Recensie: Alain Mabanckou: een boeiende hoogleraar en verhalenverteller

06 december 2016 , door Joeba Bootsma
| |

Een van de finalisten voor de Man Booker International Prize 2015, geselecteerd voor de Prix Goncourt 2015 en afgelopen jaar mocht hij - als eerste romanschrijver - een leerstoel bekleden aan het Collège de France in Parijs en daar een lezingenreeks over Franstalige Afrikaanse literatuur verzorgen. De lezingen van de Congolese schrijver Alain Mabanckou zijn online terug te zien en al meteen bij de eerste bijeenkomst overrompelt hij zijn publiek met een waslijst aan auteurs en titels. Zo ook in Le monde est mon langage, zijn nieuwste boek, dat soms een beetje aan een literatuurcollege doet denken, gegeven door een docent die meer persoonlijke anekdotes aanhaalt dan het universitair protocol toestaat, maar daardoor allesbehalve saai is.

Interviews aan de eettafel, gesprekken in de kroeg en meer

In het eerste hoofdstuk, 'Paris', vertelt Mabanckou hoe hij tijdens een toespraak van J.M.G. Le Clézio in het Louvre afdwaalt en terugdenkt aan hun eerste ontmoeting. Mabanckou reconstrueert hun gesprek, vult hier en daar aan met reflecties op zijn oeuvre en typerende citaten van de auteur. Het resultaat: een portret van Le Clézio door de ogen van Mabanckou. En zo volgt er een twintigtal hoofdstukken over bekende en minder bekende auteurs uit Europa, Amerika en Afrika waar de schrijver bewondering voor heeft, waaronder Eduardo Manet, Camara Laye, Aminata Sow Fall, Douglas Kennedy, Jacques Rabemananjara, Bessora, Suzanne Kala Lobe, Gary Victor, Jean-Joseph Rabearivelo.

In elk hoofdstuk concentreert Mabanckou zich op een of twee auteurs, en spint daaromheen nog een web van verwante namen. En elke keer gaat hij anders te werk. In 'Paris' reconstrueert hij het gesprek met Le Clézio, in 'La Nouvelle-Orléans' vertelt hij hoe een zwerver hem deed denken aan een personage van de Haïtiaanse schrijver Zépherin Métellus, maar ook aan zijn neef die zelfmoord pleegde nadat Mabanckou in 1988 Congo verliet om in Frankrijk te gaan studeren, in 'Sainte-Marie' heeft Mabanckou een kritische kijk op de aandacht rondom Édouard Glissant in 2006 en 2009, in 'Montreal' is Mabanckou op bezoek bij Dany Laferrière en vraagt 'juste avant le dessert' of hij hem mag interviewen. In 'Dakar' is het Mabanckou zelf die geïnterviewd wordt, een interview dat uiteindelijk de vorm aanneemt van een mini-college over Franstalige Afrikaanse schrijfsters terwijl de journalist juist uit was op één naam om op de voorpagina van een nieuw tijdschrift te zetten.

En dan zijn er nog correspondenties, ontmoetingen in de kroeg, de Queen Elizabeth Hall in Londen waar Mabanckou in vierentwintig uur een verhaal moet schrijven… Je kan je als lezer afvragen in hoeverre de ontmoetingen, gesprekken, interviews, brieven etcetera zijn bewerkt en geromantiseerd, maar dat doet er eigenlijk niet toe: de anekdotes lezen vlot en zijn een fijne afwisseling met de wat informatievere stukken.

De docent legt uit

Voor zijn eerste roman Bleu-Blanc-Rouge won Mabanckou in 1999 de Grand Prix Littéraire de l'Afrique noire, in 2002 ging hij als writer in residence lesgeven aan de universiteit van Michigan en in 2006, het jaar waarin hij met Mémoires de porc-épic de Prix Renaudot won, werd hij als hoogleraar 'littérature francophone' aangenomen aan de universiteit van Californië in Los Angeles. De literatuurdocent is duidelijk aanwezig in Le monde est mon langage. Eigenlijk is elk hoofdstuk een mini-college - in het kort vertelt Mabanckou de levensloop van de auteur, de receptiegeschiedenis en vult dat aan met belangrijke citaten - verpakt in of aangevuld met persoonlijke ervaringen. In die mini-colleges richt hij zich niet alleen op literatuurstudenten: termen zoals 'négritude', 'créolisation' of 'identité rhizome' legt hij kort maar duidelijk uit. De anekdotes en duidelijke uitleg zorgen ervoor dat het boek goed leesbaar is voor een breed publiek.

Eén geheel

Hoewel de hoofdstukken niet echt op elkaar aansluiten, leest het wel als één geheel. Dat komt door de steeds terugkerende thema's als literatuur, auteur- en schrijverschap en taal, maar ook door het feit dat Mabanckou auteurs en onderwerpen uit het ene hoofdstuk terug laat komen in een ander hoofdstuk in een andere context. De hoofdstukken 'Makélékélé' en 'Le Caire', die beide over poëzie gaan, zijn daar een mooi voorbeeld van. In 'Le Caire' lezen we een briefcorrespondentie tussen Mabanckou en een jonge student en dichter uit Congo. 'Je trouve que notre époque est ingrate à l'égard de ce langage qu'est la poésie et préfère le roman,' schrijft de student en vraagt aan Mabanckou, die ook ooit als dichter is begonnen, hoe híj denkt over het genre poëzie.

'Peut-être que la poésie, loin d'être agonisante, n'a changé que de gîte ? La poésie a pris un autre visage. […] Elle est récit, accompagne la prose, lui prend la main, la séduit, la rend grave, profonde, sinueuse mais virulente afin de traverser le marasme dans lequel s'est empêtré le roman contemporain.'

Op beeldende wijze geeft Mabanckou zijn kijk op de hedendaagse poëzie en levert tegelijkertijd kritiek op de hedendaagse roman. Jammer genoeg licht hij dit 'marasme', deze verslapping, verder nergens toe. Mabanckou moedigt de student aan om door te gaan met dichten en geeft hem (en de lezer) een lijstje met namen 'à découvrir ou à redécouvrir'. Bij dit hoofdstuk denk je als lezer meteen terug aan 'Makélékélé', het hoofdstuk waarin Mabanckou vertelt over zijn ontmoeting met de Congolese schrijver Soni Labou Tansi in de jaren tachtig, toen Mabanckou zelf student en beginnend dichter was. In tegenstelling tot Mabanckou nu, raadde Tansi hem juist aan om proza te gaan schrijven in plaats van poëzie.

Francophone literatuur

Het overgrote deel van de geportretteerde auteurs zijn, net als Mabanckou, écrivains francophones, wat in wezen Franstalige schrijvers betekent, maar in Frankrijk gebruikt wordt voor schrijvers die in het Frans schrijven maar niet uit Frankrijk afkomstig zijn. In 2007 ondertekenden vierenveertig schrijvers, waaronder Mabanckou, een manifest waarin ze pleitten voor het einde van de term 'littérature francophone'. In het manifest leggen ze uit hoe het onderscheid tussen 'littérature française' en 'littérature francophone' een hiërarchie met zich meebrengt waarbij de littérature francophone vaak als het 'kindje' van de littérature française wordt beschouwd. Het is dan ook niet zo verassend dat Mabanckou de term 'francophone' bijna niet gebruikt in Le monde est mon langage. In plaats van 'littérature/écrivain francophone' heeft hij het over 'littérature/écrivain d'expression française'. In 2006 schreef Mabanckou in Le Monde een kritisch stuk over de positie van de francophone ten opzichte van de française en vertelt dat hij heel lang heeft gehoopt dat de littérature francophone zou worden opgenomen in de littérature française, maar dat hij zich uiteindelijk realiseerde dat hij juist de andere kant op moest denken:

'La littérature francophone est un grand ensemble dont les tentacules enlacent plusieurs continents. […] La littérature française est une littérature nationale. C'est à elle d'entrer dans ce grand ensemble francophone.'

Dit citaat zou ook in Le monde est mon langage gestaan kunnen hebben; met zijn portretten van schrijvers uit drie continenten laat Mabanckou zien dat de Franstalige literatuur zich niet alleen tot Parijs en Frankrijk beperkt en dat er geen reden is om de literatuur van Franstalige schrijvers die niet in Frankrijk zijn geboren als het kindje te zien van schrijvers die wél in Frankrijk zijn geboren.

Goed geslaagd

'L'écriture est une marche, sauf qu'on a une multitude de jambes, et on ne sait jamais à quelle destination on arrivera…,' schrijft Mabanckou in een brief in 'Algèr'. Toch lijkt de auteur met Le monde est mon langage aardig voor ogen te hebben gehad wat hij met het boek wilde bereiken: een breed publiek (opnieuw) enthousiasmeren over francophone schrijvers. En wat mij betreft is hij daar met deze hybride verzameling teksten - waarin hij niet alleen andere auteurs portretteert, maar ook een stukje van zichzelf laat zien als lezer, schrijver, hoogleraar, literatuurcriticus en mens - goed in geslaagd.

Joeba Bootsma doet de researchmaster Literair Vertalen aan de Universiteit van Utrecht en liep eerder dit jaar stage bij Athenaeum.nl.

gîte

pro-mbooks1 : athenaeum