Recensie: Bewustzijn tussen leek en wetenschapper

19 september 2019 , door Joey de Gruijl
| | |

Boeken over bewustzijn zijn doorgaans onnodig academisch óf op kleuterachtig simplistische manier opgetekend. Tim Parks’ Out of My Head brengt een welkome aanvulling, waarbij oprechtheid en nieuwsgierigheid leidend zijn.

Van alle – doorgaans van de werkelijkheid geabstraheerde – filosofische thema’s spreekt de bewustzijnsvraag toch wel het meest tot de verbeelding. Want wat is bewustzijn? En als we het daarover eens kunnen worden, waar kunnen we het dan aantreffen? In het brein, of juist als iets wat inherent losstaat als van het fysieke? En hoe komen we eigenlijk tot sluitende antwoorden op dergelijke fundamentele vraagstukken?

Dat de mens zich al sinds den beginne bezighoudt met reflecteren op het eigen (bewust)zijn, weten we uit neolithische grafrituelen waarin het ‘zelf’ al een rol leek te spelen. De daaropvolgende traditie die vanuit Aristoteles, via Descartes, Hume en Kant tot de moderne wetenschappelijke praktijk van neuropsychologie en psychobiologie heeft geleid, kunnen we geschiedenis noemen. In Out of My Head: On the Trail of Consciousness stelt Tim Parks zich de taak de bewustzijnsvraag van het veelal obscure wetenschappelijk discours te ontdoen, en benadert het onderwerp daarbij met antropologische precisie.

Afstand tussen leek en theorie

Het boek laat zich dan ook vooral lezen als essay meets monograph, waarin de auteur niet schuwt zijn – veelal filosofisch onsamenhangende – gedachtegang kenbaar te maken aan de lezer, die daardoor gaandeweg bekend raakt met hoe Parks zich verhoudt tot het onderwerp, en ziet hoe zijn positie ten opzichte van het onderwerp zich uitkristalliseert. Parks, zelf verbonden aan de universiteit van Milaan als universitair hoofddocent Vertaalwetenschappen, stelt zich daarbij nadrukkelijk op als leek. We volgen hem bij een rondgang door academia, waar hij interviews afneemt met gerenommeerde brein- en cognitiewetenschappers, en filosofen in het veld.

Die ‘u bent de meester, ik de leerling’-houding irriteert, al was het maar omdat het de suggestie wekt dat Parks zijn lezer opzettelijk laag inschat, maar voornamelijk omdat het een inhoudelijk filosofische discussie in de weg zit. Interessanter dan lezen hoe Parks gebrek aan vakkennis het gesprek met de wetenschappers in de weg zit, of hoe Boney M. fungeert als ear worm, zou het zijn als de auteur wat vaker en diepgaander op de geponeerde theorieën inging. Zo had hij meer pagina’s mogen inruimen voor de opvatting dat waarneming (te allen tijde) georiënteerd is op actie – of specifieker, 4E Cognition, de parapluterm voor theorieën waaronder zulk ‘enactivism’ valt.

De, overigens briljante, tegenwerping ‘So what about ceilings?’ zou daarmee wat meer context krijgen, te meer omdat bij gebrek aan inhoudelijke beschouwing, die 4E-theorieën wat unheimisch voelen. Te pas en te onpas herhaalt Parks dat de leek weinig op heeft met de weinig intuïtieve theorie, maar als je die vervolgens niet uitlegt, komt de lezer ook niet dichterbij.

De geïnteresseerde doet er daarom goed aan om zich te verdiepen in The Embodied Mind, de klassieker van Francisco Verala, die Parks weliswaar terloops noemt, maar verder weinig aandacht krijgt. Een ander die hij slechts aanhaalt – opmerkelijk gezien diens track record in het vakgebied – is John Searle, wiens Mind: A Brief Introduction ondertussen een standaardwerk genoemd mag worden.

Het is overigens niet zo dat Parks zich niet bewust van is van zijn omtrekkende en reflexieve schrijfstijl – ‘Enough digression! I hear the reader object. Forget your mood, Parks – who cares? – and get on with the substance!’ – maar het roept wel de vraag op waaróm dergelijke anekdotische uitstapjes de uiteindelijke kopij gehaald hebben.

Eerlijkheid doet lezen

Wie daar overheen leest treft een auteur die en public worstelt met de complexiteit van het ogenschijnlijk simpele thema, en daarmee een cruciaal punt aanstipt: het wetenschappelijk discours is te obscuur, en te zeer verwijderd van de alledaagse belevingswereld van de leek. Maar het is juist die leek die ervaringsdeskundige op het gebied van bewustzijn is, lijkt Parks de lezer te willen meegeven. Waar zijn die alledaagse ervaringen in het wetenschappelijk veld, en waarom bestaat er binnen de cognitie- en breinwetenschap een blinde vlek voor fenomenen als dromen en meditatie?

Die bespiegelingen maken On the Trail of Consciousness vooral een eerlijk boek, geschreven door een man met oprechte intenties en interesses. Het is dan ook die oprechtheid die je doet doorlezen, op zoek naar het antwoord op de queeste van een zoekend auteur. Dat dat antwoord uiteindelijk niet komt stoort niet, omdat we in het proces Parks leren kennen, en bovenal leren waar de discrepantie tussen werkelijkheid en wetenschappelijke praktijk zich bevindt. Het interessantst in het boek zijn dan ook de discussies die de auteur houdt met zijn vriendin die op jonge leeftijd doof raakt, iets wat op unieke wijze samenkomt met het onderwerp van het boek, en de vragen die Parks zichzelf stelt.

Taal en zintuigen

Een aantal opmerkelijke conclusies die Parks trekt zonder daarbij te hoeven vertrouwen op zijn wetenschappelijke gesprekspartners: taal bestaat bij gratie van een gebrek aan zintuigelijke waarneming, en betekent niets meer dan bewuste reductie van de onmiddellijkheid van die waarneming – een zintuigelijke leugen. ‘The genius of language is omission. It misses most things out, almost everything in fact; it invites the reader to board a fast train across the unnecessarily cluttered landscape of ordinary experience,’ reflecteert de auteur. Een andere interessante observatie die Parks maakt betreft de discontinuïteit van de waarneming, zij het dat er een gradatie bestaat in continuïteit tussen verschillende zintuigen: ‘Smell almost always comes as an awareness of change, it rarely has continuity.’ Dit soort openlijke reflecties op wat zintuigen zijn is indicatief voor de diepte die Parks mist in het wetenschappelijk veld, en zijn impliciete teleurstelling in de wetenschappelijk rigour.

Die haast fenomenologische benadering van het onderwerp maakt Parks ongewone schrijfstijl de moeite van het lezen waard, waarbij je de beperkte inhoudelijke diepte mag wegstrepen als irrelevant. Leerzamer is het om te zien hoe je je kan verhouden tot een academisch debat dat zich gedistantieerd heeft van de werkelijkheid.

Parks daarentegen, leert ons de juiste vragen stellen.

Joey de Gruijl (1992) studeerde taalfilosofie, logica en filosofie van de statistiek aan het Institute for Logic, Language en Computation (ILLC), en studeerde af op causale interpretaties van logistische modellen. Momenteel werkt hij werkt voor Athenaeum Boekhandel en NRC Handelsblad.

 

pro-mbooks1 : athenaeum