Recensie: Niña Weijers verrast je telkens weer in Zelf doen

02 november 2022
| | |

Wat maakt Zelf doen, de verzameling essays en essayistische columns van Niña Weijers die nu voor de Boekenbon Literatuurprijs 2022 genomineerd is, een boek, een geheel? Het kortste antwoord is: de schrijver zelf. Weijers is een meestal onvermoeide observator die haar eigen ongemakkelijke werkelijkheid koppelt aan dichters en denkers, die er telkens in slaagt het particuliere met het universele te verbinden. Zelf doen is dan ook een rijk, fris, intelligent en sympathiek boek dat overwegingen over identiteit, autonomie en verhalen bundelt. En het langere antwoord?

N.B. Lees ook een fragment uit Zelf doen en Weijers’ antwoorden op onze 4 vragenWe publiceerden voor uit Kamers, antikamers. Daan Stoffelsen besprak die roman ook. We publiceerden een fragment uit De consequenties én Maarten Asschers laudatio. We vroegen vertaalster Hester Velmans haar Engelse vertaling The Consequences toe te lichten, en we vroegen Weijers naar haar tien favoriete boeken. Ten slotte schreef ze over Athenaeum Boekhandel bij gelegenheid van ons vijftigjarig jubileum.

Verhalen

Wat Zelf doen niet is, is een chronologisch geordend verhaal: binnen de thema’s (‘Klein leven’, ‘Aan de rand van de afgrond’, ‘(Meisjes) vrouwen (mannen)’, ‘Astrologie en andere geloofssystemen’, ‘Openbaringen I’, ‘Iemand en ergens anders’, ‘Openbaringen II’) springt Weijers heen en weer tussen huizen, denkt ze over kinderen en is ze zwanger, reist ze met vriend A, heeft een partner elders en is vrijgezel. Als het zelf doen, of zelf worden, een proces is, dan niet van A naar B. (En evenmin van X naar A.)

Die verwarring past wel, en als Weijers schrijft over een weekend waarin ze uit journalistieke nieuwsgierigheid tripte op ayahuasca, denk je: maar ook zonder de drugs is dit waar:

‘De trip is een uitvergroting van wat we ons voorstellen bij hoe het leven in elkaar zit, dat wil zeggen, het soort leven dat het waard is geleefd te worden. Het spectrum van wat een trip kan doen ervaren is weids, maar de kleine, halfslachtige gevoelens, knagende ontevredenheden, ergernissen en stilstand waar we ons in het dagelijks leven zo door laten preoccuperen zijn geen optie. Het is alles of niets (en vaak alles én niets): pijn, wanhoop, vervreemding, duisternis aan de ene kant; extase, oceanische grenzeloosheid, eenheid en inzicht aan de overkant. De vlakke middelmaat is verdwenen, wat overblijft is een landschap van grote hoogten en diepe dalen.’

Terwijl het kleine zoveel interessanter is dan het grote, en het particuliere al een schijn van zelfinzicht geeft. Even probeert Weijers, in een gesprek met haar rij-examinator, zichzelf uit te leggen:

‘Ik ben schrijver, zei ik.
Ik ben geen lezer, zei hij, maar waar schrijf je over, Niña?
Op zulke momenten wil ik dat ik gewoon kan zeggen: over een kalifaatmeisje uit Zoetermeer, over Brexit en de gele hesjes, de MH17, een rotjeugd in een rotdorp, de gaswinning in Groningen. Ik kan niet uitleggen, of verantwoorden, dat ik niet echt ergens over schrijf. Dat het meer gaat om, tja, een vaag levensgevoel.
Het gaat om de kruispunten, zei de examinator. Daar ga je te aarzelend overheen, Niña.
Te aarzelend op kruispunten. Het lijkt de samenvatting van iets veel groters, de sleutel van een deur die al wagenwijd openstond en toen ook nog eens werd ingetrapt.’

Maar het gesprek gaat verder, heel zakelijk, met de reden waarom Weijers zakt voor haar examen. Dat voelt opeens groot, in zo’n onbestemde fase waarin je je nergens thuis voelt, en het minst nog bij jezelf, en ik vraag me af of de column beter was geweest als hij twee zinnen eerder was afgesloten. Of dat dit het begin was geweest van een vervreemdende roman. Maar dat is niet zo, Niña: de herhaling van die suffe vaststelling suggereert betekenis, een algemenere geldigheid, het begin van iets overstijgends. En zo zie je hoe een verhaal kan ontstaan — en hoe een goede schrijver het daarbij laat.

Zelfvertrouwen en zoeken

Elders schrijft Weijers over Maeve Brennan dat ze ‘een meesterlijke stilist [is], die ons tegelijkertijd een blik gunt in het hoofd van deze verdrietige vrouw én daar een extra bewustzijn aan toevoegt – dat van het verhaal zelf’. Maar nu Weijers zelf, haar bewustzijn: ze combineert het zelfvertrouwen van de schrijver met een continu zoeken. Onzekerheid, wilde ik schrijven, maar dat is het niet, ze weet dat ze, zoals ze haar hoofdpersoon dat in Kamers, antikamers liet formuleren, ‘in het voorwoord’ leeft.

Dat ze (en wij allemaal), als ik haar inleiding goed begrijp, nog in de afhankelijkheid van de kindertijd leeft (‘Het probleem van ooit een kind te zijn geweest, is dat je er nooit werkelijk mee ophoudt.’), en tegelijk autonoom en zelfverzekerd wil zijn. Dat ze bedachtzaam kruispunten passeert, dat ze dingen heeft afgesloten maar nog alle kanten op kan — zelfs de prille zwangerschap (die bij verschijning moederschap geworden is, getuige de opdracht) lijkt niets uit te sluiten.

Dat is, excuses voor de leeftijdsdiscriminatie in mijn vorige bespreking, niet iets van de dertiger, maar van alle leeftijden, en alleen schrijvers als Weijers kunnen die onbestemdheid vruchtbaar maken. Uit angst of onzekerheid, uit tegenslagen hoop en wijsheid te peuren. Of nieuwe vragen. ‘Het is altijd de vraag, of althans mijn vraag, waar het persoonlijke ophoudt en het navelstaren begint,’ vraagt ze zich af, een ongerijmde verdraaiing van de vraag waarom ze niet over vluchtelingen schrijft. Omdat ze daarop geen interessant perspectief heeft, was het antwoord, en dat heeft ze wel op zaken die we wel in de hand hebben, wel zelf kunnen doen. Ze leest Vivian Gornick, geeft een draai aan haar werk, past het toe, en kan verder. Je herkent die houding van Marja Pruis, niet toevallig Weijers’ eerste lezer bij De Groene Amsterdammer, waar de meeste van deze stukken hun eerste plek vonden. Een zoekend leven en lezen dat in schrijven zijn bedding vindt.

Een ijzersterk schrijven bovendien, dat verrast en je slimmer doet voelen. Ja, niet elk stuk blijft hangen, en ja, helemaal een eenheid wordt het niet, en er is een groter stuk over Madonna dat ik kan missen, maar Weijers’ grootmoeder mag blijven, en terugkomen. Weijers en haar tante bezoeken haar in het verpleeghuis, praten tegen haar zodat ze niet wegzakt, Weijers overdenkt oma’s situatie, tante begint over een collageenbehandeling. Waar dat dan goed voor is, vraagt Weijers. ‘Voor de portemonnee van die behandelaar, zegt mijn oma, dan knikt haar hoofd naar achter en valt ze in slaap.’ Waarop een nieuw stuk volgt, over puzzelen.

Daan Stoffelsen is webredacteur van Athenaeum.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum