Recensie: Mijn heer herinnering is goed voor mij geweest

13 december 2017 , door Maarten Buser
| | |

‘We’ is een lastig woord: zonder echte context is het niet duidelijk om hoeveel mensen het gaat. Dat woordje kan een duo zijn, of groter – het kan de mensheid zijn. ‘Je’ daarentegen lijkt een vrij normaal woord: dat is de ander. Zo eenvoudig is dat echter niet. Voetballers praten maar al graag over zichzelf in de je-vorm. En die jou van Voor jou, van jou, wie is dat eigenlijk?

Herinneren

De nieuwe gedichten van Nachoem M. Wijnberg – winnaar van de P.C. Hooftprijs 2018 en daarvoor al VSB Poëzieprijswinnaar 2009 – hebben een ietwat merkwaardige verpakking: een kitscherig omslag met een titel die aan kleffe pubergedichten doet denken. Maar er staat twee keer dezelfde persoon enkelvoud en dat is op z’n zachtst gezegd raar. Het omslag bevat al een hint: de witte regels tegen roze blijken bij nadere inspectie uit spinnenwebben te bestaan. Vervolgens kom je diverse keren gedichten tegen die expliciet refereren aan herinneren, en er huist ene ‘heer herinnering’ in dit boek. Je zou inderdaad kunnen zeggen dat een herinnering iets van jezelf is dat je jezelf op een later tijdstip teruggeeft.

Dat wil niet zeggen dat Wijnbergs ‘je’ een soort voetballers-je is. In veel gedichten lijkt dat weliswaar het geval, maar in andere lijkt er echt iemand toegesproken te worden. Bijna elk gedicht is in een je- of jou-vorm geschreven, maar het lijkt niet dezelfde persoon te zijn. Soms gaat het om een man, soms om een vrouw, soms om een vader, soms om een jongeman. Daar schuilt een grote veranderlijkheid in, die lijkt te contrasteren met Wijnbergs neiging om teksten naar elkaar te verwijzen via terugkerende beelden, formuleringen en zelfs het hergebruiken van titels. De inhoudsopgave telt vier keer ‘Je dochter’, een daarvan staat in de buurt van ‘Je dochters’, een titel die verderop in de bundel weer opduikt. Dat levert echter vooral onzekerheid op: die drie gedichten die na elkaar staan en elk ‘In de tuin’ heten, moet je die eigenlijk als een korte reeks zien?

Toespreken en uitleggen

Wat in het licht van die ‘aanwijzingen’ opvallend is, is dat de toon van de gedichten vaak die is van iemand die – een ander of zichzelf – toespreekt of hardop uitlegt. Veel gedichten hebben iets van een redenering. Dat gaat vaak op een bedrieglijk natuurlijke, heldere manier die alleen qua toon iets overtuigends heeft – want wat staat er eigenlijk, als je je daar niet door laat verleiden? De allereerste strofes van de bundel zijn al exemplarisch:

Je kan honderden voorbeelden geven
van wat gewicht is, maar je herinnert je
er maar één.

Wanneer je honderdtwintig
kilo weegt omdat je
tegen iemand op wilde lopen
die tegen je zegt: je kan niet altijd
zo zwaar zijn.

[…]

Die toon herinnert aan een opmerking van wijlen Hans Groenewegen, over de poëzie van Alfred Schaffer. Hij rekent Schaffer, Wijnberg en Jan Baeke tot ‘de nieuwe anekdotici’, die ‘vroegtijdig ervaren [hebben] dat onze wereld haar vermogen tot synchroniseren en absorberen heeft verloren. […] Misschien bepalen al nieuwe wetmatigheden het functioneren van de wereld. Is er onze wereld al ondergegaan zonder dat het tot ons doordrong?’ Door het toespreken en uitleggen in de gedichten krijg je de indruk dat Wijnberg in Voor jou, van jou probeert de wetten en kaders van de tekstinterne wereld in kaart te brengen – telkens weer opnieuw, van voren af aan als er een nieuw gedicht begint. Misschien zit er wel een Descartes in de dichter, die door te redeneren de wereld om hem heen probeert te begrijpen.

Gehoorzamen

Eén ding is zeker: er moet gehoorzaamd worden aan het geheugen, in diverse gedichten gepersonifieerd als ‘heer herinnering’. Die kan streng zijn, maar hij beloont je: ‘Ik weet niet / hoe hij met anderen is, / maar mijn heer herinnering is goed voor mij geweest.’ Maar kan deze heer vertrouwd worden? Het merkwaardige van herinneringen is dat ze regelmatig niet kloppen. Ze raken met elkaar in de war in je hoofd, waarna je zeker weet dat er bijvoorbeeld vrienden op een feestje waren, van wie bij navraag blijkt dat ze er helemaal niet waren. Niet zelden lopen Wijnbergs personages tegen zo’n mysterieuze knoeiboel op, zoals in ‘Herinner je’:

Een cadeau en je weet niet meer
waarom je het kreeg,
misschien was het toen
duidelijk genoeg,
want je vindt het
onuitgepakt terug.

Tegelijk zou je graag
altijd nog cadeaus hebben liggen
die je nog niet uitgepakt had,
voor andere dagen
dan vandaag.

Je herinnert je dat
zo goed als je kan
voordat je weggooit
wat je helpt
je daaraan te herinneren.

[…]

Het is een prachtig, troostend beeld: wie pakt er niet graag een cadeautje uit, en zou graag nog een stapel hebben voor in – ja, misschien is dat het juiste woord – noodgevallen? Tegelijkertijd laat deze passage ook zien dat deze poëzie heel sterk richting abstractie gaat, die vaagheid kan worden, en dat kan irriteren. Die ‘wat je helpt’, wat is dat, het cadeau zelf misschien of is het om het even wat het precies is? Wijnbergs pogingen om de wereld te begrijpen zijn nooit toereikend, zijn redeneringen nooit waterdicht, en dat vraagt om eigen actieve invulling. Die Voor jou, van jou, misschien is dat dat nog wel het meest dezelfde persoon: de lezer.

Tegelijkertijd wordt die eigen bijdrage gesaboteerd door de dichter: de combinatie van van signalen die op coherentie hinten – herhaalde titels en beelden – en steeds veranderende personages zorgt samen voor een grote mindfuck van een bundel. Daar moet je tegen kunnen. Als je je vinger overal achter wil krijgen ben je bij Wijnberg (of Schaffer, of Baeke) sowieso aan het verkeerde adres. Voor wie daar tegen kan wacht een uitdagende bundel, die echter wel wat getrimd had mogen worden. Met zo’n 97 pagina’s is Voor jou, van jou zo’n anderhalf keer dikker dan de gemiddelde gedichtenbundel – al is het voor Wijnbergbegrippen maar een dun boekje (z’n vorige poëzieworp telde 256 bladzijden) –, en niet elk gedicht is even boeiend. Dat laatste versterkt de indruk dat Voor jou, van jou een soort conceptueel project is waarvan de afzonderlijke delen ondergeschikt zijn aan het geheel, dat evenwel probeert geen geheel te zijn. Maar alleen al die paradox maakt de bundel de moeite waard.

Maarten Buser studeerde Nederlandse taal en cultuur, en letterkunde. Hij schrijft voor verschillende media over poëzie, kunst en popmuziek. Gedichten en essays van hem werden gepubliceerd in onder meer Awater, Het Liegend Konijn en de Revisor. In 2016 verscheen zijn eerste dichtbundel Club Brancuzzi bij uitgeverij Koppernik.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum