Recensie: Muziek voor een later tijdperk

29 februari 2016 , door Lodewijk Brunt
| | |

Ludwig van Beethoven voltooide in 1807 zijn strijkkwartetten opus 59 – opgedragen aan zijn patroon en weldoener Graaf Razumovsky, de Russische ambassadeur in Wenen. Volgens kenners was de muziek onspeelbaar, het werkstuk voldeed niet aan de eisen van klassieke kamermuziek. De cellist Bernhard Romberg smeet zijn partituur op de grond – dat hij dit zou moeten spelen, was een klap in zijn gezicht. Violist Felix Radicati riep uit ‘dit is geen muziek!’ De componist was erbij. ‘O, maar deze muziek is niet voor jou,’ merkte hij op, ‘mijn kwartetten zijn geschreven voor een later tijdperk.’ Edward Dusinberre heeft de uitspraak van de componist als titel genomen voor zijn onlangs verschenen boek over Beethovens strijkkwartetten: Beethoven For A Later Age: The Journey of a String Quartet. De schrijver, eerste violist van het toonaangevende Takács Quartet, had geen betere titel kunnen kiezen.

Een ontdekkingsreis met Beethoven

De kwartetten van Beethoven, schrijft Dusinberre, horen tot het uiteenlopendste werk dat ooit door een componist is vastgelegd. De muziek is een doorlopende ontdekkingsreis en ook musici die hun loopbaan hebben gewijd aan de zestien kwartetten (of zeventien: tel je de Grosse Fuge mee of niet?), hebben een blijvende behoefte aan nieuwe invalshoeken. Dat geldt ook voor de leden van het Takács Quartet, meermalen onderscheiden voor hun Beethoveninterpretaties. Dusinberre doet in zes hoofdstukken verslag van de manier waarop zijn ensemble de muziek van Beethoven benadert, te beginnen bij de ‘vroege’ kwartetten (opus 18) en via de ‘middelste’ naar ‘laatste’, het hoogtepunt: opus 130-135.

For A Later Age is toegankelijk geschreven, sommige muzikale passages zijn afgedrukt in notenschrift, maar ook als je geen muziek kunt lezen, is Dusinberres betoog probleemloos te volgen. Het helpt als je een cd bij de hand hebt om te luisteren naar wat de schrijver zojuist heeft betoogd, maar dat hoeft niet per se een opname van het Takács Quartet te zijn, ook met de andere bekende opnamen van het Smithson Quartet, Lasalle Quartet of Guarneri Quartet ben je prima geholpen.

Een demonstratie van virtuositeit

Grote delen van het boek gaan trouwens niet over de muziek in engere zin, maar over de wereld van musici en over de tijd van Beethoven en de Middeleuropese muziekpraktijk in de eerste decennia van de negentiende eeuw; Dusinberre is een competent geschiedschrijver. Op ingenieuze manier heeft hij zijn eigen leven als muzikant in de tekst geweven en zodoende komen we veel te weten over het Takács Quartet en het hectische bestaan van professionele concertmusici. De naam zegt het al, het kwartet werd in 1975 door studenten aan het Franz Liszt Conservatorium te Budapest opgericht en vernoemd naar eerste violist Gábor Takács-Nagy – ruim tien jaar later werd het kwartet aangesteld als ‘huiskwartet’ van de University of Colorado in Boulder.

Begin jaren negentig ging de stichter zijn eigen weg en deed Dusinberre auditie als opvolger, hij was aanbevolen door zijn vioollerares van de Juilliard School of Music. Hij moest, voor het eerst, opus 59, nummer 3 spelen. ‘Ik had nooit eerder een Beethovenstuk gespeeld dat zo flitsend was: een demonstratie van virtuositeit waarbij het eerder leek te gaan om de uitdaging of je de juiste noten kon spelen dan om enige vorm van interpretatie,’ schrijft hij. ‘Ik kon de vingers van mijn linkerhand snel genoeg bewegen en ook mijn strijkstokarm, maar helaas niet precies gelijktijdig.’ Als hij wordt aangenomen, voelt hij zich een nogal geremde Engelsman tussen drie warmbloedige Hongaren – zijn nieuwe collega’s spreken Hongaars tijdens de repetities, een taal waar Dusinberre geen woord van verstaat.

Veel meer dan Beethoven

Later komt altviolist Roger Tapping bij het kwartet, die nog weer later plaatsmaakt voor Geraldine Walther. Dusinberre beschrijft hoe het kwartet met ieder nieuw lid weer van voren af aan moet beginnen: de interpretaties, repetities, het stemmen, de harmonie van de instrumenten. Maar ook de sociale omgang: Walther wil bijvoorbeeld graag gezamenlijk eten na afloop van een concert, de anderen zijn juist gewend volkomen hun eigen gang te gaan. Het bestaan van een strijkkwartet heeft aspecten die veel verder reiken dan de vier musici die er deel van uitmaken.

Het Takács Quartet heeft van doen met sponsors en weldoeners, agenten, zaaldirecties, platenmaatschappijen, tournees over de hele wereld, reizen, radiostations en, niet te vergeten, publiek. Een mevrouw klaagt dat Dusinberre te veel zit te schuiven tijdens een uitvoering en dreigt dat ze nooit meer een concert zal bezoeken als hij daar niet mee ophoudt, een andere mevrouw verwijt de violist juist dat hij niet vurig genoeg speelt. In de zaal zitten mensen soms te kletsen of te slapen en een enkeling kijkt ongeduldig op z’n horloge. Ook de ogenschijnlijk banaalste dingen komen ter sprake: de kwaliteit van de vioolsnaren en de strijkstokken en wat er komt kijken bij een cd-opname met producenten en geluidstechnici.

Niet bijeen te houden muziek

De climax van het boek betreft, uiteraard, de Grosse Fuge, het uitzinnige laatste deel van opus 130 waarvoor de stokdove Beethoven een alternatief schreef. Dusinberre bespreekt de veronderstelling dat de componist het stuk misschien onder druk van de censuur herschreven heeft en reconstrueert de eerste opvoeringen met het beroemde kwartet van violist Ignaz Schuppanzigh die de muziek niet de baas kon.

Het is bijna onvoorstelbaar, zegt hij, dat deze muziek bijeengehouden kan worden, de verschillende partijen lijken in alle richtingen weg te schieten. Tijdens het repeteren voor dit stuk ontstaan grote spanningen die met uiteenlopende opvattingen en interpretaties en muzikaal vermogen te maken hebben. Bij het Takács Quartet is het niet anders. Ook al bestaat de Grosse Fuge inmiddels zo’n tweehonderd jaar, het blijft muziek voor een later tijdperk.

Lodewijk Brunt is stadssocioloog.

pro-mbooks1 : athenaeum