De eerste verzen van Homeros' Odyssee, vertaald door Patrick Lateur

05 augustus 2016
| | | | |

Na zijn Ilias-vertaling (2010) komt Patrick Lateur nu met de Odyssee - het tweede boek van de Westerse literatuur, over de terugkeer van de Griekse held Odysseus. Wij vroegen hem waarom hij Homeros' openingsverzen heeft vertaald zoals hij ze heeft vertaald. Over iamben, woordvolgorde en alliteratie.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Lateurs Ilias-vertaling. En schreef Imme Dros voor ons over de laatste zin van haar Ilias-vertaling.

ἄνδρα μοι ἔννεπε, μοῦσα, πολύτροπον, ὃς μάλα πολλὰ
πλάγχθη …
De man van vele listen moet u, Muze,
voor mij bezingen. Hij zwierf zeer veel rond

De iambe, niet de hexameter

Lang vóór men zich ook maar waagt aan een vertaling van het eerste vers van een epos dat zo’n invloed heeft gehad op de Europese cultuur, moet men zich afvragen in welke vorm het homerisch epos zich het best laat vertalen en ook hoe je recht doet aan het woord dat de dichter in zijn ouverture met nadruk naar voren schuift. Beide vragen heb ik voor mezelf al moeten beantwoorden bij het vertalen van Homeros’ Ilias (Athenaeum, 2010).

Het vertalen van antieke poëzie lijkt me in hoge mate een vormprobleem te zijn. De vele versvormen die Griekse en Latijnse dichters hanteren zijn in hedendaagse Nederlandse poëzie amper of niet terug te vinden. Schwartz’ keuze (1951) om Homeros’ epen in proza weer te geven blijft verdedigbaar, want Homeros is een magistraal verteller. Maar de eerste dichter van het Avondland verdient het vooral in versvorm te worden omgezet. Liefst geen hexameter, want die versvorm werd in oorspronkelijke Nederlandse poëzie voor het laatst gebruikt door Bilderdijk. En dat is inmiddels twee eeuwen geleden. Een hedendaagse omzetting vraagt een evenwaardige versvorm, die geen geweld doet aan de inhoud van het origineel, noch aan de Nederlandse syntaxis of de geldende versvormen en -normen. De Franse filosoof Paul Ricoeur pleit in Sur la traduction (2004) voor een ‘équivalence sans identité’, een gelijkwaardigheid zonder gelijkheid. In die geest koos ik bij de omzetting van de homerische hexameter voor het blanke vers, dat in onze literatuur gebruikt wordt voor epische poëzie, zoals in Gorters Mei en de Interludiën van Karel van de Woestijne. Dit vijfvoetig jambisch vers leunt het dichtst aan bij het natuurlijk ritme van onze taal en blijkt ook bij voordracht uitstekend aan te sluiten bij de orale traditie van de homerische rapsoden.

De man, niet de muze

Het probleem bij de weergave van het allereerste woord van Ilias en Odyssee is van syntactische aard. De wrok (mènin) en de man (andra), die de respectievelijke thema’s vormen van Homeros’ epen, zijn telkens het lijdend voorwerp van een imperatief (aeide, ennepe) waarmee de zanger zich tot de godin, de muze richt. Zij moet voor de dichter, die zich als een medium voelt, de stof aanreiken en hem inspireren. In de oude talen is de woordpositie erg wendbaar omdat de uitgang de functie bepaalt, terwijl in moderne talen de plaats zelf de functie aangeeft. De originele woordvolgorde respecteren is geen evidentie, en toch moet men het proberen omdat Homeros in zijn ouverture van de Odyssee alle nadruk wil leggen op een man. Alle voorgaande vertalers openen met ‘Muze’ of met de imperatief van ‘(be)zingen’. Alleen W.E.J. Kuiper begint zijn fragmentarische vertaling van de Odyssee in de Klassieke Bibliotheek (1949) met ‘Hem…’ Ook anderstalige vertalingen openen meestal met de aanspreking of het verzoek, maar onder meer Chapman (1614-16), Bérard (1924) en Ferrari (2001) blijven dichter bij Homeros: ‘The man, O Muse…’ ‘C’est l’homme aux mille tours, Muse…’ ‘L’uomo dai molti percorsi, o Musa…’ Ik vond voor de ouverture van Ilias en Odyssee een oplossing in de weergave van de imperatief met het modale werkwoord ‘moeten’.

Vele listen, niet wegen

De man die het onderwerp vormt van de ‘Odyssee wordt niet onmiddellijk bij name genoemd, maar de toehoorders wisten onmiddellijk om wie het ging. Het epitheton ‘polytropos wijst op het ingenieus, vindingrijk, vernuftig karakter van de persoon. Net als die andere epitheta polymètis, polyfroon, polymèchanos. En dat kon alleen maar Odysseus zijn. Maar waar die andere adjectieven veelvuldig voorkomen (polymètis zelfs bijna honderd keer), komt polytropos verrassend genoeg slechts eenmaal terug, bij monde van Kirke: ‘Jij bent warempel Odysseus, / de man van vele listen’ (10.330). De vertaling ‘een man van vele ‘wegen’, die hoger te vinden is bij Ferrari en ook bij De Roy van Zuydewijn (1992), is een andere mogelijke interpretatie. Maar er moet daarbij wel worden opgemerkt dat Odysseus’ tocht niet het gevolg is van enige reis- of treklust, maar hem wel werd opgelegd door de omstandigheden en vooral door Poseidon.

In hetzelfde polytropos vraagt het eerste element van de samenstelling, een letterlijke vertaling, ‘van vele listen’. In de eerste vier verzen komt poly liefst viermaal voor (polytropon, polla in v.1 en als anafoor polloon en polla in vv. 3 en 4). Het ‘duizend’ van Dros (1991) klinkt mooi, maar verzwakt eigenlijk de beklemtoning van die veelvuldigheid.

In een eerdere versie, verschenen in een themanummer van Kunsttijdschrift Vlaanderen met plastisch werk van Koen Broucke (november 2012), is de woordvolgorde iets anders: ‘De man van vele listen, Muze, moet / u mij bezingen. Heel veel zwierf hij rond /…’ Uiteindelijk koos ik voor een zachter enjambement, hoewel in de vroegere versie de alliteratie Muze-moet sterker klinkt en ook de parataxe u-mij expressiever is. Vertalen is vaak weifelen.

Patrick Lateur publiceert als dichter, vertaler en bloemlezer. Hij vertaalde werk van onder meer Pindaros en epigrammendichters van de Anthologia Graeca, Ausonius en Benedictus, Da Vinci en Michelangelo. Voor zijn vertaling van Homeros’ Ilias ontving hij in 2013 de Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Letteren.

pro-mbooks1 : athenaeum