Leesfragment: Het onontkoombare boek. Bij Thomas Manns Doctor Faustus

24 april 2012 , door Connie Palmen
| | |

11 mei verschijnt het nieuwe deel van de Perpetuareeks: Thomas Manns Doctor Faustus, in de vertaling van Thomas Graftdijk. Connie Palmen schreef een nawoord, dat we hier mogen voorpubliceren.

Alles wijst erop dat componist Adrian Leverkühn succes zal hebben. Maar hij wil alleen het hoogste: de volmaakte compositie. Hij laat zich bewust besmetten met sy?lis, in de hoop door lichamelijk verval tot een krachtig soort inspiratie te komen, en in een visioen heeft hij uiteindelijk een ontmoeting met een denkbeeldige duivel, die hem vierentwintig jaar van muzikale genialiteit belooft. Ze draaien uit op totale gekte. De Faust-legende kent vele gedaanten, maar wordt nergens met zo veel fortissimo verteld als in Doctor Faustus.

N.B. Lees ook Jerker Spits over De toverberg en een fragment uit Jozef en zijn broers. En lees goede lezers over boeken die ertoe doen, lees meer nawoorden uit de Perpetuareeks op onze site.

 

In het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw loop ik elke woensdagochtend het universiteitsgebouw aan de Oudemanhuispoort binnen. Ik volg er de colleges esthetica van professor Hubert Dethier. In de collegezaal voeg ik me niet bij de studenten van mijn eigen leeftijd, maar ik neem plaats aan een tafel waaraan vier oudere toehoorders zitten, twee mannen en twee vrouwen van rond de zeventig. Ze hebben allemaal bewust de Tweede Wereldoorlog meegemaakt, drie van hen als jood, een van hen als verzetsvrouw. De achternamen van de joden verraden een aloude geschiedenis van vluchten uit een land van herkomst: Portugal, Duitsland, Hongarije. Het zijn ballingen.

Het is 17 oktober 1983. De professor behandelt Phénoménologie de l’expérience esthétique (1953) van Mikel Dufrenne. Bij hem is het nooit duidelijk of hij zich tot het besproken boek beperkt of improviseert, en in zijn altijd gloedvolle betoog het ene boek met het andere vervlecht. Hij heeft het over demonen in de literatuur. Overal waar de duivel opduikt, vervult hij de functie om het heilige te negeren en het gemeenschappelijke te bekritiseren of te vernietigen. Hij is de ondermijner van het gezag, de marginale in een groep. De opstandelingen worden in de kunst vertegenwoordigd door vier verschillende demonen: Don Juan, Faust, Prometheus en Lucifer. Ik geloof niet dat ik toen al wist, of zelfs kon bevroeden, dat ze ruim vijfentwintig jaar later alle vier als subversieve poortwachters rondom mijn boeken zouden staan.

Wanneer wordt het idee voor een roman, of misschien voor een oeuvre geboren? Thomas Mann heeft zojuist zijn immense, meer dan tweeduizend pagina’s tellende literaire project rondom de lotgevallen van de Bijbelse Jozef afgesloten, als hij op 15 maart 1943 in zijn oude notitieboeken op zoek gaat naar aantekeningen over Faust. Hij woont dan al tien jaar in exil. Op 11 februari 1933 hebben hij en zijn vrouw Katja in München hun koffers gepakt en ze zijn Duitsland ontvlucht om er nooit meer definitief terug te keren. Na een kortstondig verblijf in Nederland en een langduriger in Zwitserland, vestigen ze zich in 1938 uiteindelijk in Amerika. Sinds twee jaar wonen ze in een zelf ontworpen huis in Californië, in Pacific Palisades, een villawijk vlakbij Los Angeles. In zijn toevluchtsoord weet Mann zich omringd door schrijvers, dichters, filosofen, componisten en musicologen, nagenoeg allemaal bannelingen uit zijn eigen taalgebied. Een Schicksalgemeinschaft noemt hij het. Franz Werfel en Alma Mahler, Igor Stravinsky, Bruno Frank, Bertolt Brecht, Lion Feuchtwanger, Hanns Eisler, Theodor Adorno en Arnold Schönberg. De laatste woont op een steenworp afstand van zijn huis. Ze zullen hem allemaal met raad en daad bijstaan om de roman te kunnen schrijven waarvan hij in 1943 weet dat hij hem moet schrijven.

In Europa woedt intussen de Tweede Wereldoorlog voort. De berichten over het verwoestende en moordende Duitse leger dringen dagelijks binnen bij de op afzondering en rust gestelde Thomas Mann. Tussen zijn aantekeningen vindt hij de eerste opzet die hij maakte voor een Faustroman. Het zijn drie regels. Ze stammen uit 1904. Al bijna veertig jaar lang deinst Thomas Mann terug voor de roman waarvan hij weet dat hij hem ooit zal schrijven. Het is het onontkoombare boek dat iedere schrijver in zich draagt, dat hem doet huiveren en waarnaar zijn diepste verlangen uitgaat. Voor sommige auteurs is het het eerste boek dat ze schrijven, voor andere het laatste, en weer andere kondigen het een leven lang aan, maar schrijven het nooit.

Wat heeft de inmiddels achtenzestigjarige Thomas Mann zo lang weggehouden bij zijn Faustroman? Het is niet alleen de sluimerende angst dat dit boek zijn zwanenzang zal zijn, het is vooral het genadeloze zielenonderzoek waartoe het schrijven ervan hem zal dwingen. In het onontkoombare boek staat niets meer en niets minder op het spel dan jijzelf. Op 23 mei 1943 begint hij aan de roman die vier jaar later het licht zal zien als Doctor Faustus. Het leven van de Duitse toondichter Adrian Leverkühn, verteld door een vriend. De bewoordingen waarin Mann zich in zijn dagboeken en in Die Entstehung des Doctor Faustus. Roman eines Romans (1949) uit over dit boek, laten niets te raden over. Hij heeft het over een ‘verschrikkelijke roman’, over ‘dit levens- en geheimwerk’, ‘een bijzondere vorm van overdrachtelijke autobiografie’, ‘een levensbiecht’ en over ‘een, in wezen, radicale bekentenis’. Tegenover Leonhard Frank, een van de andere kunstenaars die in Amerika in exil leeft, bekent Thomas Mann nooit eerder zo van een personage gehouden te hebben als van Adrian Leverkühn, de musicus en componist wiens koude, jammerlijke en zondige leven liefdevol wordt beschreven door zijn vriend Serenus Zeitblom. Net als zijn verteller en biograaf dweept Mann als een verliefde bewonderaar met dit personage zonder ziel, zonder warmte en menselijkheid, met de hoogmoedige, vertwijfelde kunstenaar die ervan overtuigd is verdoemd te zijn. Hij legt aan Frank uit waarom zowel Zeitblom als Leverkühn in de roman verstoken is van lichamelijke kenmerken, waarom je je van hun uiterlijk geen beeld kunt vormen. Het is, zegt Mann mysterieus, omdat ze het geheim van hun identiteit moeten verbergen. In andere bewoordingen, omfloerster en cryptischer, herhaalt Mann hier het adagium van Gustave Flaubert: ‘Madame Bovary, c’est moi.’

Mann heeft de twee zielen die in zijn borst wonen Zeitblom en Leverkühn gedoopt. Zeitblom is de brave, bedachtzame, burgerlijke geleerde, Leverkühn de ambitieuze kunstenaar die zijn ziel aan de duivel verkoopt om meesterwerken te kunnen componeren. Zeitblom is de Thomas Mann zoals de buitenwereld hem mag kennen, de stramme, gedisciplineerde, beheerste intellectuele schrijver. Leverkühn is het portret van wat achter de zichtbare man schuilgaat, het is het portret van zijn demonische ziel. De twee hoofdpersonen van zijn roman vertegenwoordigen de eeuwige spanning waarvan Mann in zijn romans en dagboeken getuigt, die tussen het leven en het werk, tussen de burger, echtgenoot en vader, en de kunstenaar. Doctor Faustus legt op nietsontziende wijze het oerthema van Manns wezen en oeuvre bloot, een thema dat zijn oudste zoon Klaus prangend samenvatte als: ‘het moreel dubieuze karakter van de artistieke mens.’ In een brief aan een vriend schrijft Thomas Mann dat Zeitblom een parodie op hemzelf is en dat het levensgevoel van Leverkühn meer met het zijne overeenkomt. Doctor Faustus is de fictieve biografie van de verborgen kant van Thomas Mann door Thomas Mann. ‘Misschien hou ik niet genoeg van mijn eigen leven om geschikt te zijn voor autobiograaf,’ verzucht de vijfenzeventigjarige schrijver in Mijn tijd,een voordracht die hij drie jaar na de publicatie van Doctor Faustus houdt aan de universiteit van Chicago. Zijn autobiografie kan alleen geschreven worden als een parodie, en als een travestie.

Uit de dagboeken en Die Entstehung des Doctor Faustus wordt duidelijk hoe Mann langzamerhand in de ban raakt van dit gevaarlijke boek. Uit de aantekeningen die hij gedurende het schrijfproces maakt, blijkt dat de grens tussen de schrijver en het langzaam teloorgaande Duitsland nog maar nauwelijks te trekken valt. In die muziekroman, waarvan hij later zal zeggen dat hij over de deutscheste der Künste, en over het Deutschtum zelf gaat, moet zijn hoofdpersonage het leed van een gruwelijke eeuw dragen. Door de ingenieuze vertelconstructie, waarin Zeitblom midden in het oorlogsgeweld van het Derde Rijk zijn verhaal doet en daarin terugblikt op een leven dat begint in 1884, bestrijkt Doctor Faustus de turbulente geschiedenis van een land dat een dramatische hoofdrol speelt in twee wereldoorlogen. De biografische gegevens van Adrian Leverkühn verschillen elf jaar met die van de in 1875 geboren Mann. Het Duitse Keizerrijk, de Eerste Wereldoorlog, de Weimarrepubliek en de Tweede Wereldoorlog behoren allemaal tot wat Mann zijn Deutschtum noemt. De vluchteling die bij zijn aankomst in Amerika zegt: ‘Waar ik ben, daar is Duitsland’, verstrengelt het lot van een faustiaans land dat zijn ziel aan de duivel heeft verkocht met dat van een faustiaans personage dat hij als zijn zielsverwant beschouwt, waarmee hij zich in de geest volledig vereenzelvigt. In zijn roman analyseert hij de duistere verwantschap tussen hemzelf en het land dat hij als persoon en als schrijver vertegenwoordigt. ‘Gedachten over de samenhang van het onderwerp met de Duitse dingen, van de Duitse wereldeenzaamheid überhaupt.’ Net als Duitsland heeft Mann zijn ziel verkocht aan de duivel en het Duitsland dat hij heeft verlaten is net zo eenzaam als hijzelf.

Aan het Faust-thema ligt altijd dezelfde vraag ten grondslag: wat ben je bereid op te offeren om wat te bereiken. In Goethes Faust betaalt professor Heinrich Faust met zijn ziel en in ruil daarvoor zal Mefisto aan al zijn wensen tegemoetkomen. In Manns Doctor Faustus is de ruilhandel een andere: voor vierentwintig jaar muzikale genialiteit, die hem in staat zal stellen de klassieke harmonie te ondermijnen en nieuwe, niet eerder gehoorde muziek te componeren, betaalt Adrian Leverkühn met de liefde. Het gebrachte offer is niet de liefde zonder meer, maar de liefde in zoverre die hem verwarmt. In deze diabolische specificatie van de tol die Leverkühn moet betalen voor het kunstenaarschap en de roem, die Liebe, sofern sie wärmt, is volgens mij het autobiografische drama van Thomas Mann samengebald. De koude kunstenaar, de burgerlijke man vol remmingen, strengheid en vrome schuld, heeft zich voor zijn werk de liefde ontzegd die hem zou kunnen verwarmen. Waar hij in de ontstaansgeschiedenis van Doctor Faustus het grondmotief van de roman samenvat met de termen ‘steriliteit’ en ‘de aangeboren en tot een duivelspact predisponerende vertwijfeling’, heeft hij het over zichzelf.

Niet voor niets zijn de eerste bladzijden over de genese van zijn roman gewijd aan de ernstige ziekte waarvoor hij het schrijven aan het Faustboek enige weken moest onderbreken. In 1946 wordt bij Mann longkanker geconstateerd. In Chicago ondergaat hij een zware operatie bij de internist en banneling dr. Rosenthal, de arts die hij regelmatig consulteert voor de medische gegevens en ziektegeschiedenissen in Doctor Faustus. Terugkijkend op de periode van ziekte vraagt Mann zich af of er een verband bestond tussen zijn afnemende levenskracht en het riskante literaire project waaraan hij op dat moment werkte. Is uit de tanende gezondheid de roman ontstaan, of was de roman juist oorzaak van de ziekte en vroeg Doctor Faustus om het offer van het leven? In zijn dagboek laat Mann minder twijfel bestaan over wat hij als de oorzaak van zijn levensbedreigende ziekte ziet. Als hij tijdens een verblijf in Zwitserland in de zomer van 1947 de eerste drukproeven van zijn roman onder ogen krijgt, praat hij met zijn vrouw Katja over de ‘“moorden” van het boek’. Voor ingewijden is het overduidelijk welke personen uit zijn leven model hebben gestaan voor de diverse personages. Mann offert hen op aan de koude hardvochtigheid waar de roman om vraagt. Het zijn de moorden van het boek, het boek is de voltrekker van het vonnis. Zelfs zijn goede vriend en vertaler Hans Reisiger, onmiskenbaar vermomd als Rüdiger Schildknapp, zal zich in Doctor Faustus terugvinden als een onbetrouwbare uitvreter die het altijd laat afweten als er echt een beroep op hem wordt gedaan. ‘Precair, precair,’ schrijft Mann over de transformatie van vrienden en bekenden tot personages. ‘Het meedogenloos autobiografische (onverbloemd) [...] Het diep opwindende radicalisme van het geheel. Die “moorden” heb ik betaald met de longoperatie, die in ontwijfelbaar verband met het werk stond.’

Het opvallende is dat Mann in zijn dagboekaantekening bij uitstek niet de personen en personages noemt die hij in de roman daadwerkelijk offert aan de duivel, en respectievelijk door een list en een hersenvliesontsteking laat vermoorden. Op de eerste plaats is dat Rudiger Schwerdtfeger, het verleidelijke personage waarvoor de schilder Paul Ehrenberg model stond. Het was de enige man met wie Mann openlijk een liefde beleefde. En dan is er nog Nepomuk, de jongste zoon van Leverkühns zus, om wiens lot de componist zich bekommert als zij ziek wordt. Het goddelijke kind wordt op gruwelijke wijze door de duivel bij hem weggehaald, omdat hij er te veel van is gaan houden. Iedereen in de familie herkent in Nepomuk de door Thomas Mann innig geliefde kleinzoon Frido. De beminde man en het beminde kind moesten opgeofferd worden. De liefde voor hen was er een die verwarmde.

 

pro-mbooks1 : athenaeum