Recensie: De nieuwe Krauss: zonder harnas

09 maart 2021 , door Fleur Speet
| |

Hoeveel macht heb je over je leven? Dat is de vraag die Nicole Krauss opwerpt in haar verhalenbundel To Be a Man (door Rob van der Veer vertaald als Een man zijn). De personages in haar tien verhalen staan allemaal op een punt van gaan of blijven. Ze twijfelen en laten het dieptelood neer in hun gemoed. Ze proberen de obstakels op weg naar hun geluk te zien en vragen zich af wat hen nou tot goed mens maakt, of: tot een man.

N.B. Lees ook een fragment uit Een man zijn. Lees bij ons ook onze voorpublicatie uit Donker woud en Ruth Kiefs bespreking van de roman.

De man? Nee, iets groters

Sinds #MeToo is de focus op gender veranderd en ook Krauss, zo vertelde ze in menig interview over het ontstaan van deze bundel, dacht daardoor na waarom ze zich zo comfortabel voelt bij de mannelijke personages in haar vier romans. Wellicht omdat de boeken die er ‘toe doen’ vooral bevolkt zijn door mannelijke hoofdpersonen? Lezen is de beste leerschool voor schrijven, zo stelt ze, en als ze tips geeft, zijn dat geregeld romans van mannelijke auteurs met mannelijke hoofdpersonen.

Omdat het verhaal van #MeToo de discussie lijkt te verengen en de subtiliteiten lijkt te verdrukken, vroeg ze zich af hoe zij ‘de man’ ziet. Dat was haar vertrekpunt, maar in essentie draaien deze verhalen om iets veel groters, iets menselijkers: twee verlangens die elkaars tegenpolen lijken, het verlangen naar vrijheid en dat naar stabiliteit.

Neem Soraya, in het beginverhaal ‘Zwitserland’, die op kamers zit met een stel meisjes en als dertienjarige een seksuele relatie aanknoopt met een oudere man. Soraya meet haar krachten en de verteller, een van de meisjes op de kamer, is daar heimelijk jaloers op. Maar doordat Soraya aantrekkingskracht uitoefent op mannen en zelfs misbruikt wordt, zindert de angstaanjagende kwetsbaarheid van vrouwen door het verhaal. Je kunt je klein maken als meisje, maar wat als er nou iets groters lokt? Je hebt drama’s nodig om écht te voelen dat je leeft, suggereert de verteller.

Dat je aan het einde van dit verhaal niet weet hoe dit drama is afgelopen - is Soraya gebroken als een twijgje of is ze onbreekbaar als was ze van staal - laat zien hoe ongeïnteresseerd Krauss is in antwoorden. Ze heeft liever een hand in het oproepen van verwarring, zodat ieder verhaal je voor een kort moment vertwijfeld achterlaat: heb ik iets gemist? Waar is het einde? Het mooie is dat dat dwingt tot nadenken.

Las ik dat nou goed?

Geen eenduidigheid dus in deze verhalen, geen antwoorden op mannelijkheid, het geweld, de kracht, maar een spectrum aan tegenstrijdige emoties en gelogenstrafte verwachtingen. Het bijzondere aan de gevoelens achter de daden van de personages is dat ze melancholiek en uiterst eerlijk, zonder harnas, worden prijsgegeven, want ‘uiteindelijk is het onmogelijk om terug te deinzen voor jezelf’. We kruipen ín hen, zonder voorbehoud. En de twijfel, het moment van inzicht en verandering, is zichtbaar; die breekbaarheid neemt je voor hen in.

Dat is ook de reden waarom de kafkaëske situaties zo aannemelijk lijken: je gelooft Krauss direct. Er is een Latijns-Amerikaanse landschapsarchitect die druk in de weer is met zijn schoffeltje, maar ondertussen gedicteerd wordt door generaals; als in een slip of the tongue blijkt een vijver leeg gehaald en in de nacht gevuld met beton, waarbij misschien wel geweerschoten te horen waren, maar zeker weten doet niemand dat. Een gebeurtenis waarvan je naderhand denkt: las ik dat nou goed?

Er is een brand aan de stadsrand, de hele stad in rep en roer, het nieuws gaat over niets anders, maar ondertussen stapt een bloemiste gewoon in haar bus om bloemen te bezorgen op een bruiloft, die al even gewoon doorgaat. En terwijl deze bloemiste de scheidingspapieren van haar ouders na een vijfentwintig jaar huwelijk bij de rabbi aflevert, laait een kortstondige brand op tussen haar en de zoon van de rabbi en ‘gaf ze aan hem wat ze wilde geven, nam ze van hem wat ze nodig had’.

Als in een estafette geven de verhalen elkaar de stokjes door. Het zijn kleine stokjes, je moet ernaar zoeken, maar in intimiteit en details hangen de verhalen nauw samen, ondanks de geografische verschillen, de religieuze verschillen, de sekseverschillen en leeftijdsverschillen. Krauss overstijgt die allemaal door haar nadruk op het universele, menselijke krachtenveld, waarbij de afwezigheid van regels altijd tot immense pijn blijkt te leiden.

Sterker, dieper, weergaloos

Natuurlijk vormen de verhalen ook door de stijl een strak geheel. Haar toon is voortreffelijk trefzeker en consequent, waardoor je ook wat dat betreft vol vertrouwen achterover leunt. De zinnen van Krauss zijn kaal, het menselijk tekort zit er in opgeborgen: ‘Hij wachtte tot ze verder zou gaan, maar haar woorden voor dingen waren nu op.’ (Dat had een zin van Joke van Leeuwen kunnen zijn.) Soms klinkt door de opgeruimde taal zelfs een gevoel van schaamte, zoals hier: ‘Maar de seks die ze hadden was hard en lekker en ze knapte ervan op na de maanden van voelen alsof ze geen lichaam had, toen haar vaders wegkwijnende lichaam het enige lichaam was dat er was.’ Prachtige lange volzinnen, arm aan bijvoeglijke naamwoorden, wisselt Krauss af met prikkende vragen: ‘Was niet iedereen overtuigd van zijn eigen onlaakbare rationaliteit?’

Krauss graaft met ieder verhaal emotioneel dieper. Scherp staan haar voelsprieten uit: ‘Het is het geringe, misselijkmakende gevoel van herinnerd worden aan het rücksichtsloze gezag van de tijd, van je bakens verliezen in een wereld waarvan de dimensies je inmiddels vertrouwd zijn geworden.’ Haar opmerkzaamheid en mededogen voelen groots aan. Er ontstaat zelfs ruimte voor hilariteit, zo onderkoeld als Krauss haar serieuze, worstelende personages beschrijft. Steeds meer manoeuvreert ze zo naar de kern van het bestaan: de verandering die je moet aandurven omdat het leven slechts een korte glimp biedt.

Weergaloos is dan ook het slotakkoord, het titelverhaal in vier delen, met een herschrijving van Belle en het Beest. In het laatste stuk, over een moeder en haar twee zonen, staat de overgang naar mannelijkheid voor de deur. Hun angst voor verandering, die onvermijdelijk is, weet Krauss in drie pagina’s te vangen. De moeder die alles weet van hun littekens en waardoor ze werden veroorzaakt, die weet hoe hun haar ’s avonds ruikt en ’s ochtends, ‘en alle gezichten die ze hebben gehad voordat ze bij hun huidige gezicht aanbelandden’, de moeder die hen omgeeft met liefde totdat ze verlangen naar verliefdheid, weet niet wat het is om man te zijn. Ze moet haar zoons op hun eigen manier man laten worden; ze moet ze loslaten. En tegelijk laat de lezer het verhaal los.

Fleur Speet is literair recensent.

pro-mbooks1 : athenaeum