Recensie: Bij het sluiten van een kerk

30 maart 2021 , door Esther Wils
|

Het is een alledaags verschijnsel geworden: het afbreken of verbouwen van een kerk. We staan er al nauwelijks meer bij stil wat voor functie zo’n toch beeldbepalend gebouw heeft gehad, wat voor leven zich afspeelde achter de vaak enorme deuren en in de gemeenschap die er bijeen kwam. Anton Stolwijk deed dat wel, op zijn kenmerkende subtiele wijze, in Buiten dienst. Toen God kleiner moest gaan wonen en ik meekeek.

N.B. Eerder besprak Esther Wils Stolwijks (helaas niet meer leverbare) Atjeh. Het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis.

Wat is er van het christelijk geloof overgebleven voor steeds minder religieus geïnteresseerde generaties? Waarschijnlijk vooral de muziek, maar dan denk je aan Bach, gregoriaanse gezangen of het requiem van deze of gene. Anton Stolwijk is minder kieskeurig. Als het orgel van de Sint Josephkerk in Alkmaar ‘U zij de Glorie’ begint te spelen, wordt zijn aandacht getrokken; hij fietst voor het eerst sinds jaren voorbij en beseft dat hij nooit meer aan de kerk heeft gedacht, maar de overbekende klanken roepen veel herinneringen op. De fascinatie slaat toe en hij besluit naar de kerk terug te keren – niet zozeer als gelovige maar als een betrokken reporter. Er blijkt een mooi verhaal op te tekenen: de aanloop naar de laatste mis en de aanstaande verbouwing van de kerk tot luxe-appartementen.

Verraderlijk licht

Anton Stolwijk heeft zijn vorm gevonden – en zijn onderwerpen ‘vindt’ hij ook. Hij kijkt om zich heen en loopt zijn neus achterna. Dat deed hij al in Ons soort Amerika, een verslag van zijn ervaringen in Cambridge (Massachusetts), waar hij in het kielzog van zijn geleerde vrouw terecht kwam en vooral op de peuters paste. Persoonlijke observaties en maatschappelijke ontwikkelingen worden door de schrijvende hoofdpersoon tot een verraderlijk licht mengsel gebreid.
In Buiten dienst merk je ook: Stolwijk is een meester in het organisch verknopen van feiten, anekdotes en zijn eigen gemengde gevoelens. Losjes citeert hij de meest uiteenlopende bronnen – die ook toevalligerwijze op zijn pad komen: een herdenkingsboek over de Josephkerk wordt hem in de hand gedrukt door de koster, een theologische bibliotheek staat hem ter beschikking in de verlaten studeerkamer van zijn overleden vader, en wat hij verder wil weten, zoekt hij onbekommerd op via internet, of hij vraagt het aan de betrokkenen.

Daarbij heeft hij een goed oor voor het specifieke taalgebruik dat tekenend is voor een tijdperk, een beroepsgroep of een bepaald milieu. Door simpelweg te citeren, bereikt hij een vaak zeer komisch effect, en tegelijker tijd brengt hij daarmee op onderhoudende wijze veelzeggende informatie over. Daarin bestaat geen hiërarchie: de gevoelens, gedachtewereld, overtuigingen en eigenaardigheden van zijn personages interesseren de schrijver evenzeer als de maatschappelijke ontwikkelingen die ze illustreren.

Ontmanteling

Neem de Argentijnse paters die de rol van de Nederlandse geestelijken hebben overgenomen. Voorheen was de Josephkerk het domein van de Dominicanen, in de laatste jaren stond een volgeling van Het Mensgeworden Woord op de kansel. Pater Francisco wordt geassisteerd door pater Manuel; in hun geloof is ruimschoots plaats voor de duivel en voor wonderen, wat voor de gelovigen in de parochie wezensvreemd is maar voor lief wordt genomen. Als het duo bij het opdoeken van de kerk bezoek krijgt van een collega die een straatarme gemeenschap in Panama leidt, ontrolt zich een ware klucht: de man komt aan in een taxi vanuit Brunssum, waar hij bij de nonnen verblijft. De enorme koffer die hij bij zich heeft zit al nokvol kerkelijke waar; hij neemt één vergulde miskelk mee – en zadelt zijn collega’s op met een gigantische taxirekening.

Tussen de bedrijven door vraagt Stolberg zich af wie al die nu ontheemde zilveren kandelaars, kruisbeelden, schalen en andere schatten heeft gefinancierd. De leden van de parochie hebben door de jaren heen tienduizenden guldens aan collectegeld opgebracht en persoonlijke schenkingen gedaan. De belastingbetaler heeft in het eerste decennium van de 21ste eeuw de eerste miljoenenverbouwing betaald, waardoor de kerk – in de woorden van pater Jan Bus, die met zijn tijd was meegegaan – niet alleen als warme ‘moederschoot’, maar ook als ‘facilitair bedrijf’ dienst kon doen. Daarbij is de oude indeling al compleet op de schop gegaan; er werd een verdieping in de kerk gebouwd voor kantoren, wandschilderingen verdwenen achter warme kleuren, er werd verwarming aangelegd en de banken werden vervangen door comfortabele stoelen. Het heeft de leegloop niet kunnen keren.

Ten dode opgeschreven

Er werd in de jaren negentig wel hoopvol een opleving gesignaleerd door de kerkelijk leiders, een vernieuwde behoefte aan spiritualiteit en zingeving, maar kennelijk kon de traditionele kerk daar niet meer bij aansluiten. Stolwijk beschrijft met smaak de aloude gemeenschapsactiviteiten: de repetities van het Ritmisch Koor, dat oubollige liederen zingt en steevast muffe aardbeiencarrés bij de koffie serveert – een van hen werkt bij een koekfabriek waar weleens wat overschiet. Of de jaarlijkse fietstocht naar het bedevaartsoord in Heiloo: de heilige bron, waar nog grif flesjes geneeskrachtig water worden getapt. Stolwijk zelf is gevoelig voor de gemeenschapszin en de toewijding van de leden van dit clubje, maar je begrijpt dat deze tradities ten dode zijn opgeschreven.

De twee mannen aan wie het boek is opgedragen, zijn er ook niet meer: Antons vader Piet Stolwijk (1946-2011) en zijn voormalige leraar, broeder Henk van Loon (1940-2019). De mooiste passages van het boek zijn aan deze twee gewijd – tijdens het ‘onderzoek’ voor zijn boek is Anton bij de laatste nog op bezoek geweest; vader komt in de herinnering terug. Antons volwassen zelf beschouwt nu met tederheid hun oerdegelijke, oncharmante verschijning; beiden droegen een baard en sandalen met geitenwollen sokken erin. Vroeger vond hij die ‘bespottelijk’, nu ervaart hij ze als ‘geruststellend’. De waardering voor hun onverstoorbare toewijding aan de goede werken – broeder als onderwijzer, vader in de zorg voor hulpbehoevenden bij de diaconie – overstijgt de verbazing over de theologische doolhoven waarin ze zich begaven.

Anton heeft de gave van het mededogen; waarschijnlijk heeft hij het daarom ‘nog altijd niet over zijn hart kunnen verkrijgen zich uit te schrijven uit de katholieke kerk’.

Esther Wils is freelance recensent en hoofdredacteur van Indies tijdschrift.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum