Forever Athenaeum!

01 oktober 2016
| |

Zoals al negen schrijvers en vrienden van de boekhandel voor hem deden, en burgemeester Van der Laan op de avond zelf, deed Tom Lanoye: spreken over Athenaeum. Dit is zijn feestrede, uitgesproken op 15 september 2016 in de Concertzaal van de Tolhuistuin in Amsterdam-Noord bij de viering van het vijftigjarig bestaan van de Athenaeum Boekhandel.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Lanoyes romans Gelukkige slaven en Sprakeloos.

Ik heb altijd naar Athenaeum Boekhandel gekeken zoals Nederlanders kijken naar Manhattan: ‘Als die Peter Stuyvesant wat meer kloten aan zijn lijf had gehad, en als hij die Engelsen wat fanatieker had bekampt, dan was het Nederlands op dit moment een wereldtaal geweest. Dan zouden Brad Pitt, Angelina Jolie, Morgan Freeman en Donald Trump in het Nederlands hebben gesproken.’
Zo kijk ik grosso modo ook naar Athenaeum Boekhandel. ‘Als die rot-Spanjaarden in 1585 Antwerpen niet hadden ingenomen, dan had Athenaeum Boekhandel gewoon gestaan waar hij thuishoort. In Antwerpen, naast het drukkerij-museum van Plantijn Moretus.’

Maar goed, ik sta nu hier, in Amsterdam — aan het eind zal ik echter verklappen wie hier eigenlijk in mijn plaats had moeten staan. Want niet alleen de stad, ook de feestredenaar klopt niet. Ik zal hem voor u uit de doden proberen te doen herrijzen. Zonder glazen bol of dansende tafel. Mijn stem en zijn teksten volstaan.
Maar dat is dus voor later.

De allereerste keer dat ik ooit naar Amsterdam afreisde, lang geleden al, had ik maar één doel, één heilige bestemming: Athenaeum Boekhandel. Omdat ik eindelijk gepubliceerd was in het toen beroemde tijdschrift Maatstaf. Een viertal gedichten, slechts — mijn eerste officiële publicatie. Tot dan was ik uitgever in eigen beheer.
We schrijven midden jaren tachtig. Ik spoorde naar Amsterdam, met de boemeltrein vanuit Gent. Ik ben een halve dag onderweg geweest en ik ben daarna ook nog verloren gelopen op de Zeedijk en in de buurt van de Wallen. Uiteindelijk ben ik dan toch beland in Athenaeum, vlak voor sluitingstijd. En jawel: daar lag het kleinood inderdaad te pronken! Op een stapeltje zelfs, en niet eens zo ver van de kassa vandaan. Ik haalde mijn laatste centen tevoorschijn. Ik kocht zelfs een exemplaar extra. Gewoon om de verkoop op te drijven, daar en dan. Zo belangrijk en zo bijzonder vond ik die boekentempel.
Uiteraard klopt van deze anekdote geen zak. Ik kreeg gewoon mijn vijf bewijsexemplaren met de post besteld in Gent. Maar het is wel een mooi verhaal om te vertellen. Toch? En eigenlijk heb ik nu, achteraf, nog altijd spijt dát ik indertijd niet naar Amsterdam ben gespoord. Ik had het móéten doen. Als eerbewijs.
Zij het niet aan mijn eigen eerste gedichten.

Kijk, ik sta hier op deze plek wel als schrijver, maar ik ben in de eerste plaats een devoot kind van de middenstand. Ik schaam mij daar niet voor. We hebben bakkers en beenhouwers nodig — zij fourneren de leeftocht voor het lijf. Hetzelfde geldt voor kruideniers en slijterijen.
Maar boekhandels fourneren zoveel meer. Akkoord, we hebben ook bibliotheken nodig, maar dat zijn toch meer de gaarkeukens van de geest. Boekhandels, dat zijn de leveranciers van het échte geestelijke voedsel. Ze worden gerund door verstokte delicatessendealers, in dienst van literaire junkies en hopeloze non-fictie-verslaafden.

Als fanatiekeling die verliefd is op alle warenhuizen, maar het meest van al op boekenwinkels, wil ik hier graag wat vergelijkingen trekken. Ik heb een lijstje opgesteld van de meest bijzondere boekhandels die ik in de loop der tijden heb mogen bezoeken, in alle uithoeken van onze wonderlijke planeet.

In New York, op Union Square, is er een prachtige Barnes & Noble van vijf verdiepingen hoog. Daar, gezeten in de koffiebar twee hoog, en omringd door New Yorkse boekenwurmen, heb ik actrice Abke Haring gevraagd of zij alsjeblieft voor mij en voor Guy Cassiers de bewerking wilde spelen die ik in mijn hoofd had, Hamlet versus Hamlet. Ze deed het. Tijdens de laatste herneming was ze zelfs zwanger, zodat zij de eerste in de geschiedenis werd die een zwangere Hamlet gestalte heeft gegeven.
En ik ben zodoende ook de eerste die heb mogen schrijven voor iemand die, bevrucht en wel, 'To be or not to be' heeft gezegd. Of, zoals het in mijn bewerking klonk: 'Er zijn of nie? Er is geen vraag dan die.' Allemaal vanwege één smeekbede in een boekhandel in the Big Apple.

Ten tweede is daar natuurlijk ook het wonder van Maastricht. De Dominicanen. Een voormalige kerk, nu prachtige boekhandel.
Eén nadeel. Hij ligt in Maastricht.

In Brussel heb je Tropismes. Schitterende zaak, gelegen in de Galeries Royales. Voor mijn Franstalige landgenoten betekent ze hetzelfde als Athenaeum voor Nederlanders. Maar dan zonder de rellen voor de deur en zonder dat er ooit porno is verkocht. Toch is het gevoel identiek. Je bent geen schrijver, zolang je niet in Tropismes hebt gesigneerd of daar een lezing hebt gegeven.
Toen mij dat overkwam, een viertal jaar geleden, wist ik: ‘Nu ben ik eindelijk niet langer alleen maar een Vlaamse auteur. Ik ben wat ik al zo lang had willen zijn. Een Bélgische schrijver. Onvervalst, pur et dur! Zo Belgisch als een friet.’

Dat gevoel was eigenlijk al begonnen in Namen, een jaartje daarvoor, in Papyrus. Dat is de eerste Franstalige boekhandel in België waar ik heb mogen optreden. Kleine stad, kleine zaak, grote charme. Het schattige kenmerk van Papyrus is — het is maar een kleine tip, hoor — dat de boekverkopers kleine aanbevelingen schrijven, echt een klein leesrapportje, met de hand, die ze dan met een paperclip vastmaken aan de cover van nagenoeg álle boeken.
Echt een gewéldige boekhandel. Al vraag je je af waar het personeel, na het lezen van al die boeken, ook nog de tijd vandaan haalt ze te verkopen en in te pakken.

In Mexico City werd me de adem benomen door El Péndulo. Schitterende architectuur, lekkere koffie, knappe bezoekers. Enig nadeel: het staat daar echt vól met Spaanse boeken.
Hetzelfde geldt voor El Ateneo in Buenos Aires. Maar ondanks dat manco — alleen maar Spaanse boeken — zou dit pand voor mij als theaterman de ultieme boekhandel moeten zijn. Het gaat om een heuse negentiende-eeuwse schouwburg die perfect gerestaureerd en omgebouwd is. Nog steeds veel pluche, verguldsel, koper, prachtig houtsnijwerk hier en daar. Maar toch is dat thans een boekhandel. Op het voormalige podium bevindt zich de bar, waar je kunt kletsen en yerba mate kunt drinken —Argentijnse thee. Op de parterre staan rekken met romans, alfabetisch gerangschikt. En alle loges zijn opgedeeld. Je hebt er een voor de filosofie, een voor de poëzie, een voor de fotoboeken, ga zo maar door.
En helemaal perfect natuurlijk: in de kelder bevindt zich de kinderafdeling. Ik zal niet zeggen als Belg dat ik bewondering heb voor Marc Dutroux, maar als je kinderen kunt wegmoffelen in een kelder?
Dan zou ik dat zeker niet nalaten.

Al deze boekhandels, dames en heren, komen in aanmerking voor onze diepe bewondering en ons eeuwige respect. En er bestaan er nog zoveel meer! In alle windstreken en continenten!
En toch… Stel je voor, dat er een soort Ark van Noach voor boekhandels zou worden uitgevonden… Omdat de grote cultuurdodende zondvloed er dan toch aankomt… En dat er slechts ééntje mee mag… Omdat boekhandels zich nu eenmaal niet geslachtelijk kunnen voortplanten… En omdat die Ark door de bezuinigingen op de Cultuur maar dubbel zo groot blijkt te zijn als gepland…
Dan nog, beste dames en heren, zou ik niet kiezen voor Barnes & Nobles in New York, en zelfs niet voor El Ateneo in Buenos Aires. Ik koos voor Athenaeum in Amsterdam. Omdat er geen enkele andere boekhandel is, waarbij ik, als ik er binnen kom, meteen weer dat gevoel krijg: ‘Hier gebeurt het, hier wil ik liggen!’
Athenaeum is bij uitstek de winkel waar je als auteur meteen als een gek gaat controleren: ‘Ik sta toch niet nú al in de kast? Wanneer kom ik ooit weer uit die kast? Of lig ik toch nog op een stapel? Was die stapel eergisteren even hoog of is hij vanmorgen voor de vierde keer bij gevuld? En waarom, o waarom, ligt in godsnaam zelfs hier die fucking Heleen van Royen open en bloot op tafel? Waarom liggen haar bóéken hier en niet haar tampons, die inderdaad stuk voor stuk spannender zijn dan heel haar oeuvre tezamen?’
Dat soort stream of consciousness overvalt je, zodra je één poot binnenzet in Athenaum. Je kop gaat in overdrive. Ik heb het altijd gek gevonden dat er in Amsterdam zoveel wiet en coke wordt verkocht. Stap Athenaeum binnen en je wordt higher dan van ecstasy.

Tijd om toe te werken naar het hoogtepunt. Het spiritisme dat ik u bij aanvang heb beloofd. Maar alvorens we een dode oproepen, ga ik een paar teksten voorlezen van een toekomstige dode. Mezelf.
Ik zal beginnen met een bewerking van Shakespeare — want als we iemand moeten eren op een avond als deze? Dan is het wel de Grote Bard. Het gaat om een fragmentje uit een bewerking die ik heb mogen maken van zijn War of the RosesTen Oorlog. Hier gaat het over koning Hendrik de Zesde, een historische figuur. In de bewerking die regisseur Luc Perceval en ik van hem hadden gemaakt leek hij meer op een alter ego van koning Boudewijn. Godsdienstwaanzinnig, aseksueel, op latere leeftijd alsnog getrouwd met een non genaamd Fabiola, iets waar wel een paar miskramen, maar geen enkel kind van kwam.
In het fragment is Hendrik piepjong, maar toch al doodernstig. Al ruim zestien is hij, maar nog elke dag zit hij van vroeg tot laat met zijn neus in een boek. Zijn zwoele tante Leonora ziet dat met lede ogen aan. Zij ziet in al dat lezen van haar neef een gevaar, een afwijking, een bedreiging van het voortbestaan van de dynastie. Zij wil dat hij trouwt met Ghislaine d'Armagnac, de rijke, wulpse dochter van een Franse hertog.
Dus tante Leonora neemt die jongen dat boek af, met zachte dwang en een vette knipoog. Het is zo'n tante die van alles met zo'n jongen zou doen. Het liefst van al hem in een kelder stoppen en hem daar eens goed vertroetelen in het halfdonker.
Dit is wat ze zegt:

'Mijn beste jongen!
Er zijn ook zaken die een boek verzwijgt.
Papier vertelt, maar kan ons niets doen voelen.
Ghislaine d'Armagnac —
De dochter van de grote Franse hertog —
Heeft lippen roder dan frambozen; handen,
Zachter dan vachten van marmotten zijn.
Haar lenig lijfje danst meer dan het wandelt.
Haar ogen glanzen groter dan amandels.
Haar stem is ambrozijn. Geen nachtkleed past
Haar beter dan haar losgeknoopte haren,
De schoonheid van haar navel brengt gehangenen
Tot leven. Heel haar huid is wit als melk.
Ze geurt zoals de zeeën in de zomer.
Geen man heeft ooit haar aangeraakt. Gekust
Is zij slechts door haar moeder en haar voedster...
Denk daaraan, jongen, als je boeken leest.
En weet: de liefde lacht met wijsbegeerte.’

En wat doet prins Hendrik? Die jongen leest voort! Hij weerstaat zijn tante en hij neemt zijn boeken opnieuw ter hand. Waarom?
Hij kocht ze bij Athenaeum. 
Daar kan geen tante tegenop.

Het vuurpeloton’, dan.
Het is een van mijn oudste gedichten.

'Vandaag gaan we het hebben over de kat.
Meer bepaald: die van Fernand Schietegat. Dat
rotbeest is al dagen zoek, mijnheer
Fernand staat 's nachts in zijn onderbroek
haar naam te roepen in de tuin, en
houdt de illusie van gezelschap hoog
door zelf te pissen in de kattebak.

Al die heibel om een ouwe zieke kat,

begrijpt ú dat? Dat zo'n dier niet
schrijven moet, en gewoon maar doet
waar het zin in heeft. Maar dat het,
net zo goed als ik, na afloop
zeggen kan: ik heb geleefd. Al
wordt het platgereden of door
duivenmelkers omgebracht. Waarom

heb ik mijzelf tot schrijven

geprogrammeerd, terwijl ik weet dat het
me afleert om te leven? Ik kan mij niet meer
geven, aan niets of niemand, of ik zit
mezelf over mijn eigen schouder te
observeren, op zoek naar een groot
literair verband. Daartegen is geen méns
bestand, het is jezelf executeren.

Je gaat alleen niet dood.

Maar niet getreurd, pennevoerders,
tikmachinebroeder, zuster Ganzeveer!
Wij hebben meer dan negen levens en
er wordt op ons gewacht, door het
publiek, de critici, het nageslacht...
Wij moeten 100.000 boeken schrijven,
met z'n allen, en om ter dunst. Ik wou

dat ik geloven kon in kunst.'

Zo. En dan nu over naar het spiritisme. Zoals ik al zei aan het begin: niet ik had hier moeten staan, maar iemand die daar meer recht op heeft. Iemand die we geweldig missen. Zoals we ook Michaël Zeeman al zovele jaren missen. In den lijve en in het steeds hysterischer wordende maatschappelijke debat. Hoe graag had ik daarin die rustgevende stentorstem gehoord. Toebehorend aan een berg van een vent die Zeeman heette.
Vanavond had hier nog een heel andere stem moeten weerklinken. Die van een bibliofiel par excellence. Een biblioseksueel pur sang. Gerrit Komrij.

Ik heb hem de eerste keer mogen aanschouwen in Gent. Ik heb daarover geschreven in mijn laatste essayboek, Revue Lanoye, dat nog altijd verkrijgbaar is bij de betere boekhandel. Ik wilde dat feit daarnet nog gauw even gaan controleren, bij Athenaeum zelf. Maar sommige mensen hebben het geluk dat ze op hun knieën kunnen gaan zitten om, alfabetisch gesproken, hun naam en hun werken meteen terug te vinden. Ik — gezien mijn bescheiden lengte en de hemelhoge plek waar de letter L zich bevindt — kan ik zelfs niet bij benadering controleren of mijn boeken bij Athenaeum zelfs maar in de kast staan.

Het allereerste woord dat ik live uit de mond van Gerrit Komrij mocht horen, tekende hem ten voeten uit. Het was in De Bron in Gent, een even bescheiden als kortstondig kunstproject van Guido Lauwaert, opnieuw ergens in de jaren tachtig. Gerrit maakte een geweldige indruk op me, reeds met dat ene woord.
Eerst had een ietwat oudere actrice verschrikkelijk lang piano gespeeld. Ze had er zelfs bij gezongen. Daarna duurde het nog een paar minuten vooraleer Gerrit uit de fauteuil waarin hij zat weggedoken was opgestaan en naar bij de microfoon was geschreden. En toen zei hij dat eerste woord, live.
'Po-e-ziee-eee…'
Dat duurde op zich weer vijf seconden. In zeker drie toonaarden en vijf octaven. Wie hem ooit hoorde voordragen, weet wat ik bedoel. O Grote Gerrit! De zwaartekracht had al even weinig vat op jouw gedachten als op je stembanden.

Om hem te eren, samen met alles wat ik van hem geleerd heb — en wát dat precies is, moet u zelf maar lezen; Revue Lanoye bevat een driedubbele lofrede en afscheidszang — zal ik, met zijn eigenste stem, voorlezen uit zijn bundel Onherstelbaar verbeterd.
Ik wil me meer bepaald vergrijpen aan zijn parodie op het beroemde gedicht van Willem Kloos, ‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken’.
Bij Gerrit Komrij klinkt dat zo:

'Ik ween om priesters, in een jurk gestoken,
Terwijl de godsvrucht groeit in hun orgaan,
Ik ween om eikels, die steeds zijn ontstoken,
En om hun hand die op en neer moet gaan,

Hij komt, en zie—hij heeft hem alweer staan...
Hij rukt zich blauw voor tien, onafgebroken:
Dan valt hij roerloos slap, die korte haan,
In de eeuwige schaduw van zijn pij gedoken:

Zo als een vogel in de stille nacht
Opeens ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,

Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
In 't bruine paardehaar wat 't kwakje bracht.'

Dat was een eresaluut voor Gerrit. Maar beste Maarten, ik sta hier natuurlijk ook voor jou. Wij hebben elkaar jaren geleden, ook in Gent, voor het eerst ontmoet bij een debatavond tussen verschillende studentenclubs.
Toen ik vele jaren later het Boekenweekgeschenk mocht schrijven en uitventen in heel Nederland en Vlaanderen, heb ik me voor de eerste en enige keer de Lady Gaga van de Lage Landen mogen voelen. Die Never Ending Boekentoer begon, hoe kan het ook anders, bij jullie op het Spui. Het begon zelfs met het hijsen van een vlag. Daar had jij voor gezorgd. En was zelfs een rode loper en, tenzij mijn geheugen mij helemaal bedriegt, een kleine militaire kapel.
Toen had ik al de inclinatie om te doen wat ik uit schroom achterwege liet, maar wat ik nu van harte toch ga doen. Salueren.

Niets of niemand houd mij vanavond tegen, zelfs ikzelf niet. Beste Maarten? At your service!
Wij allemaal zeggen dat. Het hele schrijvende gilde. En we gillen dat niet alleen ter ere van jou, maar ook van al je medewerkers en vooral van al je klanten: Forever Athenaeum!
At your service! Tot het einde van de tijden!

pro-mbooks1 : athenaeum