Recensie: De ziel van Nescio in Amsterdam

17 november 2016 , door Daan Stoffelsen
| | |

Hij is er al 55 jaar niet meer, maar zijn ziel waart rond in Amsterdam. Vooral in het Oosterpark, waar de Titaantjes 'heele zomernachten stonden [...] honderd uit te boomen', en waar de schrijver van het Natuurdagboek en de bloemlezing Het geluk van in Amsterdam te leven in 1949 'een vlekje rooie zon' en 'goude rimpels' in het water ziet, en in 1952 een pad naar 'een meertje met nymphen'. Nescio zag sowieso veel licht en water en weinig mensen in Amsterdam, in Amsterdam-Oost, in Noord en ten Zuid-Oosten van de stad. Zijn notities bezielen de stadsdelen, zelfs nu ze onherkenbaar veranderd zijn. Hoe? En is literatuur vast te pinnen op locaties, bij Multatuli, Rosenboom, Grunberg, Thijssen? En was Nescio ooit op het Spui?

N.B. Meer over Nescio op Athenaeum.nl: een voorpublicatie uit Het geluk van in Amsterdam te levenvertaler Damion Searls over Amsterdam Storieseen fragment uit Maurits Verhoeffs Verlangen zonder te weten waarnaar, en een bespreking van de Brieven uit Veere.

Om daarmee te beginnen: ja, Nescio (pseudoniem Jan Hendrik Frederik Grönloh, 1882-1961) was op het Spui. Je zult het niet lezen in de uitgave Het geluk van in Amsterdam te leven - die bestaat uit Natuurdagboek-fragmenten, dus uit de periode 1946-1955, en werd eerst als Athenaeum-jubileumuitgave gepubliceerd -, maar Maurits Verhoeff heeft het opgezocht. In ieder geval tramde hij over het Spui, toen hij in Noord woonde en met lijn 2 naar kantoor op de Keizersgracht ging, dat meldt Verhoeff in Ons Amsterdam, en veel eerder al, in 1903, was hij zelfs op Spui 12, voor een vergadering van de Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit onder voorzitterschap van Frederik van Eeden (weet u nog, die man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond?). In Het geluk treffen we hem vaker aan op het Singel, in een houten café, ‘De Hof van Eden’, waar nu de UB is, koffiedrinkend.

Boven Amsterdam

Geeft niet elk personage kleur aan een plek? Het eenvoudigste antwoord op de vraag hoe Nescio aanwezig is in Amsterdam, geeft hij zelf. Nescio's fictie bestaat echt in zijn Natuurdagboek-notities, hij herkent ze in voorbijgangers. Zo ziet hij het Dichtertje lopen, en 15 november 1952 schrijft hij: 'Bekker en Bavink schoten net het Oosterpark in bij de van Swindenstraat, ik keek hun ruggen na, ze liepen in hun dunne winterjassen, gedoken in hun kragen: een fijne wereld en een wereld van nix.' Al op 19 maart van dat jaar schreef hij:

‘Alle straten naar het Westen in zon: Vrolikstraat, Oosterpark, de verheerlijkte achterste Wagenaarstraat, schitterend zonder schaduw, behalve van hier en daar een stilstaande kar, zon precies in het midden, vensterbanken, daklijsten, lantaarnkappen, alles schitterend, de Dapperstraat dwars er over in de verte, zilverig, alles onbegrijpelijk en onmogelijk, de verrottigheid en de armetierigheid verheerlijkt, de geboorte van “Titaantjes”.’

Maar dat is te basaal. Is het dan Nescio's stijl, zijn literaire stempel dat gewicht geeft aan de plekken? De criticus Philip Huff vertelde onlangs op de site Literatuurmuseum.nl hoe krachtig een passage van Nescio overkwam bij een voordracht in het Vondelpark. Hij stelde dat Nescio's kracht zit in 'de achteloze precisie van zijn parlando taal, de ogenschijnlijke eenvoud', 'de economische, efficiënte stijl'. Dat is bovenal van toepassing op deze elliptische notities. Maar met evenveel recht kun je zeggen dat ‘Heele zomernachten stonden we tegen 't hek van 't Oosterpark te leunen en honderd uit te boomen. Een heel kamerameublement zou je daaraan hebben kunnen verdienen, als je dat allemaal had kunnen onthouden. Er wordt toch zooveel geschreven tegenwoordig.’ wijdlopig geouwehoer is.

Nee, veeleer zijn het de details, de afwezigheid van Kees Ploeger in Titaantjes, Koekenbakkers 'twee ons boterhammenworst' die door de uitvreter wordt opgegeten, en toch vooral die andere blik, niet op de mensen of gebouwen, maar naar boven. De zinnen na het kamerameublementcitaat:

‘Dikwijls waren we ook minder spraakzaam. Aan den rand van 't trottoir zaten we tot lang na twaalven, zoo maar op de straatsteenen en waren weemoedig en tuurden naar de klinkers, en van de klinkers naar de sterren. En dan zei Bekker, dat-i eigenlijk medelijden met z'n baas had en ik probeerde een gedicht te maken, en Hoyer zei, dat-i opstond want dat die blauwe steen zoo optrok. En als in die korte, zoele nachten het zwart recht boven onze hoofden wat verschoot, dan zat Bavink met z'n hoofd in z'n handen, over de zon te praten, bij 't sentimenteele af.’

Dus toch de stijl? Zoals ook het Natuurdagboek laat zien - voorbeeld: 25 juli en 2, 5 en 8 augustus 1950, lees het maar na - herhaling kenmerkt Nescio's zinnen. Dat is niet economisch, maar wel effectief, net als het klankrijm (straatstenen, sterren), de contrasten ('en Hoyer' is met hele andere dingen bezig). Maar vooral is er telkens het licht: de sterren, het 'zwart recht boven onze hoofden' en de zon. Nescio is niet alleen fysiek in Amsterdam aanwezig - Huff draagt hem voor in het Oosterpark, ook dat is zo'n eenvoudig antwoord -, maar juist daarboven en tussen de huizen door. Net zoals zijn personages heeft hij een romantisch oog voor het enige duurzame in tijden van grote sociale veranderingen en stedelijke vernieuwing. In 'de halve zon groot, koud en rood aan de kim' ziet Bavink God, en in dat licht blijft Nescio ook decennia later nog een metafysisch genoegen scheppen. Het geluk van in Amsterdam te leven is ook dat je je er ver boven, ver weg van kan wanen.

Amsterdam, alleen in de literatuur

Zo is het niet door de zinnen, maar door de zwembadpas, dat Theo Thijssen de Jordaan oproept en de grachten eromheen: 'Voor Kees was de zwembadpas een geluk in 't leven. Als-ie soms een verre boodschap moest, en als een onbeduidende jongen langs de gracht sukkelde, dan begon-ie inééns aan de zwembadpas; en waarachtig, hij zag zich nagekeken door menigeen.'

De literaire ziel van Amsterdam beperkt zich niet tot één adres of wijk. Wie zich op het Amsterdam-kaartje in Steinz [recensie], of in Amsterdam & zijn schrijvers. Literatuur op locatie laat leiden door de locatie-aanduidingen, mist veel. Thijssens Kees komt ook in het Vondelpark. A.F.Th. van der Heijdens Ernst Quispel is lang niet alleen bij de gevangenis op de Havenstraat, zijn kroeglooprondje is hartje Amsterdam, en hij woont lange tijd op de Kloveniersburgwal en later in de Concertgebouwbuurt. En net zoals Advocaat van de hanen zijn apotheose op Schiermonnikoog beleeft, gaat Arnon Grunbergs Tirza echt los in Namibië, ver van Oud-Zuid. Kluuns Komt een vrouw bij de dokter speelt juist ook in het uitgaansleven van Leidse- en Rembrandtplein, naast de huiselijke scènes in Zuid en Amstelveen. En Robert Vuijsjes Alleen maar echte mensen ontleent zijn kracht juist aan de afwisseling tussen Oud-Zuidse en Zuid-Oostse clichés.

De meest Amsterdamse romans ademen heel Amsterdam, binnen en buiten de ring, een mengsel van kosmopolitanisme en provincialisme, geld en armoede, idealisme en opportunisme, feest en ziekte. Misschien is er niets Amsterdams aan, is het gewoon een Nederlands, stedelijk decor, in te zetten voor alles behalve plattelandsromantiek. Ja, er zijn plekken in de stad die minder Amsterdams en meer literatuur zijn. Het Oosterpark, het Kalfje en de Diemerdijk zijn onmiskenbaar verbonden aan Nescio, Texelse Kade (inmiddels Prins Hendrikkade) 46 ís Publieke Werken, Lauriergracht 37 is slechts door Multatuli een bekend adres geworden. Bickerseiland bestaat voor mij alleen in Philip Snijders' Zondagsgeld, zoals de Bijlmer voor mij alleen in Vuijsjes versie bestaat. Ik heb er nooit gelopen, en ik geloof ook dat ik nooit daadwerkelijk zal lopen in het Zuid-Oost van Alleen maar nette mensen.

Stad van mijn dromen

Dat is fictie die het aankan zonder de fysieke locatie. Het wordt natuurlijk nog interessanter als de literatuur iets toevoegt aan de locatie. Ik kan niet meer over de grachten lopen zonder aan Paul Auster te denken, die moedwillig verdwaalde in hartje Amsterdam:

‘Het kwam bij hem op dat hij misschien in de cirkels van de hel ronddwaalde, dat de stad was ontworpen als een model voor de onderwereld, gebaseerd op een klassieke weergave van de plek. Toen herinnerde hij zich dat verschillende diagrammen van de hel als geheugensystemen waren gebruikt door sommige zestiende-eeuwse schrijvers die zich met dit onderwerp bezighielden. [...] En als Amsterdam de hel was, en als de hel de herinnering was, dan had zijn verdwaling misschien een doel, besefte hij.’ (vertaling Annelies Eulen, Het spinsel van de eenzaamheid, opgenomen in Levenswerk)

Amsterdam als hel, en dat nog vóór AirBNB. Soms krijg je de indruk dat Nescio hetzelfde oordeelt over zijn stad, als hij moppert over 'nare menschen', en na een fietstocht schrijft: 'Eén uur thuis en op de "wereld" terug.' Maar als hij voorbij de stadsgrenzen gereisd heeft (het Natuurdagboek bestaat voor een veel groter deel uit zijn tochten voorbij het Kalfje, de Diemerdijk en zelfs de grote rivieren), dan schrijft hij toch dingen als: 'Toch nu zeer blij weer in Amsterdam te zijn. Eigen lucht. "Wien, Wien, ja du allein."' Dat refrein van 'Wien, du Stadt meiner Träume' keert meermalen terug in deze selectie. Misschien zijn dat dan de dromen aan Bekker en Bavink, aan de vrienden die personages werden en zijn hele, kleine oeuvre kleurden. Wie nu Het geluk van in Amsterdam te leven leest, krijgt het allemaal: licht en water, Amsterdam als fiets- en wandelgebied, en de herinneringen aan de tijd van grote idealen - en klassieke literatuur.

Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandel, recensent en redacteur van Revisor.

pro-mbooks1 : athenaeum