Recensie: Woorden genereren geen beelden, woorden genereren betekenis

25 november 2015 , door Maarten Dessing
| | |

Hoe ziet Anna Karenina er eigenlijk uit? Of Ishmael, de verteller van Moby Dick? Welke beelden zie je als je ogen langs zoiets abstracts als letters glijden? Peter Mendelsund, een van de vooraanstaandste boekontwerpers ter wereld, onderzocht die vraag in zijn even diepzinnige als speelse én fraaie Wat we zien als we lezen (What We See When We Read, vertaling Roos van de Wardt). Door maarten dessing.

Visuele vermogens

Stel, je leest over een oud vrouwtje dat met haar dochter in een hutje aan de rand van een donker bos woont. Wat zie je dan? Wie zie je dan? Paul Auster, die dit voorbeeld bedacht, is geneigd de aanduidingen te preciseren. ‘Niet gedetailleerd misschien,’ schreef hij in 2010 aan J.M. Coetzee, ‘maar voldoende om me een kleine, gezette vrouw voor te stellen met een schort voor, een slank pubermeisje met lang bruin haar en een bleke huid, en rook die uit de schoorsteen van het hutje kringelt.’

Coetzee reageerde twee weken later ietwat beschaamd – zoals valt na te lezen in hun verzamelde correspondentie tussen 2008 en 2011, Een manier van vriendschap (vertaling Ton Heuvelmans en Peter Bergsma, lees de recensie op Athenaeum.nl). ‘Vergeleken met jou lijk ik over een nogal schamele visuele verbeelding te beschikken. Tijdens het normale leesproces “zie” ik volgens mij niets. Pas wanneer jij langskomt en een verslag eist, begin ik voor mijn geestesoog retrospectief een rudimentaire oude vrouw, en een dochter, en een hut, en een bos in elkaar te knutselen.’

Hebben Auster en Coetzee andere visuele vermogens? Ziet de Amerikaanse schrijver meer? Of doet hij alleen maar meer dan zijn Zuid-Afrikaanse collega zijn best om tijdens het lezen een tekst om te zetten in beelden?

The greatest job in the world

Wie werkelijk over zulke vragen heeft nagedacht is Peter Mendelsund. Als associate art director van uitgeverij Alfred A. Knopf is het zijn werk om ‘iets’ te zien bij het lezen – en dat te vertalen naar een omslag. Hoewel opgeleid als klassiek pianist, bleek hij na een carrièreswitch een buitengewoon getalenteerd ontwerper. Dat bewijst de monografie die Mendelsund vorig jaar over zijn werk samenstelde: Cover. Zijn omslagen voor Ulysses of de heruitgaven van Franz Kafka zijn iconisch.

According to Mendelsund, Joyce brought samples of cloth with him to the printer -- he had specific colors in mind for his covers. The designer capitalized on that original idea. From Cover by Peter Mendelsund, published by powerHouse Books

Mendelsund used the eye for a series of publications of Kafka's books and letters. From Cover by Peter Mendelsund, published by powerHouse Books

Kennelijk heeft Mendelsund tijd om alle boeken waarvoor hij een ontwerp maakt daadwerkelijk te lezen. Ook dat kun je afleiden uit Cover. ‘I am paid to read great books and interpret them,’ zo omschrijft hij daarin zijn baan. ‘I have the greatest job in the world.’ En: ‘Representing the text is  something I’m paid to do, but I see this act as a moral imperative. Characterizing, explicating, interpreting a text visually is the most interesting and gratifying aspect of what I do.’

Dat dagelijkse werk inspireerde hem tot Wat we zien als we lezen. Het is een – hoe kan het ook anders? – schitterend vormgegeven boek, waarin de talloze visuele vondsten Mendelsunds argumenten  onderstrepen. Dat maakt het scherpzinnige boek ook een groot artistiek genoegen. Hij geeft de lezer net zo veel om over na te denken als om van te genieten.

Iedereen ziet zo weinig als Coetzee

Om het pleit tussen Auster en Coetzee te beslechten: iedereen ziet volgens Mendelsund tijdens het lezen zo weinig als Coetzee. Niemand krijgt een scherp fotografisch beeld van Anna Karenina, Ishmael of voor mijn part het oude vrouwtje en haar dochter in hun hutje voor ogen dat hij in staat is ze precies en correct na te tekenen – simpelweg omdat respectievelijk Tolstoj, Melville en Auster nauwelijks tot geen concrete details over hen geven. Hoe moet je hen dan ‘zien’?

‘De meeste schrijvers geven (opzettelijk, onopzettelijk) meer beschrijvingen van het gedrag dan van het lichaam van hun fictieve personages. Zelfs als een auteur uitblinkt in fysieke beschrijvingen zitten we nog steeds met een onhandige ratjetoe van verdwaalde lichaamsdelen en willekeurige details (schrijvers kunnen ons niet álles vertellen). Wij vullen de leemtes op. We kleuren ze in. We verbloemen ze. We slaan dingen over. Anna: haar haren, haar gewicht – dit zijn slechts facetten en creëren geen getrouw beeld van een persoon. Ze creëren een lichaamstype, een haarkleur... Hoe ziet Anna eruit? We weten het niet – onze mentale schetsen van personages zijn nog slechter dan compositietekeningen.’

De lezer gebruikt zijn beelddatabank

Toch kent iedere lezer het gevoel dat hij een literair personage daadwerkelijk voor zich ziet of dat een locatie waarop een intens meebeleefd drama plaatsvindt, hem vertrouwd is. Precies zoals Auster met zijn voorbeeld. Hoewel hij alleen maar ‘oud vrouwtje’ schrijft, is hij moeiteloos in staat dat in te vullen. Niet omdat hij zichzelf opdraagt dat te doen, maar omdat hij werkelijk meent dat voor zich te zien. Als het moest had hij probleemloos meer details kunnen geven. Hoe kan dat?

Een lezer spreekt zijn beelddatabank aan, legt Mendelsund uit. We vullen de schaarse details aan op grond van wat we toevallig ooit gezien hebben: een film, een landschap uit onze jeugd, een schilderij. Geheel automatisch pikken we allerlei details uit Het Scheepvaartmuseum waar we ooit zijn geweest, maakt niet uit hoe lang geleden, om ons een negentiende-eeuwse walvisvaarder voor ogen te zien. Zo automatisch dat we het niet eens echt zien, maar meteen doorlezen.

‘Woorden zijn niet effectief door hun inhoud, maar door hun latente potentieel om de verzamelde ervaringen van de lezer bloot te leggen. Woorden “bevatten” betekenis, maar wat nog belangrijker is: woorden genereren betekenis...’

We denken dat we ons iets kunnen inbeelden

We denken dus alleen maar dat we iets zien. Dat is de conclusie waar Mendelsund op uit komt. Maar voor je daar bent, heeft hij in het meer dan vierhonderd pagina’s tellende betoog nog veel meer uitgelegd. Waarom iedereen altijd een teleurstelling ervaart als hij een verfilming van een goed boek leest bijvoorbeeld. Hoe een auteur de mogelijkheden begrenst om als lezer zelf beelden in te vullen. Of dat ‘beelddenkers’ echt niet beter zijn toegerust om te zien tijdens het lezen dan wie dan ook.

‘Ik ben een visueel ingesteld iemand (zegt men). Ik ben boekontwerper en ik verdien niet alleen de kost met mijn algemene visuele vernuft, maar ook met mijn talent voor het herkennen van visuele seintjes en aanwijzingen in de tekst. Maar als het aankomt op het me inbeelden van personages, narcissen, vuurtorens of mist: dan ben ik net zo blind als ieder ander.

Misschien hangt ons vermogen om iets te ruiken, te horen, wel af van de mate waarin we geloven dat we hiertoe in staat zijn. Denken dát we ons iets kunnen inbeelden is uiteindelijk hetzelfde als het je inbeelden.’

Dat moet Coetzee en ieder ander met ‘nogal schamele visuele verbeelding’ gerust stellen. Alleen daarom al is Wat we zien als we lezen werkelijk een groot genoegen.

Maarten Dessing is freelance journalist voor onder meer Knack, De Standaard, Boekblad, Bibliotheekblad en Schrijven Magazine. Zie ook zijn blog maartendessing.blogspot.com.

pro-mbooks1 : athenaeum