen op hetzelfde vraagstuk bespreekt en de meerderheid van de antwoorden tamelijk bruusk van tafel veegt. Het is Keizer te doen om een verkenning van het onderwerp, en hij lijkt zich aan te sluiten bij het motto van Searle en Rorty dat iedereen ongelijk heeft. Hij zoekt naar een vorm waarin de subjectiviteit zich over de eigen subjectiviteit heen weet te bepalen, waarin er een talige beschrijving wordt gegeven van een pre-talig fenomeen.

Keizer neemt je met andere woorden mee in de duizelingwekkende werveling van pogingen het onbeantwoordbare te beantwoorden. Daar komt ook zijn speelsheid vandaan, in de berusting dat er van hemzelf geen definitief antwoord verlangd wordt. Volgens mij behandelt hij een van de oervragen van de filosofie, die ook door elke niet-filosoof verkend wordt: wat is het, in mij, dat denkt en voelt, datgene wat weggestopt zit in mijn lichaam maar niet gelokaliseerd kan worden, datgene wat ik van de wieg tot aan het graf 'met mij meedraag', of datgene 'waarin ik meegedragen word.' Interessant en onderhoudend, een boek waar je een hele avond over kunt spreken.

Remon den Ouden is boekverkoper filosofie bij Athenaeum Boekhandel.

 

 

Er zijn twee gebeurtenissen in onze voorgeschiedenis waar we tot nog toe niet wijs uit kunnen worden. De eerste is het ontstaan van leven op onze planeet. Darwin heeft ons veel geleerd over wat er gebeurde toen er eenmaal leven was. Maar we weten niet waar, wanneer en hoe het ontstond. We komen daar vast wel een keer uit, maar zo ver is het nog niet. Na vele miljarden jaren waarin allerlei levensvormen ontstonden en weer verdwenen gebeurde er opnieuw iets onbegrijpelijks, dat onder andere beschreven wordt in het eerste Bijbelboek. De verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs is een vroege verslaglegging van die gebeurtenis: onze gedeelteliike verwijdering uit het dierenrijk. Vele eeuwen later, in de tijd van de Romantiek, beschreef de filosoof Schelling het zo: Die Natur schlägt im Menschen ihre Augen auf. In de mens doet de natuur haar ogen open. De ontstellende gedachte is dat tot op dat moment niemand wist wat er aan het gebeuren was hier op aarde. Ineens loopt er een dier rond met een wezenlijk andere oogopslag dan alle andere dieren. Nou ja, ineens? De geboorte van de menselijke geest uit de dierlijke geest vond, naar het zich laat aanzien, meerdere malen plaats. Vandaag de dag zijn wij de enige variant die het heeft volgehouden, waarbij het onduidelijk is of dat ten koste ging van de andere mensachtigen. Sapiens kennende zou het mij niets verbazen als we onze als sullig ervaren achterneefjes en nichtjes, de Neanderthalers, moedwillig de berm in hebben geduwd om het rijk alleen te hebben.

Uit rots en zand en water en mineralen en aminozuren en licht en lucht, en wat niet al, is leven ontstaan. Vraag me niet om een definitie van leven, maar het gaat om dingen die heel anders met hun omgeving omgaan dan niet-levende dingen. Een steen rolt van een berg af, water stroomt omlaag. Maar iets dat leeft kan zich tegen een berg op bewegen. Wat, gezien de wetten die materie beheersen, een zeer vreemde zaak is. Zo vallen lang niet alle levende wezens als een baksteen omlaag als je ze uit een raam duwt. Insecten en vogels doen daar niet aan. Er is nog iets bijzonders aan levende wezens: ze hebben gevoel. De vraag is hoe dat kan, dat er uit de genoemde levenloze grondstoffen iets is ontstaan dat kan voelen, proeven, ruiken, zien, horen, denken. Met andere woorden: hoe heeft er geest kunnen ontstaan uit stof? Dat deze twee iets met elkaar hebben is duidelijk.
Wij weten al een paar eeuwen dat ons geestelijke leven 'op de een of andere manier' samenhangt met onze hersenen. Filosofen willen graag iets doen aan dat 'op de een of andere manier'.
Voordat we ons in het gedrang begeven is het misschien verstandig, maar niet makkelijk, om aan te geven wat we met 'geest' of 'geestelijk' bedoelen. Mijn oude Van Dale geeft achttien betekenissen, die allemaal één overeenkomst hebben: het gaat om onstoffelijke zaken. Denk aan de smaak van vanille, de geur van gebakken vis, het idee van democratie, afkeer van accordeonmuziek, liefde voor een kind, pijn in je hoofd, maar ook de prijs van bananen, angst voor de dood en het filosofische betoog. Allemaal zaken die je in een wakker levend mens aantreft en die ontbreken in een wassen beeld bij Madame Tussaud. Waarbij onmiddellijk opvalt dat ook dieren geestelijk leven hebben. Of dat ook geldt voor planten is een heikel punt.

In dit boek zullen we eerst Descartes' visie op geest en lichaam beschrijven en de onoplosbare problemen die zijn visie met zich meebrengt. Vervolgens kijken we naar een hedendaagse groep denkers die menen het geest-lichaamprobleem te hebben opgelost door maar gewoon te zeggen dat geest eigenlijk lichaam is: de neurowetenschappers. Geestelijk leven zou niks anders zijn dan wat zich afspeelt in onze hersenen. Dick Swaab en Eveline Crone worden hier besproken, maar er zijn er veel meer. Ook hun visie is onhoudbaar.
Een aantal aspecten van het denken van Descartes en de 'neurosofen' - neurowetenschappers met filosofische pretenties - heb ik al eens eerder besproken in Waar blift de ziel?, een essay dat ik schreef voor de Maand van de Filosofie in 2012. In Het raadsel van de geest ga ik wat breder en dieper in op het geest-lichaamprobleem - zowel de theorie als de geschiedenis ervan.
Na de neurowetenschappers laten we de echte filosofen weer aan het woord. We kijken naar het werk van John Searle, Thomas Nagel, Daniel Dennett, David Chalmers en Richard Rorty, die allemaal een poging hebben gewaagd om het geest-lichaamprobleem op te lossen. We komen daarbij onvermijdelijk te spreken over het verschil tussen menselijk en dierlijk geestelijk leven.
Er zijn nog ontmoedigend veel meer filosofen die zich met dit thema hebben beziggehouden: Heidegger, Merleau-Ponty, Putnam, Sellars, Kripke, Davidson en vele anderen. Zij komen hier niet of nauwelijks aan bod. Maar ik heb nog nooit gehoord dat iemand er echt uit was. En dan nog: het was niet mijn bedoeling een encyclopedie te schrijven. Alle hier gepresenteerde 'oplossingen' worden ook door de aandragers zelf beschouwd als provisorisch, speculatief, of men zegt iets in de trant van hier moet het wel ergens gezocht worden'. Searle en Rorty zijn iets zekerder van hun zaak.
Ik besef dat de meeste moderne filosofen die hier aan het woord komen scherpere geesten zijn dan ik. Toch denk ik dat er veel te winnen valt als we wat uitvoeriger stilstaan bij het eerste hoodstuk van wat wij in het Westen filosofie noemen, dat wil zeggen: het werk van de presocratici, de filosofen die leefden vóor de tijd van Sokrates.'

'Eerst was er altijd een Griek', zei de Romein. In de periode tussen Thales en Plato, ruwweg tussen 600 en 400 v.Chr., zie je het proces van de geleidelijke verwijdering van geest uit de ons omringende wereld zich voltrekken. Het gaat om de geboorte van levenloze stof in de eerste non-animistische duidingen van de wereld om ons heen. De wereld wordt ontzield, onttoverd, en verliest geleidelijk haar menselijke trekjes. Het begon bij Thales. In de eeuwen daarna werd de mogelijkheid van niet-ruimtelijke, 'geestelijke' zaken langzaam tot iets onafwendbaars in het denken over de wereld. Het resulteerde enerzijds in een duik omlaag: het atomisme van Leukippos en Demokritos, en anderzijds in een vlucht omhoog: de Platonische Ideeënleer waarin de stoffelijke wereld zelfs als iets halfbakkens terzijde werd geschoven. Plato zette de geest op een troon die hoog boven de stof uittorende.
Aristoteles komt hier vooral ter sprake als de geschiedschrijver van de filosofische ontwikkelingen van voor zijn tijd. We kennen Thales, Leukippos en Demokritos alleen omdat fragmenten van deze filosofen zijn overgeleverd via Aristoteles. In Aristoteles' kritische beschrijvingen van deze voorgangers komt zijn eigen denken natuurlijk ook impliciet aan de orde.
Commentatoren zijn er nog altijd niet over uit in hoeverre zijn visie op lichaam en ziel materialistisch dan wel dualistisch is, of dat hij zich juist op zeer subtiele wijze onttrekt aan deze grove indeling. Zijn werk heeft in elk geval niet of nauwelijks bijgedragen aan die lastige scheiding tussen lichaam en geest waar we het hier over willen hebben. Het heeft vele eeuwen geduurd voordat filosofie geleidelijk omlaag klom uit de Platonische Hemel om weer gewoon op aarde te belanden. Ondanks deze ontwikkelingen is het onmogelijk gebleven om gedachten en atomen samen te voegen. Dat dat wel zou moeten kunnen, is de uitdrukking van een verlangen naar een wereldbeeld dat we achter ons hebben gelaten.

Een woord over filosofie. Het is een discipline waarvan ik de aard niet goed doorzie. Filosofie lijkt op de natuurwetenschappen. In beide disciplines wordt de wereld geïnterpreteerd door middel van een bovenmatig scherpe denktrant. Wetenschap leidt tot de benzinemotor, narcose, vliegtuigen, vaccins en dergelijke. Filosofie leidt, als je het zo bekijkt, nergens toe. Filosofie roert niet in de wereld, zoals wetenschap dat doet. Ik denk niet dat iemand zich gehandicapt voelt in zijn of haar dagelijkse doen en laten, omdat we geen samenhangende visie hebben op het verband tussen lichaam en geest. De gedachte dat filosofie belangrijk is, is mij sympathiek. Boksers zeggen hetzelfde van boksen, en dichters van gedichten. Maar in mijn dagelijkse werk als arts zie ik dat veel, heel veel mensen, bijna allemaal eigenlijk, hun weg vinden van wieg naar graf zonder dat ze ooit iets van filosofie, of wat ik filosofie noem, zijn tegengekomen of hebben nagestreefd.
Daarmee is filosofie haar plaats gewezen. Vind ik. Tenzij je wilt zeggen dat de meeste mensen nooit bij een van de belangrijkste aspecten van mens-zijn in de buurt zijn gekomen.
Dat neemt niet weg dat filosofie mij mateloos interesseert en dat ik veel plezier beleef aan het werk van filosofen die nadenken over het raadsel van geest en lichaam. Dit tobben over geest en lichaam is inmiddels uitgegroeid tot een belangrijke afdeling in de hedendaagse filosofie: de philosophy of mind. En ook wie meent dat filosofen rond dit onderwerp weinig anders doen dan tegen de tralies van hun kooi ovliegen, zal moeten toegeven dat we de kooi dan toch maar verkend hebben.
Een opvallend verschil tussen filosofie en wetenschap is dat er in wetenschap consensus ontstaat op grond waarvan een vaccin of een liegtuigmotor kan worden ontwikkeld. Er bestaan geen Chinese koolstofatomen of Argentijnse protonen. De benzinemotor werkt even goed in Soest als in Addis Abeba. Een dergelijke variatie bestaat wél in de filosofie. Over het geest-lichaam-probleem spreekt men elkaar enthousiast tegen, zoals we hier zullen zien. Searle en Rorty zijn het eerlijkst in hun mening dat iedereen ernaast zit, behalve zijzelf dan.
Ik ben geen academisch filosoof. Dat wil zeggen: over mijn diepte kunnen we ruzie maken, maar mijn breedte is echt beperkt. U ziet het in één oogopslag in de lijst van geraadpleegde literatuur. Hier worden alleen hoofdwegen bewandeld. Dit boek is slechts een route door een uitgestrekt gebied. Honderden artikelen rond de honderden nuanceringen die je dit onderwerp kunt aandoen blijven hier onbesproken.
Ik ben dus betrekkelijk onwetend, maar er zijn drie dingen die ik buiten al die artikelen om durf te beweren. Eén: tot op heden is niemand erin geslaagd het geest-lichaamprobleem op te lossen.
Twee: het probleem is een historisch groeisel dat geleidelijk ontstond in het werk van de eerste Griekse filosofen. Wie deze ontwikkeling traceert, die weet ook meteen waarom zij niet valt terug te draaien. En als derde punt: de neurofysiologische kennis van sommige hier besproken filosofen is onvoldoende. Zij tasten graag rond in het fysieke brein, maar menen daar toestanden te vinden die er niet zijn.

 

Copyright © Bert Keizer 2024

pro-mbooks1 : athenaeum