Recensie: De joodse en de grensoverschrijdende Groucho Marx

17 maart 2016 , door Helen Westerik
| | |

Er zijn al veel biografieën over Groucho Marx geschreven, maar weinige zijn zo scherp als die van Lee Siegel, in de reeks Jewish Lives (nu met 20% korting, code AB50JL!). Freud en Shakespeare worden aangehaald in een boek dat de man wil verklaren vanuit zijn werk en het werk wil verklaren vanuit diens getroebleerde geest. En dat alles vanuit een joods perspectief. Iets dat Groucho zelf zelden benoemde, maar dat welbeschouwd een stevig aandeel had in zijn leven en zijn humor. Hoewel: Siegel betoogt dat Groucho een paar stappen verder ging dan de ‘typisch joodse humor’, een moeizaam begrip dat meestal gebruikt wordt om zelfspot of zelfondermijning aan te duiden. De schlemiel, dus. Maar, zo zegt Siegel, Marx is veel te hard, te nihilistisch en uiteindelijk niet grappig genoeg om aan dat stereotiep te voldoen.

Uit armoede en zonder autoriteit

Boude beweringen voor een biografie. De meeste andere boeken houden het bij beschrijvingen van de grappen en grollen en van hoe de broers hun namen kregen. Zelfs dat is bij Groucho niet eenduidig: hoewel de meeste mensen zullen beweren dat hij zijn naam kreeg omdat hij zo humeurig was, was er ook sprake van een grouch, een geldbuideltje, waar de uit armoede afkomstige Groucho zijn geld in bewaarde.

En die armoede, die moeilijke jeugd, is bij Siegel het uitgangspunt. Groucho moest al kind opboksen tegen luidruchtiger en meer geliefde broers om aandacht van zijn moeder te krijgen. Zijn vader was een geval apart, een loser, een kleermaker zonder talent en zonder zakelijk inzicht, maar vooral zonder enige vorm van autoriteit. Harpo zegt daarover in zijn autobiografie dat zijn vader hem regelmatig een pak rammel dreigde te geven, maar nooit verder kwam dan met de bezemsteel schudden. Daadwerkelijk de bezem gebruiken om te slaan zat er niet in, en dat was eigenlijk nog veel pijnlijker. Groucho’s herinneringen zijn niet veel flatterender voor zijn vader.

Moeder Minnie daarentegen is een krachtige persoon: zij was de eerste manager en duwde de broers de show biz in. Tegen wil en dank. Je hoeft met deze gegevens niet ver te zoeken naar een Oedipaal complex en Siegel laat de kans niet liggen.

De humor: nihilisme of rebellie?

Dat doet hij mijns inziens wel in zijn opvatting van de typische Marx Brothers humor. Hij beschrijft de humor bijna uitsluitend in termen van nihilisme, misogynie en woede. En ja, natuurlijk zitten die elementen ruim in alles wat Groucho ooit gemaakt heeft. Maar voorbijgaan aan de anarchie, het totaal disruptieve van zijn humor is een gemiste kans. Bij iemand bij wie performance en persoonlijkheid zo nauw verweven zijn, is dat jammer.

Volgens Siegel is een van de ingrediënten van joodse humor het op de hak nemen van autoriteit en met name die van de vader. Hier ligt het voor de hand om een freudiaanse draai te geven aan de grappen en grollen van Groucho en zijn broers. Hun vader vroeg er immers om bespot te worden. Maar, zo vervolgt hij, de broers staan erom bekend dat ze iedere vorm van autoriteit belachelijk maakten.

En dat is voor mij de crux: niets en niemand werd ontzien in een tijd die gekenmerkt werd door de beurskrach, opkomend fascisme en, binnen de film, een regelgeving die te truttig was voor woorden (man en vrouw mochten niet samen in een bed getoond worden, de Marx Brothers toonden prompt een bed, twee paar schoenen en een set paardenhoeven. Man en paard konden immers wel een bed delen). Dat is geen nihilisme, het is rebellie, anarchie en een historisch correct gebleken gebrek aan respect voor gezag. Chutzpah, dat is het.

Grenzjude

In het hoofdstuk ‘Fathers and Sons’ schrijft Siegel dat de Marx Brothers de woorden Jew of Jewish nooit in hun films gebruiken. Deels is dat te verklaren uit het feit dat ze graag een zo breed mogelijk publiek wilden aanspreken, deels ook uit de tijdgeest. Een paar hoofdstukken verderop analyseert hij wat joodse humor is en hij citeert veel verschillende bronnen. Essentieel is hoe Groucho’s bekendse citaat wordt geinterpreteerd: ‘I don’t want to join any club that would have me as a member.’ Meestal wordt dit gezien als een typisch staaltje joodse zelfspot. Maar er is meer aan de hand, met deze quote plaatst Marx zich buiten de gemeenschap, hij bestempelt zichzelf nadrukkelijk als Grenzjude, als outsider.

In een ander boek over joodse humor, Woody on Rye over Woody Allen, legt Menachem Feuer het zo uit: om te bepalen wat typisch joods is, moeten we eerst kijken wat daar tegenover staat. Goy humor is die van de bevrijding. Het leven is serieus en zwaar, komedie schepte de noodzakelijke lucht en haalt de angel uit het leven.

Joodse humor kan dat niet, omdat er altijd een zeker lijden en teleurstelling in zit. Door de joodse geschiedenis door de eeuwen heen, kan men nooit pretenderen los van de geschiedenis te staan. Men kan allen een beetje opgelucht zijn dat men zelf er nog is: ‘Its ironies retain the weight of wounded hope rather than te lightheartedness of freedom.’

Hannah Arendt heeft trouwens een andere opvatting, namelijk dat het doel van Joodse humor wel degelijk de bevrijding is en niet de overbrugging van de ruimte tussen bevrijding en noodzakelijkheid. En die bevrijding zit ’m in het overbruggen van een andere ruimte, namelijk die tussen insider en outsider. Als er geen onderscheid meer is tussen insider en outsider, tussen paria, in de woorden van Arendt, en de maatschappij, is echte vrijheid pas mogelijk. Maar dat is dan ook automatisch het einde van de schlemiel. Dus je gebruikt humor om aan de bestaande status quo te krabben en te duwen en te trekken met als doel een nieuwe status quo te bewerkstelligen.

Grensoverschrijdend en inspiratie voor joodse cabaretiers

En dit is volgens mij waarom de humor van Groucho Marx en zijn broers het nihilisme overstijgt en daadwerkelijk grensoverschrijdend is. Vanuit de positie als Grenzjude legt het zo’n bom onder iedere vorm van gezag, dat er niet een beetje gekrabt wordt, maar dat er alleen nog rokende resten zijn.  Of de lach dan bevrijdend of nerveus is, is een andere zaak. ‘Fathers and Sons’ is het meest prikkelende hoofdstuk uit het boek.

Het mooie van deze biografie is dat ze een andere koers vaart dan waar we aan gewend zijn, iets wat geldt voor de hele reeks Jewish Lives waar dit deel van maakt. Lee Siegel maakt een duidelijke keuze om andere aspecten van Marx te belichten en voor de hand liggende zaken over te slaan. Waar de meeste biografen de Marx broers in de vaudevilletraditie plaatsen (terecht, daar komen ze vandaan), en misschien Woody Allen nog als schatplichtig aanwijzen, gaat Siegel verder. Hij trekt de lijn door tot aan Jon Stewart en Sarah Silverman.

Verfrissend, want daardoor is er ook ruimte voor de tv-show die Marx deed, en waarin hij ook grensoverschrijdend was. De context is dus zowel breder als persoonlijker. Jammer dat het icoon Groucho sneuvelt, maar de persoon Julius Marx krijgt de duiding die hij, en wij, verdienen.

Helen Westerik is rubrieksbeheerder filosofie, film en media bij Athenaeum Boekhandel.

pro-mbooks1 : athenaeum